Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd.
Rb. Midden-Nederland, 26-07-2023, nr. 8919584
ECLI:NL:RBMNE:2023:3770
- Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
- Datum
26-07-2023
- Zaaknummer
8919584
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMNE:2023:3770, Uitspraak, Rechtbank Midden-Nederland, 26‑07‑2023; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
ECLI:NL:RBMNE:2022:1274, Uitspraak, Rechtbank Midden-Nederland, 06‑04‑2022; (Eerste aanleg - enkelvoudig, Tussenuitspraak)
ECLI:NL:RBMNE:2021:2766, Uitspraak, Rechtbank Midden-Nederland, 16‑06‑2021; (Eerste aanleg - enkelvoudig, Tussenuitspraak)
- Vindplaatsen
JA 2023/120
TvC 2024/12, p. 92
Uitspraak 26‑07‑2023
Inhoudsindicatie
Aansprakelijkheid Volkswagen tegenover consument voor de aankoop van een auto voorzien van manipulatiesoftware. Onrechtmatig handelen Volkswagen. Schadebegroting; geen vergoeding aankoopprijs minus inruilwaarde. Schadevergoeding van € 1.500,
Partij(en)
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 8919584 \\ UC EXPL 20-10246
Vonnis van 26 juli 2023
in de zaak van
VOLKSWAGEN GROUP DIESEL EFFICIENCY STICHTING,
gevestigd te Amsterdam,
eisende partij,
hierna te noemen: de Stichting,
gemachtigden: mrs. J.H. Lemstra, M. Hijnen en T.H.W. Korvinus,
tegen
de rechtspersoon naar Duits recht
VOLKSWAGEN AKTIENGESELLSCHAFT,
gevestigd te Wolfsburg (Duitsland),
gedaagde partij,
hierna te noemen: Volkswagen,
gemachtigden: mrs. J.K. van Hezewijk en D.J. de Bock.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de rolbeslissing van 13 juli 2022 met de daarin genoemde processtukken;
- de conclusie van antwoord van Volkswagen met 22 producties;
- de nadere productie 23 van Volkswagen;
- de mondelinge behandeling van 4 mei 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;
- de pleitnota van de Stichting;
- de pleitnota van Volkswagen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. Waar gaat de zaak over?
2.1.
Volkswagen is een internationaal opererende autofabrikant. Zij produceert voertuigen van de merken Volkswagen, Audi, Seat, Škoda, Bentley, Bugatti, Ducati, Lamborghini en Porsche. Volkswagen brengt onder meer auto's met een dieselmotor op de markt, waaronder de dieselmotor met typeaanduiding EA 189.
2.2.
De heer [A] (hierna te noemen: [A] ) is een consument die op 29 november 2013 een tweedehands Volkswagen Passat, type 1.6 TDI BlueMotion Comfort Line, met het kenteken [kenteken] (hierna ook te noemen: de auto), heeft gekocht bij autodealer [onderneming 1] voor een bedrag van € 22.670,00. Voor de aankoop heeft [A] zijn gebruikte Opel ingeruild voor een bedrag van € 7.000,00, zodat hij nog
€ 15.670,00 heeft bijbetaald voor de auto. De auto heeft een EA 189 dieselmotor.
2.3.
De dieselmotor van de Volkswagen Passat van [A] is voorzien van een zogeheten Turbocharged Direct Injection (hierna te noemen: TDI), waarover ten tijde van de aankoop van de auto door [A] op de website van Volkswagen op de pagina over de Volkswagen Passat Variant onder het kopje “Motoren” onder meer vermeld stond:
“Krachtig. Schoon. Zuinig. Alles kan. Het uitgebreide aanbod van zuinige motoren geeft u de mogelijkheid de ideale motor te vinden. Van krachtige en zuinige TDI-dieselmotoren met de meest recente common rail technologie, compacte TSI benzinemotoren tot extra schone EcoFuel. Meer weten over alle beschikbare motoren?
(…)
TDI.
De krachtige, zuinige diesel.
Bij de Volkwagen Passat Variant heeft u de keuze uit verschillende moderne TDI-dieselmotoren. Deze zijn ontwikkeld aan de hand van de meest recente commonrailtechnologie. Dit maakt deze motoren, die standaard zijn uitgerust met en roetfilter, krachtiger, zuiniger en schoner dan conventionele diesels.”
2.4.
In een brochure voor de Volkswagen Passat BlueMotion van augustus 2011 heeft Volkswagen onder de kop “Een schonere auto vinden we niets bijzonders” onder meer vermeld:
“Hoe halen we alles uit technologie om je zo lekker mogelijk te laten rijden? Dat is de vraag die ons altijd gedreven heeft. En met BlueMotion Technologies zorgen we ervoor dat dat tegelijkertijd schoner kan. Door energie te winnen tijdens het remmen bijvoorbeeld, en daarmee de accu op te laden. Of door de motor automatisch uit te schakelen als de auto even stilstaat en hem daarna in een fractie van een seconde weer te starten. En onze schone ambities gaan verder dan dat. (…) Omdat we ons verantwoordelijk voelen voor de wereld waarin we leven. Daarom zijn niet slechts een paar, maar 350 modellen schoner. Zodat u in bijna iedere Volkswagen schoner kunt rijden, zonder daarvoor maar iets aan kracht of comfort in te leveren.”
2.5.
Auto's moeten een typegoedkeuring hebben om te worden toegelaten tot de Europese markt. De typegoedkeuring van auto's is in de Europese Unie geharmoniseerd op grond van de zogeheten Kaderrichtlijn voertuigen (hierna: de Kaderrichtlijn).1.Indien een typegoedkeuring door een bevoegde keuringsinstantie in een lidstaat is afgegeven, wordt deze goedkeuring door alle overige Europese lidstaten erkend. Zodra de typegoedkeuring in een EU-lidstaat is verkregen, dient de fabrikant voor ieder geproduceerd voertuig een Certificaat van Overeenstemming (hierna te noemen: CvO) af te geven, waarin hij verklaart dat het betreffende voertuig overeenstemt met de resultaten waarvoor typegoedkeuring is verkregen. Hiermee kan het voertuig overal in de Europese Unie worden verkocht en geregistreerd.
2.6.
De typegoedkeuring van een auto bestaat uit een aantal deelgoedkeuringen. Eén van deze deelgoedkeuringen ziet op emissies van verontreinigende stoffen. De Kaderrichtlijn verwijst in dit verband naar de Emissieverordening.2.In de Emissieverordening is onder meer een grenswaarde vastgelegd voor de uitstoot van NOx (stikstofoxide). In het kader van de goedkeuring voor de emissie van verontreinigende stoffen worden voertuigen getest volgens een (test)protocol waarvan de parameters zijn vastgelegd in regelgeving. Aan de hand hiervan kan worden nagegaan of de hoeveelheid uitgestoten stikstofoxide lager is dan de in bijlage I bij de Emissieverordening vastgestelde maximumdrempel. Met de Emissieverordening is per 3 januari 2009 in Europa de zogeheten Euro-5 norm in werking getreden. Vanaf die datum mochten dieselvoertuigen bestemd voor het vervoer van personen in Europa onder normale omstandigheden maximaal 180 mg/km stikstofoxide uitstoten.
2.7.
Medio september 2015 is bekend geworden dat Volkswagen op wereldwijde schaal in de periode van 2009 tot 2015 miljoenen dieselauto's met een EA 189 motor had uitgerust met software waarbij tijdens tests de uitstoot van stikstofoxide kunstmatig laag werd gehouden (hierna te noemen: de manipulatiesoftware). Met deze manipulatiesoftware kon aan de hand van een aantal van de vooraf vastgestelde parameters worden herkend dat de auto zich in een testomgeving bevond. Het zogenaamde EGR-systeem van de auto – waarmee de uitstoot van stikstofoxide kon worden gereguleerd – schakelde tijdens tests over op een zuinige modus, zodat de testresultaten tijdelijk en kunstmatig werden beïnvloed en aangaven dat de uitstoot van stikstofoxide van de auto binnen de toegestane normen bleef. Bij het rijden buiten de testomgeving stootte de motor aanzienlijk meer stikstofoxide uit. Hierdoor was sprake van een verboden manipulatie-instrument als bedoeld in artikel 4.1 van de Emissieverordening. De manipulatiesoftware is door Volkswagen geïnstalleerd in ruim 175.000 auto's in Nederland die een EA 189 dieselmotor hebben. Volkswagen had de betreffende auto's ter goedkeuring aangeboden bij de keuringsinstanties en een typegoedkeuring verkregen, waarbij zij de aanwezigheid van de manipulatiesoftware tegenover de keuringsinstanties heeft verzwegen. Dit handelen van Volkswagen staat onder meer bekend als de "dieselfraude".
2.8.
Volkswagen heeft [A] bij brief van 3 november 2015 geïnformeerd dat ook zijn auto is uitgerust met een EA 189 dieselmotor waarin Volkswagen de manipulatie-software had geïnstalleerd.
2.9.
Na het bekend worden van de dieselfraudekwestie heeft Volkswagen een update van de software ontwikkeld. Deze update is door de Duitse Kraftfahrt Bundesambt (de KBA) goedgekeurd. [A] heeft de betreffende software-update niet laten uitvoeren.
2.10.
De Autoriteit Consument & Markt (hierna te noemen: ACM) heeft naar aanleiding van de dieselfraude een onderzoek naar oneerlijke handelspraktijken van Volkswagen gestart. Bij besluit van 18 oktober 20173.heeft de ACM aan Volkswagen een boete van
€ 450.000,00 opgelegd vanwege oneerlijke handelspraktijken, waartoe de ACM in dit besluit onder meer heeft overwogen:
"(…) 2. In dit besluit stelt de ACM vast dat Volkswagen AG zich schuldig heeft gemaakt aan oneerlijke handelspraktijken. Volkswagen AG plaatste manipulatiesoftware in tienduizenden auto's van de merken Volkswagen, SEAT, ŠKODA en Audi die zij tussen 2009 en 2015 heeft geproduceerd. De software herkende de testomgeving en zorgde ervoor dat de uitstoot van stikstofoxiden in die testomgeving minder was dan op de weg. Volkswagen profileerde zich tegelijkertijd als een milieubewuste organisatie die duurzaamheid hoog in het vaandel heeft staan en adverteerde hiermee richting consumenten. Bovendien gaf zij te kennen dat zij typegoedkeuring voor de betrokken auto's had verkregen, terwijl zij feitelijk niet aan de voorwaarden daarvoor had voldaan. Hiermee heeft Volkswagen gehandeld in strijd met de vereisten van professionele toewijding en heeft zij consumenten misleid. De ACM legt hiervoor een boete op aan Volkswagen van in totaal EUR 450.000.
(…)
100. Met vermeldingen als "schoner rijden", "schoonste diesel van het moment, zonder NOx-uitstoot", "meest milieuvriendelijke en ecologisch verantwoorde dieselversie in zijn soort" wordt door Volkswagen AG gesuggereerd dat haar dieselauto's op het vlak van duurzaamheid voorbeeldige prestaties leveren, dan wel dat zij een positieve of geen negatieve invloed hebben op het milieu of het milieu minder schade toebrengen dan andere producten doen (…). Die door Volkswagen AG gebezigde milieuclaims stroken echter niet met het gebruik van software om emissieresultaten in een testprocedure te beïnvloeden en zijn daarom misleidend. Consumenten kunnen de indruk krijgen dat de betrokken auto's duurzaam en milieuvriendelijk zijn, terwijl Volkswagen AG in werkelijkheid haar zakelijk belang liet prevaleren boven de bescherming van het milieu. Volkswagen AG maakte immers gebruik van software met het doel om de testresultaten ten aanzien van de NOx-emissie te beïnvloeden. Hierdoor staat niet vast dat de Volkswagen-modellen daadwerkelijk groener, milieuvriendelijker of schoner waren dan dieselauto's van andere fabrikanten, zoals door Volkswagen AG is betoogd in communicatie die bestemd was voor consumenten.
101. Bovendien kan Volkswagen AG niet claimen dat de dieselauto's voldoen aan de Euro 5-norm, omdat vanwege de aanwezigheid van verboden manipulatiesoftware niet is voldaan aan de vereisten voor goedkeuring. Op zijn minst is een dergelijke vergelijking onterecht, aangezien niet vast staat dat de betrokken auto's voldeden aan de voorwaarden voor goedkeuring. De testresultaten voor de typegoedkeuring zijn immers op ongeoorloofde wijze beïnvloed. Wat de mate van beïnvloeding betreft, herinnert de ACM aan het feit dat er een duidelijk verschil in uitstoot was tussen de testomgeving (in modus 1) en bij normaal gebruik op de weg (in modus 2).
(…)
103. De gemiddelde consument kon door genoemde milieuclaims een besluit over een overeenkomst nemen dat hij anders niet had genomen - als hij had geweten dat de testresultaten ten aanzien van NOx-uitstoot waren beïnvloed en de auto's met dat motortype door deze manipulatie ogenschijnlijk hadden voldaan aan de Euro 5-norm, en dat de dieselauto's daardoor wellicht minder schoon waren dan voorgesteld. Zoals de ACM hiervoor al in randnummer 89 heeft overwogen, kan een groeiend milieubewustzijn het economisch gedrag van consumenten beïnvloeden en spelen handelaren hier in hun reclame-uitingen bewust op in."
2.11.
Volkswagen heeft bij de ACM bezwaar gemaakt tegen dit boetebesluit. Bij beslissing op bezwaar van 25 oktober 2018 heeft de ACM het bezwaar ongegrond verklaard en het boetebesluit onder aanvulling van gronden gehandhaafd. Volkswagen heeft hierna beroep tegen het boetebesluit ingesteld bij de rechtbank Rotterdam. Deze procedure loopt op dit moment nog.
2.12.
De Stichting is een claimstichting die bij notariële akte van 3 juli 2018 is opgericht en ten doel heeft het behartigen van de belangen van gedupeerden van Volkswagen in de dieselfraudekwestie, onder andere door het voeren van (collectieve) gerechtelijke procedures. De Stichting werkt hierbij samen met de Consumentenbond.
2.13.
[A] heeft de auto verkocht op 18 januari 2020.
2.14.
[A] heeft bij akte van cessie van 9 september 2020 zijn vorderingen op Volkswagen verband houdende met de dieselfraude aan de Stichting gecedeerd voor een bedrag van € 5.000,00 plus een nabetaling.
2.15.
Het Europese Hof van Justitie (hierna: het Hof van Justitie) heeft bij arrest van 17 december 20204.geoordeeld dat de software zoals die door Volkswagen in de betreffende dieselauto's is geïnstalleerd als een verboden manipulatie-instrument, zoals bedoeld in de Emissieverordening, dient te worden aangemerkt.
2.16.
In verband met de dieselfraude heeft de Stichting Volkswagen Car Claim tegen Volkswagen en andere autofabrikanten een collectieve actieprocedure aanhangig gemaakt (hierna te noemen: de SCC-procedure). De rechtbank Amsterdam heeft in die zaak bij vonnis van 14 juli 20215.onder meer geoordeeld dat de betreffende autofabrikanten onrechtmatig hebben gehandeld door het hanteren van oneerlijke handelspraktijken tegenover autobezitters en het bedriegen van autobezitters bij het op de markt brengen van de betreffende auto's en dat de kopers van de auto's hierdoor schade hebben geleden. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de ook gedagvaarde autodealers auto's hebben verkocht die door de aanwezigheid van het manipulatie-instrument niet aan de redelijke verwachtingen van de kopers voldeden. De kopers hebben daarom volgens de rechtbank tegenover de autodealers recht op een vermindering van de koopprijs van de auto. De rechtbank heeft deze prijsvermindering begroot op een bedrag van € 3.000,00 voor consumenten die een nieuwe auto hadden gekocht en een bedrag van € 1.500,00 voor consumenten die een tweedehands auto hadden gekocht. De rechtbank heeft een daartoe strekkende verklaring voor recht uitgesproken. Partijen hebben over en weer hoger beroep tegen dit vonnis ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam. De procedure in hoger beroep loopt nog.
3. Wat vordert de Stichting en wat is het verweer daarop van Volkswagen?
3.1.
De Stichting vordert dat de kantonrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
- 1.
voor recht verklaart dat Volkswagen onrechtmatig tegenover [A] heeft gehandeld;
- 2.
Volkswagen veroordeelt tot betaling aan de Stichting als cessionaris c.q. gevolmachtigde c.q. als lasthebber van [A] van een bedrag van € 17.670,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van dagvaarding tot aan de dag van betaling;
subsidiair:
3. indien het gevorderde onder 2 niet wordt toegewezen, Volkswagen veroordeelt tot betaling aan de Stichting als cessionaris c.q. als gevolmachtigde c.q. als lasthebber van [A] van de door [A] geleden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
zowel primair als subsidiair:
4. Volkswagen veroordeelt in de proceskosten.
3.2.
De Stichting legt aan haar vorderingen, samengevat, het volgende ten grondslag. Volkswagen heeft onrechtmatig tegenover [A] als consument gehandeld. Enerzijds omdat Volkswagen zich met de installatie van de manipulatiesoftware in de auto jegens [A] schuldig heeft gemaakt aan oneerlijke handelspraktijken en bedrog en anderzijds omdat Volkswagen met het in het verkeer brengen van een auto voorzien van manipulatiesoftware de Emissieverordening heeft geschonden. De oneerlijke handelspraktijken van Volkswagen bestaan ten eerste uit handelen in strijd met de vereisten van professionele toewijding. Ten tweede heeft Volkswagen zich schuldig gemaakt aan misleidende handelspraktijken. De Stichting wijst er in dat kader op dat Volkswagen een auto op de markt heeft gebracht waarin manipulatiesoftware geïnstalleerd was, terwijl Volkswagen tegelijkertijd de boodschap verkondigde dat de auto 'zuinig', 'sterk' en 'schoon' was. De auto was hierdoor schoon in testsituaties, maar stootte daarbuiten meer stikstof uit dan was toegestaan. Op ieder van deze gronden afzonderlijk en in samenhang bezien is het handelen van Volkswagen volgens de Stichting als onrechtmatig aan te merken. [A] heeft schade geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Volkswagen. Volkswagen dient die schade te vergoeden, aldus de Stichting. Primair vordert de Stichting als schade de aankoopprijs van de auto minus de inruilwaarde daarvan. Subsidiair heeft de Stichting op zitting verzocht om de schade te schatten (in plaats van te verwijzen naar de schadestaatprocedure).
3.3.
Volkswagen voert verweer. Zij heeft in dat kader, samengevat, het volgende naar voren gebracht. Volkswagen betwist dat zij onrechtmatig tegenover [A] als consument heeft gehandeld. De Emissieverordening, op de schending waarvan [A] zich beroept in verband met de aanwezigheid van de manipulatiesoftware in de auto, strekt niet tot bescherming van vermogensbelangen van consumenten. De Stichting kan deze relativiteitseis niet omzeilen door de schending van de Emissieverordening om te dopen tot een oneerlijke handelspraktijk. Daarop stranden de voorliggende vorderingen al. Verder betwist Volkswagen dat zij zich schuldig zou hebben gemaakt aan oneerlijke handelspraktijken. Volkswagen bestrijdt ook dat [A] schade heeft geleden als gevolg van de aanwezigheid van manipulatiesoftware in de auto.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
4. De beoordeling
(1) Inleiding
4.1.
In deze zaak gaat het in de kern om de vraag of Volkswagen als autofabrikant tegenover [A] als koper van een Volkswagen Passat die door Volkswagen was voorzien van manipulatiesoftware, een onrechtmatige daad heeft gepleegd, die Volkswagen verplicht tot betaling van schadevergoeding. De kantonrechter beantwoordt deze vraag met ‘ja’ en wijst een schadevergoeding toe van € 1.500,00. Waarom dat zo is, wordt hierna uitgelegd.
(2) Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.2.
Deze zaak heeft een internationaal karakter, omdat Volkswagen in Duitsland gevestigd is. In het tussenvonnis van 6 april 2022 heeft de kantonrechter reeds beslist dat de kantonrechter bevoegd is van het geschil kennis te nemen en dat Nederlands recht van toepassing is op deze zaak.
(3) Onrechtmatige daad – algemeen
4.3.
De Stichting verwijt Volkswagen dat zij onrechtmatig tegenover consumenten zoals [A] heeft gehandeld. Dat heeft Volkswagen volgens de Stichting gedaan door zich met de installatie van de manipulatiesoftware in de auto schuldig te maken aan oneerlijke handelspraktijken en bedrog en doordat Volkswagen met het in het verkeer brengen van een auto voorzien van manipulatiesoftware de Emissieverordening heeft geschonden.
4.4.
Bij de beoordeling van het gestelde onrechtmatig handelen van Volkswagen stelt de kantonrechter in algemene zin het volgende voorop. Op grond van artikel 6:162 lid 1 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is degene die jegens een ander een onrechtmatige daad pleegt, die aan hem kan worden toegerekend, verplicht om de schade die de ander als gevolg daarvan lijdt, te vergoeden. Als onrechtmatige daad wordt onder andere aangemerkt een inbreuk op het recht van een ander, een handelen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht, of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt (lid 2). Een onrechtmatige daad kan aan de dader worden toegerekend, indien zij te wijten is aan zijn schuld of aan een oorzaak die krachtens de wet of de in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komt (lid 3). Artikel 6:163 BW bepaalt dat geen verplichting tot schadevergoeding bestaat, wanneer de geschonden norm niet strekt tot bescherming tegen de schade zoals de benadeelde die heeft geleden.
(4) Onrechtmatige daad - de schending van de Emissieverordening
4.5.
Op grond van het hiervoor (onder 2.15) genoemde arrest van het Hof van Justitie van 17 december 2020 geldt als uitgangspunt dat de manipulatiesoftware een verboden manipulatie-instrument is in de zin van de Emissieverordening. Volkswagen erkent dit inmiddels ook. Dit brengt mee dat Volkswagen in strijd heeft gehandeld met een wettelijk voorschrift en daarom sprake is van onrechtmatig handelen.
4.6.
De vraag die vervolgens moet worden beantwoord, is of het voorgaande ook betekent dat Volkswagen tegenover [A] als autobezitter/consument onrechtmatig heeft gehandeld. In de conclusie van antwoord heeft Volkswagen betoogd dat de Emissieverordening niet ziet op de bescherming van de belangen van consumenten die een auto hebben gekocht die voorzien is van manipulatiesoftware en daarmee niet strekt tot bescherming tegen de schade zoals [A] die stelt te hebben geleden.
4.7.
Op 21 maart 2023, dus nadat Volkswagen haar conclusie van antwoord heeft ingediend, heeft het Hof van Justitie een arrest gewezen.6.In die zaak was – onder andere – de vraag aan de orde of de relevante bepalingen uit de Kaderrichtlijn (artikel 18 lid 1, artikel 26 lid 1 en artikel 46) gelezen in samenhang met de Emissieverordening (artikel 5 lid 2), zo moeten worden uitgelegd dat zij, naast de algemene belangen, de bijzondere belangen van een individuele koper van een motorvoertuig tegenover de fabrikant ervan beschermen, wanneer dat voertuig is uitgerust met een verboden manipulatie-instrument in de zin van de Emissieverordening. Deze vraag wordt door het Hof van Justitie bevestigend beantwoord in rechtsoverweging 85 van het arrest:
“Gelet op een en ander moet op de eerste en de tweede vraag worden geantwoord dat artikel 18, lid 1, artikel 26, lid 1, en artikel 46 van de kaderrichtlijn, gelezen in samenhang met artikel 5, lid 2, van verordening nr. 715/2007, aldus moeten worden uitgelegd dat zij, naast algemene belangen, de bijzondere belangen van een individuele koper van een motorvoertuig tegenover de fabrikant ervan beschermen wanneer dit voertuig is uitgerust met een verboden manipulatie-instrument in de zin van deze laatste bepaling.”
4.8.
Het Hof van Justitie overweegt hiertoe dat alle voertuigen overeenkomstig de Kaderrichtlijn een EG-typegoedkeuring moeten hebben en dat deze goedkeuring alleen kan worden verleend indien het betrokken voertuig voldoet aan de bepalingen van de Emissieverordening (rechtsoverweging 77). Fabrikanten zijn daarbij op grond van de Kaderrichtlijn verplicht aan een individuele koper van een voertuig een CvO af te geven (rechtsoverweging 78). Dit document is vereist voor de registratie en de verkoop of het in het verkeer brengen van het voertuig. Bovendien verschaft het de verzekering dat het voertuig ten tijde van de fabricage aan alle regels voldoet (rechtsoverweging 79). Het CvO biedt de individuele koper van een voertuig daarmee in het bijzonder bescherming tegen het gevaar dat een fabrikant zijn verplichting niet nakomt om een voertuig op de markt te brengen dat voldoet aan de Emissieverordening (rechtsoverweging 82). Kort gezegd ziet de Kaderrichtlijn in samenhang met de Emissieverordening volgens het Hof van Justitie dus (ook) op de bescherming van de (vermogens)belangen van een individuele koper die een voertuig koopt dat is uitgerust met een verboden manipulatie-instrument.
4.9.
In het kader van het begroten van de schade van de individuele koper overweegt het Hof van Justitie wederom in algemene zin dat de Kaderrichtlijn in samenhang met de Emissieverordening (ook) ziet op de bescherming van de (vermogens)belangen van een individuele koper die een voertuig koopt dat is uitgerust met een verboden manipulatie-instrument (rechtsoverweging 88). Vervolgens overweegt het Hof van Justitie dat een individuele koper van een motorvoertuig van de fabrikant van dat voertuig kan eisen dat dit voertuig niet wordt uitgerust met een verboden manipulatie-instrument in de zin van artikel 5, lid 2, van de Emissieverordening (rechtsoverweging 89). Als een voertuig wel met een verboden manipulatie-instrument is uitgerust, dienen de lidstaten volgens het Hof van Justitie ervoor te zorgen dat de koper van dat voertuig recht heeft op schadevergoeding van de fabrikant van dat voertuig wanneer deze koper door dit instrument schade heeft geleden (rechtsoverweging 91).
4.10.
Volkswagen heeft op de mondelinge behandeling van 4 mei 2023 betoogd dat het Hof van Justitie heeft bedoeld dat de Kaderrichtlijn in samenhang met de Emissieverordening uitsluitend ziet op de bescherming van de belangen van de individuele koper die een voertuig koopt dat is uitgerust met een verboden manipulatie-instrument voor zover het betreffende voertuig niet geregistreerd of door verkocht kan worden, omdat de EG-typegoedkeuring niet meer geldig is dan wel is ingetrokken en de consument daardoor schade heeft geleden. Dit betoog berust naar het oordeel van de kantonrechter op een onjuiste (want: te beperkte) lezing van de overwegingen van het Hof van Justitie.
4.11.
Volkswagen verwijst ter onderbouwing van haar standpunt naar rechtsoverweging 83 en 84 van het arrest van het Hof van Justitie. In deze rechtsoverwegingen gaat het Hof van Justitie nader in op de situatie waarin de goedkeuringsinstantie een EG-typegoedkeuring heeft verleend, zonder dat die instantie op de hoogte was van de aanwezigheid van een manipulatie-instrument. Het Hof van Justitie zet eerst uiteen dat dit kan leiden tot intrekking van de EG-typegoedkeuring door de goedkeuringsinstantie of het verlenen van een nieuwe EG-typegoedkeuring (rechtsoverweging 83). Ook kan het afbreuk doen aan de geldigheid van de EG-typegoedkeuring en in het verlengde daarvan aan die van het CvO (rechtsoverweging 84). Tot slot overweegt het Hof van Justitie dat een verboden manipulatie-instrument gelet hierop “met name” onzekerheid kan scheppen over de mogelijkheid om het voertuig te registeren, te verkopen of in het verkeer te brengen en dat die onzekerheid schade met zich mee kan brengen (rechtsoverweging 84). De kantonrechter leest rechtsoverweging 83 en 84 aldus dat het Hof van Justitie – na de algemene uiteenzetting die leidt tot de conclusie in rechtsoverweging 82 – voorbeelden geeft van onzekerheden/beletselen waar consumenten tegenaan kunnen lopen als hun voertuig is voorzien van een verboden manipulatie-instrument. Als het Hof van Justitie zou hebben bedoeld dat consumenten uitsluitend bescherming aan de Kaderrichtlijn en de Emissieverordening kunnen ontlenen als een van de specifiek genoemde risico’s zich voordoet (het risico van het niet kunnen registreren of doorverkopen van het voertuig omdat de typegoedkeuring niet meer geldig is en/of is ingetrokken), dan het voor de hand gelegen als het Hof van Justitie dat in haar beoordeling expliciet had overwogen. Daarvan is geen sprake. Bovendien was op het moment van aankoop van de auto door [A] ook sprake van de door het Hof van Justitie genoemde “onzekerheid” over toelating van de auto als gevolg van de aanwezigheid van het manipulatie-instrument, zodat het door het Hof van Justitie geschetste voorbeeld zich hier (ook) voordeed.
4.12.
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de kantonrechter aan het door artikel 6:163 BW gestelde relativiteitsvereiste voldaan. Het verweer van Volkswagen op dit punt faalt daarom en staat aan een vordering tot schadevergoeding niet in de weg.
(5) Onrechtmatige daad - bedrog
4.13.
In navolging van de rechtbank Amsterdam in haar vonnis in de SCC-procedure, is de kantonrechter van oordeel dat Volkswagen met haar handelwijze consumenten, waaronder [A] , heeft misleid. Dit is in strijd met wat volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Bij de aankoop van een product mag de consument ervan uitgaan dat een producent heeft voldaan aan alle voorwaarden voor het op de markt brengen van het product, waaronder het niet alleen formeel maar ook materieel voldoen aan de geldende emissie-eisen. Daarvan is hier echter evident geen sprake geweest door de installatie, het gebruik en het verzwijgen van de manipulatie-software in de betreffende auto's. Volkswagen heeft ook publiek erkend dat zij hiermee bedrog heeft gepleegd, bij monde van haar CEO, die in een interview verklaard heeft: "Das, was wir gemacht haben, war Betrug, ja!"7..
(6) Onrechtmatige daad - oneerlijke handelspraktijken
Is de wettelijke regeling inzake oneerlijke handelspraktijken hier van toepassing?
4.14.
De kantonrechter overweegt dat de regeling inzake oneerlijke handelspraktijken in het BW van toepassing is op handelspraktijken van handelaren tegenover consumenten. Deze wettelijke regeling vormt de implementatie van de Europese richtlijn inzake oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen tegenover consumenten (hierna ook te noemen: Richtlijn OHP).8.
4.15.
Een handelaar is volgens de definitie van artikel 6:193a lid 1 sub b BW een natuurlijke of rechtspersoon die handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Niet in geschil is dat Volkswagen een dergelijke handelaar is. In geschil is wel of sprake is van een handelspraktijk van Volkswagen tegenover de consument. Volgens artikel 6:193a lid 1 sub d BW is een handelspraktijk iedere handeling, omissie, gedraging, voorstelling van zaken of commerciële communicatie, met inbegrip van reclame en marketing, van een handelaar die rechtstreeks verband houdt met de verkoopbevordering, verkoop of levering van een product aan consumenten.
4.16.
De kantonrechter is, in navolging van de ACM in haar boetebesluit en de rechtbank Amsterdam in haar vonnis in de SCC-procedure, van oordeel dat Volkswagen in het onderhavige geval een handelspraktijk heeft verricht. Deze handelspraktijk bestaat uit het fabriceren van auto's die voorzien waren van verboden manipulatiesoftware ten behoeve van het verkrijgen van een typegoedkeuring, het vervolgens afgeven van een CvO en het daarna (in Europa, waaronder Nederland) op de markt brengen van de auto’s zodat deze konden worden verkocht en geleverd aan kopers. Volkswagen heeft voor de marketing van de auto’s gebruik gemaakt van verschillende communicatiemiddelen, zoals publicatie van informatie op websites en het opstellen van brochures voor de consument. De productie en de daarmee samenhangende marketing van de auto’s door Volkswagen hadden naar het oordeel van de kantonrechter tot doel om de betrokken auto's aan consumenten te verkopen en te leveren, althans om de verkoop van de auto's te bevorderen. Volkswagen was dus actief betrokken bij het verkoopproces. Dat zijn handelspraktijken als bedoeld in de wettelijke regeling inzake oneerlijke handelspraktijken. Dat Volkswagen de betreffende auto's niet zelf rechtstreeks aan de consument heeft verkocht, maar door tussenkomst van autodealers/importeurs, doet hieraan niet af.
Oneerlijke handelspraktijken: het wettelijk kader
4.17.
Volgens artikel 6:193b lid 1 BW handelt een handelaar onrechtmatig tegenover een consument indien hij een handelspraktijk verricht die oneerlijk is. Het tweede lid van dit wetsartikel bepaalt dat een handelspraktijk oneerlijk is indien een handelaar handelt:
a. in strijd met de eisen van professionele toewijding, en
b. het vermogen van de gemiddelde consument om een geïnformeerd besluit te nemen merkbaar is beperkt of kan worden beperkt,
waardoor de gemiddelde consument een besluit over een overeenkomst neemt of kan nemen, dat hij anders niet had genomen.
4.18.
Verder is in lid 3 van voornoemd wetsartikel, voor zover hier van belang, bepaald dat een handelspraktijk in het bijzonder oneerlijk is indien een handelaar een misleidende handelspraktijk verricht als bedoeld in de artikelen 6:193c tot en met 6:193g BW.
Volkswagen heeft zich tegenover [A] als consument schuldig gemaakt aan oneerlijke handelspraktijken
4.19.
De kantonrechter is van oordeel dat Volkswagen zich schuldig heeft gemaakt aan oneerlijke handelspraktijken tegenover [A] als consument en daarmee onrechtmatig tegenover [A] heeft gehandeld. Dit op grond van (a) de algemene vereisten van artikel 6:193b lid 2 BW, (b) artikel 6:193c BW (misleidende handelspraktijk algemeen), en (c) artikel 6:193g BW (zwarte lijst misleidende handelspraktijk). Het gaat hier om drie afzonderlijke gronden, die elk (afzonderlijk) tot de conclusie leiden dat Volkswagen een handelspraktijk heeft verricht die oneerlijk is. Dit wordt hierna toegelicht.
(a) Oneerlijke handelspraktijk ingevolge artikel 6:193b lid 2 BW
4.20.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Volkswagen in de gegeven omstandigheden als handelaar gehandeld in strijd met de eisen van professionele toewijding, als bedoeld in artikel 6:193b lid 2 onderdeel a BW.
4.21.
Volgens artikel 6:193a lid 1 sub f BW wordt onder professionele toewijding verstaan: “[het] normale niveau van bijzondere vakkundigheid en van zorgvuldigheid dat redelijkerwijs van een handelaar ten aanzien van consumenten mag worden verwacht, in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiend uit de voor die handelaar geldende professionele standaard en eerlijke marktpraktijken.” De installatie, het gebruik en het verzwijgen van verboden manipulatiesoftware in (diesel)auto's die voor de consumentenmarkt worden geproduceerd, is naar het oordeel van de kantonrechter zonder meer in strijd met het zorgvuldig handelen dat van een professionele autofabrikant als Volkswagen mag worden verwacht. De consument moet er op kunnen vertrouwen dat de auto die hij koopt of overweegt te kopen geen verboden onderdelen bevat. Door het op de markt brengen van de betrokken auto’s heeft Volkswagen tegenover consumenten de indruk gewekt dat deze aan de wettelijke eisen voldeden. Dat was echter niet het geval, omdat de typegoedkeuringen slechts zijn verkregen door het gebruik van een verboden manipulatie-instrument. Daarmee is de goedkeuring op bedrieglijke wijze verkregen.9.
4.22.
Met betrekking tot de voor Volkswagen geldende bijzondere vakkundigheid overweegt de kantonrechter het volgende. Wat de voor een handelaar geldende professionele standaard is, hangt af van de omstandigheden van het geval. Het niveau van de voor een handelaar geldende standaard kan bijvoorbeeld worden afgeleid uit de handelsgebruiken in een bepaalde sector, een gedragscode of een afgelegde eed of belofte.
4.23.
De Stichting heeft erop gewezen dat Volkswagen lid is van de Europese brancheorganisatie voor autofabrikanten (ACEA) en zij zich daarom heeft gecommitteerd aan de branchecode Automotive Industry Guiding Principles to Enhance Sustainability Performance in the Supply Chain uit maart 2014. Volkswagen heeft in deze procedure de toepasselijkheid van deze Guiding Principles niet betwist. De kantonrechter is van oordeel dat de in deze zaak geldende professionele standaard kan worden afgeleid uit deze Guiding Principles. Hierin staat onder andere dat autofabrikanten ernaar streven om hun ecologische voetafdruk te verkleinen. Verder staat vast dat Volkswagen een Environmental policy ten aanzien van haar activiteiten en producten hanteert. Daarin stelt zij uitdrukkelijk tot doel om bij al haar activiteiten de milieu-impact tot een minimum te beperken en bij te dragen aan het oplossen van milieuproblematiek op zowel regionaal als globaal niveau. Het handelen van Volkswagen met betrekking tot de installatie en het gebruik van de manipulatiesoftware in door haar gefabriceerde auto's is naar het oordeel van de kantonrechter zowel in strijd met voormelde Guiding Principles als de Environmental policy van Volkswagen zelf en valt niet te rijmen met het gestelde streven van Volkswagen om haar ecologische voetafdruk en impact op het milieu te verkleinen. De conclusie is dan ook dat Volkswagen heeft gehandeld in strijd met het normale niveau van bijzondere vakkundigheid.
4.24.
Ten slotte is naar het oordeel van de kantonrechter voldaan aan het cumulatieve vereiste dat door het handelen van Volkswagen het vermogen van de gemiddelde consument om een geïnformeerd besluit te nemen merkbaar is beperkt, als bedoeld in artikel 6:193b lid 2 onderdeel b BW. Bij de aankoop van een product mag de consument ervan uitgaan dat een producent voldoet aan alle voorwaarden voor het op de markt brengen van het product. Wanneer een producent een product aanbiedt dat niet voldoet aan de voorwaarden voor het op de markt brengen daarvan, althans waarvan de vaststelling dat het voldoet is gemanipuleerd, en minder schoon is dan gesuggereerd, is per definitie sprake van het merkbaar beperken van het vermogen van de consument om een geïnformeerd besluit te nemen. Volkswagen heeft door haar handelwijze met betrekking tot het gebruik van de manipulatiesoftware voor de consument de mogelijkheid ontnomen om een volledig geïnformeerde keuze te maken. Het standpunt van Volkswagen dat, samengevat, milieu- en duurzaamheidsoverwegingen bij de gemiddelde consument een zeer ondergeschikte rol spelen bij de aanschaf van een auto, kan haar in dit verband niet baten. De vraag of en in hoeverre consumenten zich bij hun aankoopbeslissing laten leiden door milieuoverwegingen is immers een andere dan de vraag of consumenten ook de betreffende auto’s zouden hebben gekocht als ze hadden geweten dat deze waren voorzien van manipulatiesoftware. Bovendien is de kantonrechter van oordeel dat dit standpunt van Volkswagen niet opgaat, nu dit gemotiveerd is weersproken door de Stichting en Volkswagen dit standpunt in het licht daarvan onvoldoende heeft onderbouwd. De kantonrechter licht dit nader toe in rechtsoverweging 4.41 (waar de kantonrechter nader ingaat op het causaal verband tussen het onrechtmatig handelen en de schade van [A] ).
(b) Misleidende handelspraktijken ingevolge artikel 6:193c lid 1, aanhef en onder b BW
4.25.
Naar het oordeel van de kantonrechter is verder sprake van een misleidende handelspraktijk als bedoeld in artikel 6:193b lid 3 sub a BW.
4.26.
Een handelspraktijk is ingevolge artikel 6:193c lid 1, aanhef en onder b, BW misleidend indien informatie wordt verstrekt die feitelijk onjuist is of die de gemiddelde consument misleidt of kan misleiden. Het kan daarbij gaan om de algemene presentatie van informatie ten aanzien van de voornaamste kenmerken van het product, zoals bijvoorbeeld voordelen, uitvoering, samenstelling, geschiktheid voor het gebruik, gebruiksmogelijkheden, specificatie, van het gebruik te verwachten resultaten of de resultaten en wezenlijke kenmerken van op het product verrichte tests of controles, waardoor de gemiddelde consument een besluit over een overeenkomst neemt of kan nemen dat hij anders niet had genomen. Het gaat erom of een gemiddelde consument door de (onjuiste) informatie op het verkeerde been kan worden gezet en of die informatie van dien aard is dat deze de gemiddelde consument er toe kan brengen een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen. In het geval dat sprake is van een misleidende handelspraktijk, hoeft niet aanvullend te worden nagegaan of de betreffende handelspraktijk ook in strijd is met de vereisten van professionele toewijding.10.
4.27.
Bij misleidende informatie kan naar het oordeel van de kantonrechter ook worden gedacht aan milieuclaims of 'groene claims'. Met dergelijke claims wordt de indruk gewekt dat een product een positieve of geen negatieve invloed heeft op het milieu of dat het product het milieu minder schade toebrengt dan andere producten doen.11.Consumenten moeten milieuclaims van handelaren kunnen vertrouwen. Milieuclaims dienen daarom, om niet misleidend te zijn, op duidelijke, specifieke, ondubbelzinnige en correcte wijze te worden gepresenteerd.12.Volgens artikel 6 Richtlijn OHP kan een milieuclaim misleidend zijn indien deze gepaard gaat met onjuiste informatie en daarom op onwaarheden berust. Een milieuclaim kan zelfs ook misleidend zijn als de informatie feitelijk klopt, maar de claim de gemiddelde consument op enigerlei wijze, inclusief door de algemene presentatie, bedriegt of kan bedriegen. Ook wanneer milieuclaims zijn gebaseerd op vage en algemene verklaringen betreffende milieuvoordelen zoals "milieuvriendelijk", "ecologisch", "duurzaam", "goed voor het milieu", "klimaatvriendelijk" of "vriendelijk voor het milieu" kunnen milieuclaims misleidend zijn. Dergelijke claims kunnen oneerlijke handelspraktijken opleveren wanneer ze de gemiddelde consument kunnen bedriegen en hem ertoe kunnen brengen een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen.13.
4.28.
Tegen deze achtergrond is de kantonrechter van oordeel dat Volkswagen met haar uitlatingen zoals hiervoor weergegeven onder 2.3 en 2.4 heeft doen voorkomen dat haar dieselauto's voorzien van een EA 189 motor op het vlak van milieu en duurzaamheid voorbeeldige prestaties leveren, althans het milieu minder schade toebrengen dan andere auto's doen. Ten aanzien van de onder 2.3. vermelde uitlatingen heeft Volkswagen weliswaar aangevoerd dat die niet specifiek betrekking hebben op de auto van [A] , maar daartegenover heeft de Stichting naar voren gebracht dat de technologie van de daar genoemde motor (TDI) hetzelfde is als bij de motor van de auto van [A] . De kantonrechter acht dit voldoende aannemelijk en [A] mocht daarom afgaan op die uitlatingen. De door Volkswagen gedane milieuclaims stroken naar het oordeel van de kantonrechter - gelijk de ACM heeft geoordeeld - echter niet met de installatie en het gebruik van manipulatiesoftware om de emissieresultaten van de betreffende auto's in een testomgeving te beïnvloeden. In dit kader zijn door beide partijen rapporten overgelegd14.. In het licht van die rapporten is Volkswagen er echter onvoldoende in geslaagd de juistheid van haar claims in de hiervoor aangehaalde uitlatingen aan te tonen. De uitlatingen moeten daarom als misleidend worden beschouwd.
4.29.
Daarnaast is de kantonrechter van oordeel dat Volkswagen door tegenover de consument te verzwijgen dat de testresultaten zijn gemanipuleerd door het gebruik van manipulatiesoftware, essentiële informatie aan de consument heeft onthouden die van belang is voor diens aankoopbeslissing. Volkswagen heeft in dit kader nog gesteld dat niet is komen vast te staan dat de betreffende auto’s niet voldeden aan de Euro5-norm, maar dat is niet waar het om gaat. Waar het om gaat, is dat Volkswagen de testresultaten heeft gemanipuleerd ten behoeve van het verkrijgen van een typegoedkeuring, waardoor onduidelijk is in hoeverre de betreffende auto’s daadwerkelijk voldeden aan de geldende normen.
4.30.
De kantonrechter komt gelet op het vorenstaande tot de conclusie dat Volkswagen in de periode 2009-2015 informatie aan consumenten – en dus ook aan [A] – heeft verstrekt die feitelijk onjuist was of die de gemiddelde consument misleidt of kan misleiden ten aanzien van de voornaamste kenmerken van het product, waardoor de gemiddelde consument een besluit over een overeenkomst kon nemen dat hij anders niet had genomen.
(c) Misleidende handelspraktijk ingevolge artikel 6:193g, aanhef en onder d, BW
4.31.
Ten slotte is naar het oordeel van de kantonrechter ook sprake van een misleidende handelspraktijk van Volkswagen als bedoeld in artikel 6:193g, aanhef en onder d, BW. Uit artikel 6:193g BW volgt dat het onder alle omstandigheden misleidend is om te beweren dat een handelaar of een product door een openbare of particuliere instelling is aanbevolen terwijl dat niet het geval is, of om iets dergelijks te beweren zonder dat aan de voorwaarde voor de aanbeveling, erkenning of goedkeuring is voldaan. Het betreft hier een per definitie oneerlijke handelspraktijk.
4.32.
Volkswagen heeft in de periode 2009 - 2015 in dieselauto's met een EA 189 motor manipulatiesoftware geïnstalleerd om de uitstoot van stikstofoxide in een testomgeving te beïnvloeden, terwijl deze modus bij normaal gebruik op de weg was uitgeschakeld. Zoals het Hof van Justitie heeft vastgesteld, was hiermee sprake van het gebruik van een door de Emissieverordening verboden manipulatie-instrument. Door de installatie en het gebruik van de software in de betreffende auto’s heeft Volkswagen naar het oordeel van de kantonrechter niet aan de voorwaarden voor de ontvangen typegoedkeuring voldaan en zijn er voor deze auto's ten onrechte typegoedkeuringen afgegeven. Nadien heeft Volkswagen de auto's ten onrechte van een CvO voorzien en doorverkocht/geleverd aan de importeurs, aangezien de auto's niet in overeenstemming met de typegoedkeuringsvoorschriften van de EU waren. Hiermee is sprake van een misleidende handelspraktijk.
4.33.
Voor zover Volkswagen zich erop beroept dat de afgegeven typegoedkeuring niet door het KBA is ingetrokken, kan dat verweer haar naar het oordeel van de kantonrechter niet baten. Dit verweer van Volkswagen gaat eraan voorbij dat het KBA Volkswagen heeft opgedragen om de betreffende auto's terug te roepen en aan te passen, omdat de typegoedkeuring op basis van onjuiste informatie is verkregen.
(7) Conclusie onrechtmatig handelen
4.34.
Volkswagen heeft zich schuldig gemaakt aan (a) overtreding van de Emissieverordening, (b) bedrog en (c) oneerlijke handelspraktijken tegenover [A] . Op ieder van die (afzonderlijke) gronden heeft Volkswagen onrechtmatig tegenover [A] gehandeld. Het onrechtmatig handelen kan ook aan Volkswagen worden toegerekend, hetgeen overigens geen onderwerp van debat is geweest tussen partijen.
(8) Heeft [A] schade geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Volkswagen?
4.35.
Het hiervoor vastgestelde onrechtmatig handelen van Volkswagen tegenover [A] als consument verplicht Volkswagen om de daardoor door [A] geleden schade te vergoeden. Beoordeeld dient te worden of [A] ook daadwerkelijk schade heeft geleden en, zo ja, of tussen het onrechtmatig handelen van Volkswagen en de schade een causaal verband bestaat. Hierover overweegt de kantonrechter het volgende.
4.36.
Bij de beoordeling van de schade en het causaal verband dient er een vergelijking te worden gemaakt tussen de vermogenstoestand waarin de benadeelde in werkelijkheid verkeert en de vermogenstoestand waarin hij zou hebben verkeerd wanneer het onrechtmatig handelen wordt weggedacht. De benadeelde dient in beginsel te stellen en, zo nodig, te bewijzen dat hij schade heeft geleden en dat die schade het gevolg is van het onrechtmatig handelen. Maar aan de benadeelde mogen in dit verband geen strenge eisen worden gesteld, omdat de pleger van de onrechtmatige daad de benadeelde de mogelijkheid heeft ontnomen om zekerheid te verschaffen over wat er in de hypothetische situatie zou zijn gebeurd. De Hoge Raad heeft dit uitdrukkelijk eerder zo geoordeeld in een zaak over inkomensschade als gevolg van verminderd arbeidsvermogen na een ongeval.15.De kantonrechter ziet geen aanleiding om daarover anders te oordelen in het onderhavige geval.16.Er geldt kortom een verlaagde bewijsstandaard (geen strenge eisen) en voor het bewijs volstaat een inschatting van verwachtingen aan de hand van een afweging van goede en kwade kansen. Bij die afweging heeft de rechter een aanzienlijke mate van vrijheid.
4.37.
De door [A] geleden schade en het causaal verband tussen deze schade en het onrechtmatig handelen van Volkswagen, dient dus te worden bepaald door een vergelijking te maken tussen de feitelijke situatie waarin [A] verkeert en de situatie waarin hij (vermoedelijk) zou hebben verkeerd als de onrechtmatige gedraging van Volkswagen achterwege zou zijn gebleven (dus wanneer de auto niet zou zijn uitgerust met de (verboden) manipulatiesoftware en geen misleiding had plaatsgevonden). De feitelijke situatie is bekend en bestaat eruit dat [A] een auto heeft gekocht die is uitgerust met manipulatiesoftware, waarvan [A] niet op de hoogte was en ook niet kon zijn. Waar het op aankomt, is het vaststellen van de hypothetische situatie in dit specifieke geval. De kantonrechter moet de vraag beantwoorden in welke situatie [A] (vermoedelijk) zou hebben verkeerd als de auto bij aankoop geen manipulatiesoftware bevatte en de daadwerkelijke (milieu-)prestaties van de auto bekend waren. In dat geval zijn er in hoofdlijnen twee scenario’s denkbaar.
4.38.
In het eerste scenario zou [A] de auto in het geheel niet hebben gekocht. Of, en, zo ja, hoeveel schade hij dan heeft geleden, hangt af van de vraag wat hij in die situatie dan wél zou hebben gedaan. Daarbij dient gekeken te worden naar de alternatieven die [A] had. Zo had hij bijvoorbeeld een andere auto kunnen kopen of had hij (voorlopig) geen auto gekocht.
4.39.
In het tweede scenario zou [A] nog wel bereid zijn geweest om de auto te kopen, maar dan tegen een lagere prijs. Daarbij dient ervan uit te worden gegaan dat de verkoper ook met die lagere prijs zou hebben ingestemd.
4.40.
De Stichting heeft primair bepleit dat in de hypothetische situatie het eerste scenario zich had voorgedaan. Als [A] bij de aankoop van de auto had geweten dat de auto niet voldeed aan de eigenschappen die aan hem waren voorgespiegeld – namelijk dat de auto tegelijkertijd sterk, zuinig, én schoon was – had hij de auto nooit gekocht. [A] heeft ter zitting ook verklaard dat milieuoverwegingen een rol hebben gespeeld bij zijn keuze voor de aankoop van de auto. Hij heeft de auto volgens eigen zeggen gekocht vanwege de combinatie van kracht, vermogen en duurzaamheid. Als hij bekend was geweest met de daadwerkelijke milieuprestaties van de auto, had hij de auto niet gekocht, aldus [A] .
4.41.
De kantonrechter gaat ervan uit dat de auto in de hypothetische situatie over andere – minder gunstige – eigenschappen had beschikt dan in de daadwerkelijke situatie, in ieder geval voor wat betreft de milieuprestaties. De manipulatiesoftware was immers ontworpen om de auto schoner te doen voorkomen dan hij was. In navolging van de rechtbank Amsterdam in de SCC-procedure, gaat de kantonrechter er met de ACM van uit dat milieu en duurzaamheid een rol kunnen spelen bij een aankoopbeslissing en dat (ook in de jaren waarin de auto werd gekocht) sprake is van een “groeiend milieubewustzijn”. Dat consumenten milieuvervuiling als ongewenst zien, betekent nog niet automatisch dat consumenten ook bereid zijn dat aspect in hun eigen aankoopbeslissing (zwaar) te laten meewegen. Het betekent echter wel dat als zij de keuze zouden hebben tussen twee auto’s, waarvan de een schoner en milieuvriendelijker is dan de ander, maar die overigens precies gelijk zouden zijn, de meeste consumenten zouden kiezen voor de schonere en milieuvriendelijkere auto. De ACM heeft ook overwogen dat handelaren met hun reclame-uitingen bewust inspelen op het groeiend milieubewustzijn dat het economisch gedrag van de consument beïnvloedt. Dergelijke uitingen komen terug in de verkoopinformatie van Volkswagen van destijds. Volkswagen heeft weliswaar een beroep gedaan op een door haar ingebracht onderzoek waaruit zou blijken dat milieuoverwegingen voor consumenten nauwelijks een rol spelen bij de aankoopbeslissing van een auto, maar de Stichting heeft daartegenover terecht naar voren gebracht dat het onderzoek slechts is uitgevoerd onder 36 autokopers in de Britse stad [.] . Van een gedegen en representatief onderzoek is daarmee geen sprake en de kantonrechter hecht hier daarom slechts beperkt waarde aan. Bovendien heeft Volkswagen bij haar marketingactiviteiten ook ingespeeld op het “groeiende milieubewustzijn” bij potentiële autokopers door er uitdrukkelijk op te wijzen dat haar motoren schoon zijn en het milieu ontzien. Dat wijst erop dat Volkswagen zelf ook van mening is (of was) dat milieuoverwegingen een rol kunnen spelen voor consumenten bij de aankoop van een auto.
4.42.
Nu milieu en duurzaamheid een zekere rol kunnen spelen bij de aankoopbeslissing van een auto, acht de kantonrechter het voldoende aannemelijk dat [A] de auto niet had gekocht als de auto geen manipulatiesoftware bevatte en de daadwerkelijke (milieu-) prestaties van de auto bekend waren, zoals [A] op zitting ook heeft verklaard. Er is kortom sprake van causaal verband tussen het onrechtmatig handelen van Volkswagen en de hierna te bespreken schade van [A] .
4.43.
De vervolgvraag is of en zo ja, [A] in de hypothetische situatie in een gunstigere vermogenstoestand zou verkeren dan in de feitelijke situatie. Dat is bepalend voor de vaststelling van (de omvang van) de schade van [A] . Bij de bepaling van de omvang van de schade geldt volgens vaste rechtspraak dat aan de stelplicht van de benadeelde geen hogen eisen mogen worden gesteld. De benadeelde behoeft slechts de feiten te stellen waaruit kan worden afgeleid dat hij schade heeft geleden. Van belang is dat de rechter de schade begroot op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is en dat de omvang van de schade wordt geschat als die omvang niet nauwkeurig kan worden vastgesteld (artikel 6:97 BW). De rechter heeft daarbij een grote mate van vrijheid.
4.44.
Volgens de Stichting moet de door [A] geleden schade worden begroot op
€ 17.670,00, een bedrag gelijk aan de aankoopprijs van de auto minus de inruilwaarde. De kantonrechter volgt de Stichting hierin niet. Bij het vaststellen van de omvang van de schade is namelijk niet alleen van belang wat [A] niet zou hebben gedaan (de auto gekocht), maar ook wat hij in de hypothetische situatie wél zou hebben gedaan (als hij de auto niet had gekocht). Op zitting heeft [A] aangegeven dat hij in dat geval een andere auto had gekocht. Ervan uitgaande dat dit juist is, blijft het concreet vaststellen van de vergelijkingssituatie omgeven met onzekerheid (zo rijzen er vragen als: welke auto had [A] dan gekocht? En tegen welke koopprijs? Hoe verhoudt die auto zich tot de auto die hij in de feitelijke situatie heeft gekocht?). Vanwege deze onzekerheid en het gebrek aan voldoende eenduidige aanknopingspunten, ziet de kantonrechter ervan af om de vergelijkingssituatie concreet vast te stellen. De kantonrechter acht het in plaats daarvan passend – en op grond van artikel 6:97 BW mogelijk – dat de door [A] geleden schade wordt geschat op het verschil tussen de door [A] betaalde koopprijs en de marktwaarde die de auto had op het moment van aankoop in de feitelijke situatie (dus met de manipulatiesoftware).17.
4.45.
[A] heeft, tot het moment waarop het manipulatie-instrument werd ontdekt en met behulp van de update kon worden verwijderd, een auto gehad die formeel wel, maar materieel niet aan de eisen van de Emissieverordening voldeed en die dan ook ten onrechte een typegoedkeuring had verkregen. De door [A] gekochte auto vertoonde dus een gebrek en een auto die een gebrek vertoont zal minder worden gewaardeerd dan een auto die dat gebrek niet heeft18.. Dit enkele feit levert al schade op. Wie immers tussen een product kan kiezen dat niet aan de wettelijke eisen voldoet en eenzelfde product dat wel aan die eisen voldoet, zal immers voor het product dat niet aan de wettelijke eisen voldoet minder willen betalen dan voor het product dat daar wel aan voldoet. De kantonrechter acht het dan ook aannemelijk dat de marktwaarde van de auto op het moment van aankoop lager was dan de koopprijs die [A] voor de auto heeft betaald.
4.46.
Volgens Volkswagen is de marktwaarde van de auto niet lager dan de koopprijs die [A] voor de auto heeft betaald. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst zij naar een in haar opdracht uitgevoerd onderzoek door [onderneming 2] waaruit zou blijken dat de restwaarde van de EA189-voertuigen op de tweedehandsmarkt niet is gedaald nadat bekend is geworden dat de voertuigen uitgerust waren met de manipulatiesoftware.19.Daarbij is gekeken naar de prijsontwikkeling vanaf het moment dat de aanwezigheid van de manipulatiesoftware bekend werd (medio september 2015). De schade moet echter berekend worden op het moment dat [A] de koopovereenkomst sloot (november 2013). Het rapport van [onderneming 2] ziet dus op de marktsituatie van bijna twee jaar later. De Stichting heeft er in dit verband terecht op gewezen dat het enkele feit dat er geen dalende tendens te zien was in de marktwaarde van de voertuigen op de tweedehandsmarkt nadat medio september 2015 de aanwezigheid van de manipulatiesoftware bekend werd, niet betekent dat [A] geen schade heeft geleden. Er zijn volgens de Stichting immers nog andere factoren (bijvoorbeeld de schaarste in tweedehandsmodellen op een bepaald moment) die de marktwaarde kunnen beïnvloeden. Die factoren zijn niet meegenomen in het onderzoek van [onderneming 2] . De Stichting heeft ter onderbouwing op haar beurt een deskundigenrapport van de heer [B] in het geding gebracht, waarin de heer [B] concludeert dat de gedane vermogensvergelijking in het onderzoek van Volkswagen mede om deze redenen niet juist is.20.De heer [B] geeft verder gemotiveerd aan dat en waarom naar zijn mening het onderzoek van [onderneming 2] onvoldoende informatie bevat om tot betrouwbare conclusies te kunnen komen over de prijsontwikkeling. In het licht hiervan, is de kantonrechter van oordeel dat Volkswagen het bestaan van schade in de vorm van een lagere marktwaarde op het moment van aankoop onvoldoende gemotiveerd heeft betwist.
4.47.
Beoordeeld dient ten slotte te worden wat de marktwaarde van de auto was op het moment van aankoop. De kantonrechter begroot in de gegeven omstandigheden de schade van [A] schattenderwijs op € 1.500,00. Bij die schatting heeft de kantonrechter aansluiting gezocht bij de bepaling van de teveel betaalde aankoopprijs in verband met de prijsvermindering die de rechtbank Amsterdam in het vonnis in de SCC-procedure heeft gehanteerd.21.Een schadebedrag van € 1.500,00 doet naar het oordeel van de kantonrechter voldoende recht aan zowel de overtreding van de Emissieverordening, de oneerlijke handelspraktijken van Volkswagen als de persoonlijke omstandigheden van [A] en is daarmee voldoende doeltreffend, afschrikwekkend en evenredig.
(9) Slotsom
4.48.
De door de Stichting gevorderde verklaring voor recht zal worden toegewezen. Daarnaast wordt Volkswagen veroordeeld om aan de Stichting een schadevergoeding te betalen van € 1.500,00, te vermeerderen met de daarover gevorderde wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van volledige betaling.
(10) Proceskosten
4.49.
Volkswagen zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De proceskosten worden aan de kant van de Stichting begroot op:
€ 100,89 aan kosten voor de dagvaarding, € 996,00 aan griffierecht en € 464,00 (2 punten x € 232,00) aan salaris gemachtigde. Dat is in totaal € 1.560,89.
5. De beslissing
De kantonrechter:
5.1.
verklaart voor recht dat Volkswagen onrechtmatig tegenover [A] heeft gehandeld;
5.2.
veroordeelt Volkswagen tot betaling aan de Stichting (als cessionaris van de heer [A] ) van een schadevergoeding van € 1.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 september 2020, zijnde de dag van de dagvaarding, tot de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt Volkswagen in de proceskosten, aan de kant van de Stichting tot dit vonnis begroot op € 1.560,89;
5.4.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordelingen genoemd onder 5.2 en 5.3 uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. ter Meulen en in het openbaar uitgesproken op 26 juli 2023.
48375/ RvR
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 26‑07‑2023
Verordening (EG) Nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2007 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie.
Besluit ACM van 18 oktober 2017, zaaknr. ACM/17/003870.
HvJ EU 17 december 2020, zaak C-693/18, ECLI:EU:C:2020:1040 (X/CLCV e.a.).
Rechtbank Amsterdam, 14 juli 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:3617 (Stichting Volkswagen Car Claim - Volkswagen c.s.).
HvJ EU 21 maart 2023, zaak C-100/21, ECLI:EU:C:2023:229, (QB/Mercedes-Benz Group AG).
Zie het door de Stichting in de spreekaantekeningen onder randnummer 1.1. aangehaalde artikel uit de Süddeutsche Zeitung van 9 juli 2019.
Richtlijn nr. 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt.
vgl. Rechtbank Amsterdam, 14 juli 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:3617 (Stichting Volkswagen Car Claim - Volkswagen c.s.) en de rechtbank Noord-Nederland van 4 april 2023 (ECLI:NL:RBNNE:2023:1285), r.o. 4.21 e.v.
HvJ EU 16 april 2015, zaak C-388/13, ECLI:EU:C:2015:225 (Nemzeti/UPC).
Verwezen wordt naar de Richtsnoeren voor de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2005/29 EG betreffende oneerlijke handelspraktijken (hierna: Richtsnoeren OHP), SWD (2016) 163/2, p. 117.
Richtsnoeren OHP, p. 121.
Richtsnoeren OHP, p. 122/123.
Rapport TNO (productie 17 de Stichting) en rapport Umwelt Bundesamt (productie 2 en 3 Volkswagen).
HR 17 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:273, r.o. 3.2.
Zie ook A-G Valk in zijn conclusie van 28 mei 2021, ECLI:NL:PHR:2021:532, randnummer 3.49, waarin hij pleit voor een algemene (bewijs)regel in dit verband.
Een dergelijke schatting is eerder toegepast door het hof ’s-Hertogenbosch in een arrest van 9 maart 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:690, r.o. 3.4.7. Zie hierover ook A-G Valk in zijn conclusie van 28 mei 2021, ECLI:NL:PHR:2021:532, randnummer 3.57. Zie verder de uitspraken van de rechtbank Noord-Holland van 22 maart 2023 (ECLI:NL:RBNHO:2023:2556) en de rechtbank Noord-Nederland van 4 april 2023 (ECLI:NL:RBNNE:2023:1285) in soortgelijke zaken tussen de Stichting en Volkswagen, waarin de schade op gelijke wijze wordt begroot.
Zie ook HvJ EU 9 juli 2020, C-343/19, EU:C:2020:534 (VFK/Volkswagen AG), rov. 34, en Rechtbank Amsterdam, 14 juli 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:3617 (Stichting Volkswagen Car Claim - Volkswagen c.s.), rov. 16.3.
Productie 5 van Volkswagen.
Productie 23 van de Stichting.
Zie Rechtbank Amsterdam, 14 juli 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:3617 (Stichting Volkswagen Car Claim - Volkswagen c.s.), rov. 18.29. Zie in gelijke zin (maar dan voor nieuw aangeschafte auto’s) ook rechtbank Noord-Holland 22 maart 2023, ECLI:NL:RBNHO:2023:2556, en rechtbank Noord-Nederland 4 april 2023, ECLI:NL:RBNNE:2023:1285.
Uitspraak 06‑04‑2022
Inhoudsindicatie
Dieselsjoemelsoftware-kwestie. Vordering tot schadevergoeding van individuele benadeelde, vertegenwoordigd door claimstichting. Afwijzing incidentele vordering verwijzing naar rechtbank Amsterdam waar een collectieve procedure loopt. Aanhouding hoofdzaak.
Partij(en)
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 8919584 UC EXPL 20-10246 MAR/1217
Vonnis in incident van 6 april 2022
in de zaak van
de stichting
Volkswagen Group Diesel Efficiency Stichting,
gevestigd te Amsterdam,
eisende partij in de hoofdzaak,
verwerende partij in het incident,
gemachtigde: mr. J.H. Lemstra,
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
een rechtspersoon naar Duits recht Volkswagen Aktiengesellschaft,
gevestigd te Wolfsburg, Duitsland,
gedaagde partij in de hoofdzaak,
eisende partij in het incident,
gemachtigde: mr. J.K. van Hezewijk.
Partijen worden hierna de Stichting en Volkswagen genoemd.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de rolbeslissing van 16 juni 2021;
- de incidentele conclusie houdende verzoek tot verwijzing ex artikel 220 Rv met twee producties van Volkswagen;
- de conclusie van antwoord in het incident houdende verzoek tot verwijzing ex artikel 220 Rv van de Stichting;
- de brief van 13 september 2021 van de griffier van de rechtbank, met de instructie van de kantonrechter dat Volkswagen zich uitlaat over de (eventuele) implicaties van de einduitspraak van 14 juli 2021 van rechtbank Amsterdam in de zaak van de Stichting Volkswagen Car Claim tegen onder meer Volkswagen AG (collectieve actie);
- de akte uitlating van 6 oktober 2021 van Volkswagen;
- de akte uitlating van 3 november 2021 van de Stichting.
1.2.
Daarna heeft de rolrechter beslist dat op 1 december 2021 uitspraak in het incident zou worden gedaan.
1.3.
Met het e-mailbericht van 24 november 2021 heeft Volkswagen verzocht een (eventueel) vonnis van 1 december 2021 op voorhand per e-mail toe te sturen in verband met een mondelinge behandeling tussen partijen op 2 december 2021 bij een andere rechtbank. Per brief van 26 november 2021 heeft de griffier partijen bericht dat de vonnisdatum van 1 december 2021 niet zal worden gehaald en dat de kantonrechter ernaar streeft om op 29 december 2021 uitspraak te doen.
1.4.
Uiteindelijk wordt vandaag uitspraak in het incident gedaan.
2. De overwegingen
inleiding
2.1.
Deze zaak gaat over de dieselsjoemelsoftware-kwestie rondom Volkswagen. In deze procedure gaat het over de Volkswagen Passat van de heer [A] die, net zoals vele andere auto’s, ook bepaalde software bevatte waarmee de uitstoot van stikstofoxide in een testomgeving kunstmatig laag werd gehouden. [A] heeft zijn vordering op Volkswagen in september 2020 voor € 5.000,00 overgedragen aan de Stichting, met een nabetalingsclausule. In deze procedure vordert de Stichting een verklaring voor recht dat Volkswagen ten opzichte van [A] onrechtmatig heeft gehandeld en veroordeling van Volkswagen tot vergoeding van de schade van € 17.670,00 (met rente) die [A] daardoor heeft gelden of een schadevergoeding nader op te maken bij staat, met veroordeling van Volkswagen in de proceskosten.
andere procedures over dieselsjoemelsoftware-kwestie
2.2.
Bij rechtbank Amsterdam loopt op dit moment een collectieve actie-procedure die in 2020 (onder de WAMCA, artikel 3:305a BW en artikel 1018b-1018m Rv) is ingesteld door Stichting Diesel Emissions Justice (hierna: de DEJ-procedure).In een eerdere collectieve actie (onder de WCAM, artikel 3:305a BW oud), gestart in 2017 door Stichting Car Claim tegen (onder meer) Volkswagen, heeft rechtbank Amsterdam op 14 juli 2021 einduitspraak gedaan (hierna: de SCC-procedure).
2.3.
Verder heeft de Stichting ook voor (inmiddels) drie andere individuele Volkswagenbezitters procedures lopen bij rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, rechtbank Oost-Brabant, locatie Den Bosch, en rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem.
korte terugblik; deze procedure tot nu toe
2.4.
Na de dagvaarding van 15 september 2020 van de Stichting heeft Volkswagen een aanhoudingsverzoek gedaan. Daarop heeft de kantonrechter een mondelinge behandeling bepaald, die gehouden is op 18 mei 2021. Volkswagen heeft toen kenbaar gemaakt dat als de kantonrechter beslist dat deze procedure niet wordt aangehouden, zij om verwijzing van de zaak naar rechtbank Amsterdam zal vragen.De kantonrechter heeft daarop op 16 juni 2021 beslist dat Volkswagen nu eerst de gelegenheid krijgt een incident tot verwijzing naar de rechtbank Amsterdam in te dienen en dat de beslissing over het aanhoudingsverzoek dan wordt gecombineerd met een beslissing over de verwijzing. Na de conclusiewisseling over het verwijzingsincident heeft, op verzoek van de kantonrechter, een aktewisseling plaatsgevonden over de eventuele implicaties voor deze zaak van de einduitspraak van 14 juli 2021 van rechtbank Amsterdam in de SCC-procedure.
voorvraag; bevoegdheid Nederlandse rechter en toepasselijk recht
2.5.
Volkswagen is gevestigd in Duitsland. Daardoor heeft deze zaak een internationaal aspect. Daarom zal de kantonrechter nu eerst de bevoegdheid van de Nederlandse rechter en het toepasselijke recht bespreken, voordat verder meer inhoudelijk op de zaak wordt ingegaan.
2.6.
Voor de bevoegdheid van de Nederlandse rechter moet de kantonrechter de Verordening (EU) nr. 1215/2012 ‘betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken’ (hierna: EEX-Vo II) toepassen. Uit artikel 7 lid 2 EEX-Vo II volgt dat voor acties uit onrechtmatige daad de rechter bevoegd is van de plaats waar het zogenoemde schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen. Bij schade door het aanbrengen van sjoemelsoftware gaat het daarbij volgens het arrest van het Hof van Justitie van 9 juli 2020 (HvJ EU 9 juli 2020, zaakC-343/19, ECLI:EU:C:2020:534 Verein für Konsumenteninformation/VW) om de plaats waar de auto is gekocht. Voor [A] is dat Nederland: toen hij zijn tweedehands Volkswagen Passat kocht bij autodealer [onderneming] was deze al voorzien van de sjoemelsoftware. De Nederlandse rechter is dus bevoegd om van het geschil kennis te nemen. Omdat [A] in [plaatsnaam] woont, is de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, de bevoegde rechter.
2.7.
Welk recht van toepassing is op deze zaak moet beoordeeld worden met de Verordening (EG) nr. 864/2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (hierna: Rome II-Vo). Bepalend is dan volgens artikel 4 lid 1 van de Rome II-Vo de plaats waar de schade zich heeft voorgedaan. Dat is, zoals de kantonrechter ook hiervoor overwoog, Nederland. Dit betekent dat het Nederlands recht van toepassing is.
de incidentele vordering van Volkswagen
2.8.
Volkswagen vordert in het incident dat de kantonrechter deze zaak verwijst naar rechtbank Amsterdam. Volkswagen is - verkort weergegeven - van mening dat deze zaak van de Stichting juridisch en feitelijk hetzelfde is als de collectieve actie die nog loopt bij rechtbank Amsterdam (de DEJ-procedure). Het gaat over dezelfde soort auto’s met dezelfde gestelde verboden onderdelen die in strijd zouden zijn met dezelfde normen. De gronden waarop de Stichting de vordering baseert is ook hetzelfde als dat wat in de DEJ- procedure wordt aangevoerd net als de formulering van de vordering (petitum). Als de WAMCA van toepassing is in de DEJ-procedure zal dat in principe leiden tot een uitspraak die gezag van gewijsde heeft voor [A] /de Stichting, tenzij een opt-out verklaring zou worden uitgebracht. Zolang dat laatste (nog) niet aan de orde is gaan de procedures over hetzelfde onderwerp.Daarnaast is Volkswagen van mening dat deze zaak verknocht is met de collectieve actie-procedure in Amsterdam en dat dat consistentie van de uitspraken wenselijk en doelmatig maakt.Volkswagen benadrukt ook dat zij een aanzienlijk belang heeft bij een uniforme behandeling van alle vorderingen over de diesel-kwestie. Volgens haar volgt uit de Memorie van Toelichting bij de WAMCA dat het ook het systeem van de WAMCA is dat een collectieve procedure met voorrang moet worden behandeld op individuele procedures, die dan zo nodig opgeschort kunnen worden.In haar laatste akte heeft Volkswagen opgemerkt dat zij haar verwijzingsverzoek niet langer baseert op de SCC-procedure, omdat deze inmiddels niet meer aanhangig is bij de rechtbank Amsterdam doordat op 14 juli 2021 einduitspraak is gedaan in die zaak.
wat vindt de Stichting?
2.9.
Het standpunt van de Stichting komt er in het kort op neer dat zij vindt dat er geen sprake is van dezelfde partijen, dat de procedures niet over hetzelfde onderwerp gaan en dat er evenmin sprake is van verknochtheid.
verwijzing - toetsingskader
2.10.
Artikel 220 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering regelt in lid 1de verwijzing van zaken. Verwijzing kan worden gevorderd in zaken die al bij een andere gewone rechter van gelijke rang aanhangig zijn gemaakt tussen dezelfde partijen over hetzelfde onderwerp (litispendentie) of als de zaak verknocht is aan een zaak die al bij een andere gewone rechter van gelijke rang aanhangig is (verknochtheid, connexiteit).
verwijzing naar rechtbank Amsterdam?
2.11.
De kantonrechter is van oordeel dat verwijzing niet aan de orde is op grond van litispendentie: er is geen sprake van procedures tussen dezelfde partijen. De Stichting is geen partij bij de DEJ-procedure die in Amsterdam loopt. De omstandigheid dat een uiteindelijke uitspraak in die procedure op grond van de WAMCA ook gezag van gewijsde heeft voor [A] /de Stichting maakt niet dat [A] of de Stichting als partij bij die procedure kan worden beschouwd. Dit wordt als volgt toegelicht. Op dit moment is de stand van zaken in de DEJ-procedure dat nog beslist moet worden of daarop de WAMCA van toepassing is. Als de DEJ-procedure onder het bereik van de WAMCA valt, zal daarna de vraag moeten worden beantwoord of [A] /de Stichting valt onder de groep personen van wie de belangen in de collectieve vordering worden behartigd, zoals de rechtbank Amsterdam die dan “nauw moet omschrijven”. Mocht [A] /de Stichting onder die groepsbeschrijving vallen, bestaat nog de mogelijkheid van opt-out, wat dan tot gevolg zou hebben dat de procedure geen gevolg heeft of tot gebondenheid leidt voor diegene die hebben gekozen voor opt-out. Dit betekent dat, in ieder geval op dit moment, niet gezegd kan worden dat sprake is van dezelfde partijen en daarmee van lititspendentie, zodat op die grond de vordering tot verwijzing niet kan worden toegewezen.
2.12.
De kantonrechter zal nu ingaan op de vraag of sprake is van verknochtheid/connexiteit die verwijzing naar de rechtbank Amsterdam mogelijk maakt. Voor verwijzing op deze grond is in ieder geval niet vereist dat het moet gaan om procedures tussen dezelfde partijen. Wel moet het gaan om identieke feitelijke of juridische geschilpunten of daarmee in ieder geval zodanige samenhang vertonen dat consistentie van de uitspraken wenselijk is. Anders dan Volkswagen is de kantonrechter van oordeel dat de feitelijke en juridische geschilpunten in de DEJ-procedure en deze procedure niet zodanig identiek zijn of zodanig samenhangen dat consistentie van de uitspraken wenselijk is. Deze zaak gaat in de kern alleen over één individuele schadevergoedingsvordering op grond van onrechtmatig handelen (waarvoor een verklaring voor recht en een bedrag aan schadevergoeding wordt gevraagd), terwijl in de DEJ-procedure behalve schadevergoeding ook talloze andere vorderingen tegen diverse gedaagde partijen moeten worden beoordeeld, zoals diverse verklaringen voor recht, vernietiging, ontbinding en zaaksvervanging. In feite is de enige overlap tussen beide procedures te vinden in de grondslag van de aansprakelijkheid ten opzichte van Volkswagen; onrechtmatige daad. Qua schade verschillen de zaken namelijk ook: in deze zaak zal de schade concreet moeten worden begroot terwijl, als de DEJ-procedure een WAMCA-zaak blijkt te zijn, er dan voor de rechter alleen ruimte is om de schade abstract vast te stellen. Wat de kantonrechter hierbij ook in aanmerking heeft genomen is dat de WAMCA ook de mogelijkheid open laat voor het (op termijn) voeren van individuele procedures. Tot slot geldt ook hier dat op dit moment nog niet vaststaat dat de WAMCA van toepassing is op de DEJ-procedure waardoor er in ieder geval geen direct gevaar bestaat voor tegenstrijdige beslissingen. Ook op deze grond kan dus geen verwijzing plaatsvinden naar de rechtbank Amsterdam.
conclusie: zaak gaat niet naar rechtbank Amsterdam
2.13.
Dat wat de kantonrechter hiervoor onder 2.11 en 2.12 heeft overwogen betekent dat de incidentele vordering van Volkswagen zal worden afgewezen.
wie betaalt de kosten van het incident?
2.14.
Volkswagen heeft geen gelijk gekregen en moet daarom de kosten van de Stichting vergoeden. Deze worden begroot op € 400,00 (2 punten (cva en akte) x € 200,00) aan salaris gemachtigde. De wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen zoals in de beslissing is vermeld. In de proceskostenveroordeling ligt een veroordeling in de nakosten (berekend op grond van de gebruikelijke forfaitaire tarieven) besloten.
wat betekent dit voor het verdere verloop van de procedure?
2.15.
Omdat het incident tot verwijzing zal worden afgewezen, blijft deze zaak in behandeling bij (de kantonrechter van) de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht.
hoofdzaak aanhouden?
2.16.
Zoals de kantonrechter in de rolbeslissing van 16 juni 2021 heeft aangegeven zal nu ook worden beslist op het aanhoudingsverzoek van Volkswagen. Volkswagen vindt het- kort gezegd - onwenselijk dat alle zaken over de diesel-kwestie door verschillende rechters in het land worden behandeld en beoordeeld en vordert dat deze zaak wordt aangehouden totdat [A] (of de Stichting namens hem) gebruik heeft gemaakt van de opt-out mogelijkheid in de DEJ-procedure en er vervolgens een jaar is verstreken overeenkomstig de regeling in de WAMCA).
2.17.
De Stichting is - kort gezegd - van mening dat Volkswagen geen belang heeft bij het aanhouden van deze zaak, zeker niet nu er einduitspraak in de SCC-procedure is gedaan waarbij in deze zaak aansluiting zou kunnen worden gezocht.Wachten op het stadium van de opt-out periode in de DEJ-procedure leidt tot een jarenlange vertraging. De rechter moet ook heel terughoudend zijn met het toewijzen van het verzoek om aanhouding, dat kan alleen om klemmende redenen. Die heeft Volkswagen niet aangevoerd. Volgens de Stichting heeft aanhouden ook geen zin omdat het nog maar de vraag is of de vordering van de Stichting (voor [A] ) in temporeel opzicht wel onder de WAMCA zou vallen: de WAMCA is van toepassing op gebeurtenissen die op of na 15 november 2016 hebben plaatsgevonden, terwijl de motor, de EA 189, waar het hier en in de DEJ-procedure om gaat in 2015 door Volkswagen van de markt is gehaald.Volgens de Stichting moet onredelijke vertraging van de procedure voorkomen worden.
aanhouden - toetsingskader
2.18.
In het arrest van 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) heeft de Hoge Raad overwogen dat procespartijen er geen aanspraak op kunnen maken dat een procedure wordt uitgesteld of aangehouden tot in een andere (eventueel nog toekomstige) procedure het antwoord op een (mogelijke) rechtsvraag is gegeven. Die aanspraak zou te zeer afbreuk doen aan het mede in artikel 6 EVRM gewaarborgde belang van de andere partij om binnen een redelijke termijn zekerheid te verkrijgen over de rechtsverhouding tussen partijen, terwijl bovendien het antwoord op de desbetreffende rechtsvraag ook in de procedure zelf kan en moet worden gegeven. Wel kan de rechter in het feit dat een andere procedure loopt waarin dezelfde rechtsvraag speelt aanleiding zien om de procedure aan te houden. Partijen moeten daarover dan gehoord worden en de rechter moet tot zijn oordeel komen aan de hand van onder meer het voorschrift dat onredelijke vertraging van de procedure voorkomen moet worden (artikel 20 lid 1 Rv), de belangen van partijen en de eisen van de proceseconomie.
Tegen deze achtergrond zal de kantonrechter het (eenzijdige) aanhoudingsverzoek van Volkswagen beoordelen. Daarbij zal de kantonrechter het belang van de Stichting bij het voortvarend behandelen van de zaak en het belang van een doelmatig verloop van deze procedure tegen elkaar moeten afwegen.
aanhouden?
2.19.
Het feit dat bij rechtbank Amsterdam de DEJ-procedure loopt waarin (in dit geval: deels) dezelfde rechtsvraag speelt als in deze zaak kan dus in principe aanleiding zijn om deze procedure aan te houden, waarbij blijft gelden dat de rechter moet waken tegen onredelijke vertraging van de procedure. De kantonrechter is van oordeel dat een goede rechtsbedeling met zich meebrengt dat deze individuele zaak in ieder geval wordt aangehouden totdat duidelijk is of de DEJ-procedure gekwalificeerd wordt als een WAMCA-procedure, dat staat nu namelijk nog niet vast, en als dat het geval is wat dat dan betekent voor de positie van de Stichting en/of [A] (in verband met de nauw te omschrijven groep). De Stichting heeft aangevoerd dat dan zonder meer gebruik zal worden gemaakt van de mogelijkheid tot opt-out, maar dat maakt dit oordeel op dit moment niet anders. Opt-out kan in ieder geval niet bij voorbaat, daarin voorziet de wettelijke regeling van de WAMCA niet. Afgewacht moet dus worden 1) of überhaupt sprake is van een WAMCA-procedure en 2) of vervolgens in een later stadium opt-out aan de orde is. Het belang van de Stichting op een snelle behandeling van de zaak maakt dit in de gegeven omstandigheden niet anders. [A] heeft zijn schade in ieder geval voor een deel vergoed gekregen en de Stichting is een claimstichting die gelet op het doel geen zodanig (eigen) belang bij een snelle uitspraak heeft dat dat belang nu zwaarder moet wegen dan het belang van een goede rechtsbedeling.
conclusie: hoofdzaak wordt aangehouden
2.20.
De kantonrechter zal de zaak dus aanhouden tot er duidelijkheid is over de vraag of de DEJ-procedure onder het toepassingsbereik van de WAMCA valt. Wanneer de rechtbank Amsterdam daarover beslist is niet bekend. De kantonrechter zal deze zaak daarom op een roldatum over circa drie maanden plaatsen waarop partijen zich kunnen uitlaten over de stand van zaken in de DEJ-procedure. Als rechtbank Amsterdam eerder uitspraak doet, kunnen partijen verzoeken deze zaak eerder op de rol te laten plaatsen.
3. De beslissing
in het incident
3.1.
wijst de vordering tot verwijzing van Volkswagen af;
3.2.
veroordeelt Volkswagen in de kosten van het incident, aan de zijde van de Stichting tot op deze uitspraak begroot op € 400,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de 15e dag na de datum van dit vonnis tot de dag van de volledige betaling;
3.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak
3.4.
verwijst de zaak naar de rolzitting van woensdag 29 juni 2022 (of desgevraagd een eerdere roldatum) om partijen de gelegenheid te geven zich uit te laten zoals vermeld in rechtsoverweging 2.20;
3.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Wilken, kantonrechter, en is bij haar afwezigheid in tegenwoordigheid van mr. M.A. Rademaker, griffier, in het openbaar uitgesproken door mr. R.J. Praamstra op 6 april 2022.1.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 06‑04‑2022
type: MAR/4186coll: RP
Uitspraak 16‑06‑2021
Partij(en)
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 8919584 UC EXPL 20-10246 MAR/1217
Rolbeslissing van 16 juni 2021
in de zaak van
de stichting
Volkswagen Group Diesel Efficiency Stichting,
gevestigd te Amsterdam,
eisende partij,
gemachtigde: mr. J.H. Lemstra,
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
een rechtspersoon naar Duits recht Volkswagen Aktiengesellschaft,
gevestigd te Wolfsburg, Duitsland,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. J.K. van Hezewijk.
Partijen worden hierna de Stichting en Volkswagen genoemd.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 15 september 2020;
- de akte houdende overlegging producties 1 tot en met 22 van de Stichting;
- het verzoek om aanhouding van 15 december 2020 van Volkswagen;
- de reactie van 19 januari 2021 van de Stichting op het aanhoudingsverzoek;
- de uitnodiging van 19 februari 2021 voor een mondelinge behandeling.
1.2.
De mondelinge behandeling is gehouden op 18 mei 2021, via Skype voor bedrijven. Daarbij waren aanwezig de heer [A] , [functie] van de Stichting, met mr. Lemstra, mr. [B] en mr. [C] en voor Volkswagen mr. Van Hezewijk en mr. [D] . De mondelinge behandeling is verder bijgewoond door belangstellenden van beide partijen.De griffier heeft tijdens de zitting aantekeningen gemaakt. Voor de Stichting is het standpunt verder toegelicht met pleitnotities. Ook voor Volkswagen is het standpunt toegelicht met pleitaantekeningen. Deze spreekaantekeningen zijn aan het dossier toegevoegd. Verder hebben de advocaten vragen van de kantonrechter beantwoord en over en weer op elkaars standpunten gereageerd.
1.3.
Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter meegedeeld dat een rolbeslissing zal worden genomen.
2. De overwegingen
inleiding
2.1.
Deze zaak heeft betrekking op de diesel-kwestie rondom Volkswagen. In deze procedure gaat het over de Volkswagen Passat van de heer [E] die, net zoals vele andere auto’s, bepaalde software bevatte waarmee de uitstoot van stikstofoxide in een testomgeving kunstmatig laag werd gehouden. [E] heeft zijn vordering op Volkswagen in september 2020 voor € 5.000,00 overgedragen aan de Stichting. In deze procedure vordert de Stichting vergoeding van de door [E] geleden schade.
andere procedures diesel-kwestie
2.2.
In verband met voornoemde diesel-kwestie zijn bij rechtbank Amsterdam momenteel twee collectieve acties aanhangig tegen (onder meer) Volkswagen. De eerste procedure is in 2017 aanhangig gemaakt door Stichting Car Claim (hierna: de SCC-procedure) en een tweede procedure is in 2020 (onder de WAMCA) ingesteld door Stichting Diesel Emissions Justice (hierna: de DEJ-procedure).
2.3.
Verder zijn er door de Stichting namens twee andere benadeelde Volkwagen-bezitters (die hun vorderingen eveneens aan de Stichting hebben gecedeerd) twee procedures gelijk aan de onderhavige procedure aanhangig gemaakt bij de rechtbank Noord-Nederland en de rechtbank Oost-Brabant.
verzoek om aanhouding
2.4.
Volgens Volkswagen is het om verschillende reden onwenselijk dat al deze zaken naast elkaar en door verschillende rechters in het land worden behandeld en beoordeeld. Daarom vraagt Volkswagen aanhouding van deze zaak totdat 1) er in de SCC-procedure uitspraak is gedaan en 2) [E] (of de Stichting namens hem) gebruik heeft gemaakt van de opt-out mogelijkheid in de DEJ-procedure en er vervolgens een jaar is verstreken (overeenkomstig de regeling in de WAMCA).
2.5.
Volkswagen heeft verder op voorhand al aangekondigd dat als de procedure niet wordt aangehouden, zij om verwijzing van deze zaak naar rechtbank Amsterdam zal vragen.
bezwaar
2.6.
De Stichting verzet zich tegen aanhouding. Volgens haar zijn er geen klemmende redenen voor aanhouding en, kort samengevat, laten definitieve uitspraken in de twee collectieve acties mogelijk nog meerdere jaren op zich wachten wat tot een onaanvaardbare vertraging van deze zaak leidt.
hoe nu verder?
2.7.
Door Volkswagen is, zoals gezegd, al aangekondigd dat zij bij een afwijzende beslissing op het aanhoudingsverzoek een incident zal opwerpen tot verwijzing naar de rechtbank Amsterdam.
De kantonrechter ziet hierin aanleiding om een beslissing over het aanhoudingsverzoek van Volkswagen te combineren met een beslissing op het (nog in te dienen) verzoek deze zaak te verwijzen naar rechtbank Amsterdam. De zaak zal daarom nu naar de rol worden verwezen voor het indienen van een incidentele vordering van die strekking door Volkswagen. Vanzelfsprekend kan de Stichting daarop reageren met een conclusie van antwoord in het incident.
Tot slot
2.8.
In verband met de rolverwijzing wordt iedere verdere beslissing aangehouden.
3. De beslissing
De kantonrechter:
3.1.
verwijst de zaak naar de rolzitting van woensdag 14 juli 2021 te 9.30 uur voor het indienen van een conclusie van eis in incident aan de zijde van Volkswagen;
3.2.
de Stichting zal vervolgens in de gelegenheid worden gesteld om daarop schriftelijk te reageren met een conclusie van antwoord in het incident;
3.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Wilken, kantonrechter, en is in tegenwoordigheid van mr. M.A. Rademaker, griffier, in het openbaar uitgesproken op 16 juni 2021.