Procestaal: Frans.
HvJ EU, 17-12-2020, nr. C-693/18
ECLI:EU:C:2020:1040
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Unie
- Datum
17-12-2020
- Magistraten
A. Arabadjiev, T. von Danwitz, P. G. Xuereb
- Zaaknummer
C-693/18
- Conclusie
E. sharpston
- Roepnaam
CLCV e.a. (Dispositif d’invalidation sur moteur diesel)
- Vakgebied(en)
EU-recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2020:1040, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Unie, 17‑12‑2020
ECLI:EU:C:2020:323, Conclusie, Hof van Justitie van de Europese Unie, 30‑04‑2020
Uitspraak 17‑12‑2020
Inhoudsindicatie
‘ Prejudiciële verwijzing — Harmonisatie van de wetgevingen — Verordening (EG) nr. 715/2007 — Artikel 3, punt 10 — Artikel 5, lid 2 — Manipulatie-instrument — Motorvoertuigen — Dieselmotor — Emissie van verontreinigende stoffen — Programma dat inwerkt op het motormanagementsysteem — Technologieën en strategieën waarmee de emissie van verontreinigende stoffen kan worden beperkt’
A. Arabadjiev, T. von Danwitz, P. G. Xuereb
Partij(en)
In zaak C-693/18,*
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door onderzoeksrechters bij de tribunal de grande instance de Paris (rechtbank van eerste aanleg Parijs, Frankrijk) bij beslissing van 26 oktober 2018, ingekomen bij het Hof op 29 oktober 2018, in de strafprocedure tegen
X,
in tegenwoordigheid van:
CLCV e.a.,
A e.a.,
B,
AGLP e.a.,
C e.a.,
wijst
HET HOF (Tweede kamer),
samengesteld als volgt: A. Arabadjiev, kamerpresident, T. von Danwitz en P. G. Xuereb (rapporteur), rechters,
advocaat-generaal: E. Sharpston,
griffier: V. Giacobbo, administrateur,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 7 november 2019,
gelet op de opmerkingen van:
- —
X, vertegenwoordigd door D. Lecat, P. Benson en J. Philippe, avocats, alsmede door R. B. A. Wollenschläger, Rechtsanwalt,
- —
A e.a., vertegenwoordigd door C. Constantin-Vallet, avocat,
- —
B, vertegenwoordigd door P. Peuvrel en X. Leuck, avocats,
- —
AGLP e.a., vertegenwoordigd door F. Sartre, avocat,
- —
C e.a., vertegenwoordigd door J. Bensaid en F. Verdier, avocats,
- —
de Franse regering, aanvankelijk vertegenwoordigd door D. Colas, J. Traband, E. Leclerc en A.-L. Desjonquères, vervolgens door J. Traband, E. Leclerc en A.-L. Desjonquères als gemachtigden,
- —
de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door G. Palmieri als gemachtigde, bijgestaan door G. Palatiello en P. Pucciariello, avvocati dello Stato,
- —
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door J.-F. Brakeland, M. Huttunen en A. C. Becker als gemachtigden,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 30 april 2020,
het navolgende
Arrest
1
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 3, punt 10, en artikel 5, lid 2, van verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2007 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie (PB 2007, L 171, blz. 1).
2
Dit verzoek is ingediend in het kader van een strafprocedure die is ingeleid tegen vennootschap X, een automobielfabrikant, omdat zij motorvoertuigen op de Franse markt heeft gebracht die zijn uitgerust met software waarmee het systeem ter beperking van de emissie van verontreinigende gassen kan worden gewijzigd naargelang de gedetecteerde rijomstandigheden.
Toepasselijke bepalingen
Internationaal recht
3
Bij reglement nr. 83 van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN/ECE) — Uniforme voorschriften voor de goedkeuring van voertuigen met betrekking tot de emissie van verontreinigende stoffen overeenkomstig de aan de door de motor vereiste brandstof gestelde eisen (PB 2006, L 375, blz. 238) worden technische voorschriften voor de typegoedkeuring van motorvoertuigen vastgesteld.
4
Punt 2.16 van dat reglement luidt:
‘,[M]anipulatievoorziening’ (defeat device): ieder constructieonderdeel dat de temperatuur, de rijsnelheid, het toerental van de motor, de versnelling, de aanzuigonderdruk of enige andere parameter meet om de werking van een onderdeel van het emissiebeperkingssysteem te activeren, te moduleren, te vertragen of uit te schakelen, zodat de doeltreffendheid van het emissiebeperkingssysteem wordt verminderd onder omstandigheden die bij een normaal voertuiggebruik redelijkerwijze kunnen optreden. Een dergelijk constructieonderdeel wordt niet als manipulatievoorziening beschouwd indien:
2.16.1. het nodig is om de motor te beschermen tegen schade of ongevallen en om de veilige werking van het voertuig te verzekeren; of
2.16.2. het slechts functioneert als de motor gestart wordt; of
2.16.3. het gebruik ervan grotendeels in aanmerking wordt genomen in de testprocedures van type I of type VI.’
5
Uit punt 7.3.1.2 van VN/ECE-reglement nr. 83 blijkt dat uitlaatgasrecirculatie [Exhaust Gas Recirculation (EGR)] behoort tot de parameters van het systeem tegen verontreiniging.
Unierecht
Besluit 97/836
6
Krachtens artikel 1 van besluit 97/836/EG van de Raad van 27 november 1997 inzake de toetreding van de Europese Gemeenschap tot de overeenkomst van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties betreffende het aannemen van eenvormige technische eisen voor wielvoertuigen, uitrustingsstukken en onderdelen die kunnen worden aangebracht en/of gebruikt op wielvoertuigen en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning van goedkeuringen verleend op basis van deze eisen (‘Herziene overeenkomst van 1958’) (PB 1997, L 346, blz. 78), is de Europese Gemeenschap toegetreden tot deze overeenkomst.
7
Artikel 3, lid 1, van dit besluit luidt als volgt:
‘Overeenkomstig artikel 1, lid 5, van de [herziene overeenkomst van 1958] verklaart de Gemeenschap haar toetreding te beperken tot de toepassing van de VN/ECE-reglementen waarvan de lijst in bijlage II bij dit besluit is opgenomen’.
8
VN/ECE-reglement nr. 83 maakt deel uit van de VN/ECE-reglementen waarvan de lijst in die bijlage II is opgenomen.
Kaderrichtlijn
9
Overweging 11 van richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (PB 2007, L 263, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1060/2008 van de Commissie van 7 oktober 2008 (PB 2008, L 292, blz. 1) (hierna: ‘kaderrichtlijn’) luidt als volgt:
‘[…] De VN/ECE-reglementen waartoe de Gemeenschap krachtens dit besluit toetreedt, en de wijzigingen van VN/ECE-reglementen waartoe de Gemeenschap al is toegetreden, dienen bijgevolg als voorschriften voor de EG-typegoedkeuring of als alternatieven voor de bestaande communautaire wetgeving in de communautaire typegoedkeuringsprocedure te worden opgenomen. […]’
10
Artikel 34, lid 1, van deze kaderrichtlijn bepaalt:
‘De VN/ECE-reglementen waartoe de Gemeenschap is toegetreden en die in bijlage IV, deel I, en in bijlage XI zijn vermeld, maken op dezelfde wijze als de bijzondere richtlijnen of verordeningen deel uit van de EG-typegoedkeuring voor voertuigen. Zij zijn van toepassing op de categorieën voertuigen zoals aangegeven in de desbetreffende kolommen van de tabel van bijlage IV, deel I, en bijlage XI.’
11
Artikel 35, lid 1, eerste alinea, van die kaderrichtlijn bepaalt:
‘Voor zover zij hetzelfde toepassingsgebied en hetzelfde onderwerp hebben worden de in bijlage IV, deel II, genoemde VN/ECE-reglementen en de overeenkomstige bijzondere richtlijnen of verordeningen als gelijkwaardig erkend.’
12
VN/ECE-reglement nr. 83 is opgenomen in bijlage IV bij de kaderrichtlijn.
Verordening nr. 715/2007
13
De overwegingen 1 en 4 tot en met 6 van verordening nr. 715/2007 luiden als volgt:
- ‘(1)
[…] De technische voorschriften voor de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies moeten […] worden geharmoniseerd om te voorkomen dat de voorschriften van lidstaat tot lidstaat verschillen en om voor een hoog niveau van milieubescherming te zorgen.
[…]
- (4)
[…] [E]missies uit de vervoersector (vervoer door de lucht, over zee en over het land), van huishoudens en uit de energie-, landbouw- en industriesector [moeten verder] worden verminderd om de EU-doelstellingen inzake luchtkwaliteit te verwezenlijken. […]
- (5)
Om de luchtkwaliteitsdoelstellingen in de Europese Unie te halen, moet onverminderd worden gestreefd naar vermindering van voertuigemissies. […]
- (6)
Met name de stikstofoxide-uitstoot van dieselvoertuigen moet aanzienlijk dalen om de luchtkwaliteit te verbeteren en te voldoen aan de grenswaarden voor luchtverontreiniging. […]’
14
In artikel 3, punten 6 en 10, van deze verordening is bepaald:
‘In deze verordening en de uitvoeringsmaatregelen ervan wordt verstaan onder:
[…]
- 6.
‘uitlaatemissies’: de emissies van verontreinigende gassen en deeltjes;
[…]
- 10.
‘manipulatie-instrument’: een constructieonderdeel dat de temperatuur, de rijsnelheid, het motortoerental, de versnelling, de inlaatonderdruk of andere parameters meet om een onderdeel van het emissiecontrolesysteem in werking te stellen, te moduleren, te vertragen of buiten werking te stellen, zodat de doelmatigheid van het emissiecontrolesysteem wordt verminderd onder omstandigheden die bij een normaal gebruik van het voertuig te verwachten zijn’.
15
Artikel 4, leden 1 en 2, van die verordening luidt:
- ‘1.
De fabrikanten tonen aan dat alle nieuwe voertuigen die verkocht, geregistreerd of in het verkeer worden gebracht in de Gemeenschap, een typegoedkeuring hebben gekregen in overeenstemming met deze verordening en aan de uitvoeringsmaatregelen ervan voldoen. De fabrikanten tonen ook aan dat alle nieuwe vervangende emissiebeheersingssystemen die een typegoedkeuring behoeven en die worden verkocht of in het verkeer worden gebracht in de Gemeenschap, een typegoedkeuring hebben gekregen in overeenstemming met deze verordening en aan de uitvoeringsmaatregelen ervan voldoen.
In deze verplichtingen is inbegrepen dat wordt voldaan aan de emissiegrenswaarden in bijlage I en de uitvoeringsmaatregelen zoals bedoeld in artikel 5.
- 2.
De fabrikanten zien erop toe dat de typegoedkeuringsprocedures voor de controle van de overeenstemming van de productie, de duurzaamheid van het emissiebeheersingssysteem en de overeenstemming van in gebruik zijnde voertuigen worden nageleefd.
Bovendien moeten de door de fabrikant genomen technische maatregelen zo zijn dat is gewaarborgd dat de uitlaat- en verdampingsemissies in overeenstemming met deze verordening gedurende de hele normale levensduur van de voertuigen onder normale gebruiksomstandigheden daadwerkelijk worden beperkt. […]
[…]’
16
Artikel 5, leden 1 en 2, van verordening nr. 715/2007 bepaalt:
- ‘1.
De fabrikanten rusten hun voertuigen zo uit dat de onderdelen die van invloed kunnen zijn op de emissies zodanig ontworpen, geconstrueerd en gemonteerd zijn dat het voertuig onder normale gebruiksomstandigheden aan deze verordening en de uitvoeringsmaatregelen ervan kan voldoen.
- 2.
Het gebruik van manipulatie-instrumenten die de doelmatigheid van de emissiecontrolesystemen verminderen, is verboden. Dit verbod geldt niet indien:
- a)
het instrument nodig is om de motor te beschermen tegen schade of ongevallen en om de veilige werking van het voertuig te verzekeren;
- b)
het instrument slechts functioneert als de motor gestart wordt,
of
- c)
de omstandigheden in belangrijke mate zijn meegenomen in de testprocedures voor de controle van de verdampingsemissies en de gemiddelde uitlaatemissies.’
17
In bijlage I bij deze verordening, met als opschrift ‘Emissiegrenswaarden’, zijn met name de emissiegrenswaarden voor stikstofoxiden vastgelegd.
Verordening nr. 692/2008
18
Artikel 1 van verordening (EG) nr. 692/2008 van de Commissie van 18 juli 2008 tot uitvoering en wijziging van verordening nr. 715/2007 (PB 2008, L 199, blz. 1) bepaalt:
‘Deze verordening bevat maatregelen ter uitvoering van de artikelen 4, 5 en 8 van verordening [nr. 715/2007].’
19
Artikel 2, punt 18, van verordening nr. 692/2008 luidt als volgt:
‘Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
[…]
- 18.
‘systeem voor emissiebeheersing’: […] in verband met het OBD-systeem [boorddiagnosesysteem], het elektronische motormanagement en alle emissiegerelateerde onderdelen van het uitlaat- en het verdampingssysteem die ingangssignalen leveren aan of uitgangssignalen ontvangen van het motormanagement’.
20
In bijlage III bij die verordening, met het opschrift ‘Controle van de gemiddelde uitlaatemissie bij omgevingsomstandigheden (test van type 1)’, is bepaald:
- ‘1.
Inleiding
Deze bijlage geeft een beschrijving van de procedure voor de test van type 1 ter controle van de gemiddelde uitlaatemissies bij omgevingsomstandigheden.
[…]’
21
Bijlage XI bij verordening nr. 692/2008, met als opschrift ‘Boorddiagnosesystemen (OBD-systemen) voor motorvoertuigen’, bepaalt in aanhangsel 2 betreffende de ‘essentiële kenmerken van de voertuigfamilie’:
‘[…]
Systeem voor emissiebeheersing:
[…]
- —
uitlaatgasrecirculatie (d.w.z. met of zonder).
[…]’
Frans recht
22
Artikel L. 213-1 van de code de la consommation (Frans wetboek van consumentenrecht), in de versie die van toepassing was tot en met 18 maart 2014, bepaalde:
‘Zal worden gestraft met een gevangenisstraf van maximaal twee jaar en een geldboete van maximaal 35 000 EUR, of met een van deze twee straffen, eenieder die, ongeacht of hij al dan niet zelf partij is bij de overeenkomst, de contractant op enigerlei wijze, in voorkomend geval door tussenkomst van een derde, heeft misleid of geprobeerd te misleiden:
- 1o.
hetzij over de aard, de soort, de herkomst, de wezenlijke kenmerken, de samenstelling of het gehalte aan nuttige bestanddelen van welk product dan ook;
- 2o.
hetzij over de geleverde hoeveelheid dan wel, in geval van levering van een zaak die niet overeenstemt met de in de overeenkomst beschreven zaak, over de identiteit ervan;
- 3o.
hetzij over de geschiktheid voor gebruik, de aan het gebruik van het product verbonden risico's, de verrichte controles, de gebruiksaanwijzingen of de te nemen voorzorgsmaatregelen.’
23
Artikel L. 213-1 van dit wetboek, in de versie die van toepassing was van 19 maart 2014 tot en met 30 juni 2016, bepaalde:
‘Zal worden gestraft met een gevangenisstraf van maximaal twee jaar en een geldboete van 300 000 EUR, eenieder die, ongeacht of hij al dan niet zelf partij is bij de overeenkomst, de contractant op enigerlei wijze, in voorkomend geval door tussenkomst van een derde, heeft misleid of geprobeerd te misleiden:
- 1o.
hetzij over de aard, de soort, de herkomst, de wezenlijke kenmerken, de samenstelling of het gehalte aan nuttige bestanddelen van welk product dan ook;
- 2o.
hetzij over de geleverde hoeveelheid dan wel, in geval van levering van een zaak die niet overeenstemt met de in de overeenkomst beschreven zaak, over de identiteit ervan;
- 3o.
hetzij over de geschiktheid voor gebruik, de aan het gebruik van het product verbonden risico's, de verrichte controles, de gebruiksaanwijzingen of de te nemen voorzorgsmaatregelen.
Het bedrag van de geldboete kan, naar evenredigheid van de voordelen die een dergelijk strafbaar feit oplevert, worden bepaald op 10 % van de gemiddelde jaaromzet, berekend over de laatste drie jaaromzetcijfers die op datum van de feiten bekend zijn.’
24
Artikel L. 213-2 van dat wetboek, in de versie die van toepassing was tot en met 18 maart 2014, luidde:
‘De in artikel L. 213-1 bedoelde straffen worden verdubbeld:
- 1o.
indien de in dit artikel omschreven strafbare feiten tot gevolg hebben gehad dat het gebruik van het product gevaarlijk is voor de gezondheid van mens of dier;
- 2o.
indien het strafbare feit of de poging daartoe zoals omschreven in artikel L. 213-1, is gepleegd:
- a)
hetzij met behulp van valse of onjuiste gewichten, maten of andere instrumenten;
- b)
hetzij met behulp van handelingen of technieken om de analyse of de dosering, de weging of de meting te vervalsen, dan wel de samenstelling, het gewicht of het volume van goederen te vervalsen, ook vooraleer dat effectief gebeurt;
- c)
hetzij met behulp van bedrieglijke gegevens om een eerdere, juiste handeling voor te wenden.’
25
Artikel L. 213-2 van hetzelfde wetboek, in de versie die van toepassing was van 19 maart 2014 tot en met 30 juni 2016, bepaalde:
‘I.- De in artikel L. 213-1 bedoelde straffen worden vastgesteld op een gevangenisstraf van vijf jaar en een geldboete van 600 000 EUR, indien het strafbare feit of de poging daartoe zoals omschreven in hetzelfde artikel, is gepleegd:
- 1o.
hetzij met behulp van valse of onjuiste gewichten, maten of andere instrumenten;
- 2o.
hetzij met behulp van handelingen of technieken om de analyse of de dosering, de weging of de meting te vervalsen, dan wel de samenstelling, het gewicht of het volume van goederen te vervalsen, ook vooraleer dat effectief gebeurt;
- 3o.
hetzij met behulp van bedrieglijke gegevens om een eerdere, juiste handeling voor te wenden.
II.- De in artikel L. 213-1 bedoelde straffen worden vastgesteld op een gevangenisstraf van zeven jaar en een geldboete van 750 000 EUR, indien het strafbare feit of de poging daartoe, zoals omschreven in hetzelfde artikel:
- 1o.
tot gevolg heeft gehad dat het gebruik van het product gevaarlijk is voor de gezondheid van mens of dier;
- 2o.
is gepleegd in het kader van een georganiseerde bende.
III.- De geldboeten waarin dit artikel voorziet, kunnen, naar evenredigheid van de voordelen die een dergelijk strafbaar feit oplevert, worden bepaald op 10 % van de gemiddelde jaaromzet, berekend over de laatste drie jaaromzetcijfers die op datum van de feiten bekend zijn.’
26
Artikel L. 213-6 van dit wetboek luidt als volgt:
‘Aan rechtspersonen die overeenkomstig artikel 121-2 van het strafwetboek strafrechtelijk aansprakelijk worden bevonden voor de in de artikelen L. 213-1 tot en met L. 213-4 bedoelde strafbare feiten, worden naast de overeenkomstig artikel 131-38 van het strafwetboek bepaalde geldboete de in de punten 2° tot en met 9° van artikel 131-39 van het strafwetboek bedoelde straffen opgelegd.
Het verbod bedoeld in punt 2° van artikel 131-39 van het strafwetboek ziet op de activiteit in of bij de uitoefening waarvan het strafbare feit is gepleegd.’
Hoofdgeding en prejudiciële vragen
27
Vennootschap X is een automobielfabrikant die motorvoertuigen verhandelt in Frankrijk. Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat deze vennootschap wordt verweten dat zij in Frankrijk voertuigen in het verkeer heeft gebracht die zijn uitgerust met software die de goedkeuringsfase van die voertuigen kan detecteren teneinde de resultaten te vervalsen van de controles op de emissie van verontreinigende gassen, in het bijzonder stikstofoxiden (NOx), die in deze fase worden verricht.
28
Op 28 september 2015 heeft de vicevoorzitter, belast met transport, van de conseil régional d'Île-de-France (regionale raad van de regio Île-de-France, Frankrijk), naar aanleiding van berichten in de pers, bij de procureur de Paris (officier van justitie Parijs, Frankrijk) aangifte gedaan van de handelwijze van vennootschap X met betrekking tot het op de markt brengen van voertuigen die met deze software waren uitgerust.
29
Op 2 oktober 2015 heeft het parquet de Paris (openbaar ministerie Parijs, Frankrijk), dat van mening was dat die feiten als ‘gekwalificeerde misleiding’ moesten worden gekwalificeerd, zich gewend tot de Office central de lutte contre les atteintes à l'environnement et à la santé publique (Franse centrale dienst voor de bestrijding van milieu- en volksgezondheidsdelicten), opdat een onderzoek zou worden ingesteld naar de omstandigheden waarin de betrokken voertuigen op de Franse markt waren gebracht.
30
Tegelijkertijd heeft de Franse ministre de l'Écologie, du Développement durable et de l'Énergie (minister van Ecologie, Duurzame Ontwikkeling en Energie) de Service national des enquêtes (SNE) de la direction générale de la Concurrence, de la Consommation et de la Répression des Fraudes (Franse nationale inlichtingendienst van het directoraat-generaal Mededinging, Consumentenzaken en Fraudebestrijding) gevraagd om te onderzoeken of voertuigen die op het Franse grondgebied waren verkocht, met dergelijke software waren uitgerust.
31
In het kader van de goedkeuring met betrekking tot de emissie van verontreinigende stoffen worden de voertuigen getest volgens een protocol waarvan de parameters zijn vastgelegd in de regelgeving, in het bijzonder het gevolgde snelheidsprofiel, de temperatuur en de voorconditionering van het voertuig. Het snelheidsprofiel dat voor de goedkeuringstest wordt gebruikt, de ‘New European Driving Cycle’ (NEDC), wordt uitgevoerd in een laboratorium en bestaat uit vier achtereenvolgende rijcycli in de stad en daarna een rijcyclus buiten de stad. Aan de hand hiervan kan dus worden nagegaan of de hoeveelheid uitgestoten NOx lager is dan de in bijlage I bij verordening nr. 715/2007 vastgestelde maximumdrempel.
32
De uitlaatgasrecirculatieklep (hierna: ‘EGR-klep’) is een van de technologieën die door autofabrikanten, waaronder vennootschap X, worden gebruikt om de door onvolledige brandstofverbranding gegenereerde NOx-uitstoot te regelen en te beperken.
33
Door de EGR-klep te openen worden de uitlaatgassen naar het inlaatspruitstuk geleid om ze een tweede keer te verbranden en door middel van een warmtewisselaar af te koelen. De EGR-klep wordt bestuurd door een motormanagementsysteem, dat het in het voertuig ingebouwde computersysteem vormt en de verschillende in het voertuig geïntegreerde functies, zoals die met betrekking tot het motorbeheer, de transmissie of de veiligheid, elektronisch regelt. De opening van de EGR-klep wordt in real time bediend door het motormanagementsysteem, dat de actuator van deze klep aanstuurt op basis van informatie die wordt verstrekt door verschillende sensoren, met name de snelheids-, de motortemperatuur- of de luchttemperatuursensor. De doelmatigheid van het emissiecontrolesysteem hangt dus af van de opening van deze klep, die wordt aangestuurd door de broncode van de software in het motormanagementsysteem.
34
De SNE heeft bij zijn rapport de resultaten van de tests gevoegd die zijn uitgevoerd door de Union technique de l'automobile, du motocycle et du cycle (UTAC) (centrale instantie voor voertuigtests), de enige instantie in Frankrijk die bevoegd is om goedkeuringstests van voertuigen uit te voeren. Uit deze tests, die bedoeld waren om na te gaan of een vermoeden van fraude met de tests inzake emissiebeheersing gerechtvaardigd was, bleek dat de NOx-uitstoot van bepaalde gecontroleerde voertuigen van vennootschap X naargelang het voertuig 2, 3,2, 3,4 of 3,6 keer hoger waren dan de waarden die tijdens de procedure voor goedkeuring van die voertuigen waren vastgesteld.
35
Uit aanvullende tests die het Institut français du pétrole Énergies Nouvelles (IFPEN) (Frans onderzoeksinstituut op het gebied van aardolie en nieuwe energie) op verzoek van het ministère de l'Écologie, du Développement durable et de l'Énergie (ministerie voor Ecologie, Duurzame Ontwikkeling en Energie, Frankrijk) op drie voertuigen van deze vennootschap heeft verricht, is tevens gebleken dat het NOx-emissieniveau lager was wanneer een goedkeuringscyclus werd herkend, waarbij de opening van de EGR-klep dan aanzienlijk werd vergroot.
36
Op 16 oktober 2015 heeft de bestuursvoorzitter van de Franse dochteronderneming van vennootschap X tijdens een verhoor zonder aanhouding verklaard dat hij niet in kennis was gesteld van de werking van deze software en het frauduleuze karakter ervan, en gepreciseerd dat de daarmee uitgeruste voertuigen zouden worden teruggeroepen voor een update van die software.
37
Op 15 en 18 december 2015 heeft een advocatenkantoor op verzoek van vennootschap X een document toegezonden aan de rechercheurs om aan te tonen dat het EGR-systeem niet als een ‘manipulatie-instrument’ in de zin van verordening nr. 715/2007 kon worden aangemerkt.
38
Naar aanleiding van dat onderzoek heeft de Procureur de la République (officier van justitie van de Franse Republiek) op 19 februari 2016 drie onderzoeksrechters bij de tribunal de grande instance de Paris (rechtbank van eerste aanleg Parijs, Frankrijk) met de zaak belast. In de inleidende vordering werd vennootschap X verweten dat zij sinds 1 september 2009 in Frankrijk de kopers van voertuigen met een Euro 5- of Euro 6-dieselmotor had misleid omtrent de wezenlijke kenmerken van die voertuigen wegens de aanwezigheid van een met verordening nr. 715/2007 strijdig manipulatie-instrument, alsook omtrent de verrichte controles, met de verzwarende omstandigheid dat de feiten ertoe hadden geleid dat het gebruik van die producten gevaarlijk was voor de gezondheid van mens en dier.
39
De onderzoeksrechters bij de tribunal de grande instance de Paris hebben een gerechtelijk deskundigenonderzoek gelast om de resultaten te analyseren van de door de bestuurlijke autoriteiten uitgevoerde tests, te weten de door de UTAC en het IFPEN verrichte tests, en om eventuele andere technische analysen uit te voeren, teneinde de werking van de betrokken software te beschrijven en duidelijk te maken welke invloed die software heeft op de toename van de NOx-uitstoot door voertuigen die ermee zijn uitgerust. In zijn rapport, dat op 26 april 2017 is ingediend, was de deskundige van mening dat de betrokken voertuigen waren uitgerust met een instrument dat de goedkeuringsprocedure kan herkennen, met het oog op deze goedkeuring de werking van de uitlaatgasrecirculatie kan moduleren en ten behoeve van deze procedure de NOx-uitstoot kan beperken. Hij was van oordeel dat de emissiecontrolesystemen van deze voertuigen waren gemanipuleerd om de opening van de EGR-klep te vergroten wanneer een goedkeuringscyclus werd herkend. De beperking van de opening van deze klep tijdens het normale gebruik van die voertuigen vermindert de doelmatigheid van het emissiecontrolesysteem, met een hogere NOx-uitstoot tot gevolg.
40
Volgens de deskundige zouden de betrokken voertuigen, indien de EGR-klep bij normaal gebruik van die voertuigen op dezelfde wijze zou hebben gewerkt als tijdens de goedkeuringsprocedures, aanzienlijk minder NOx hebben uitgestoten, zouden het verbruik en het vermogen van die voertuigen lager zijn geweest en zouden de onderhoudsbeurten frequenter en duurder zijn geweest. Dankzij de uitgevoerde manipulatie beschikten de voertuigen over een groter acceleratie- en motorvermogen en raakten de inlaatspruitstukken, de kleppen en de verbrandingskamer minder vervuild, waardoor de motor langer meeging en betrouwbaarder was. Zonder deze manipulatie zouden de betrokken voertuigen dus niet goedgekeurd geweest zijn.
41
Op 28 maart 2017 is vennootschap X opgeroepen om te verschijnen voor de onderzoeksrechters bij de tribunal de grande instance de Paris. Aangezien zij de status van témoin assisté (specifieke status naar Frans recht tussen die van gewoon getuige en verdachte) genoot, heeft zij geweigerd om de haar gestelde vragen te beantwoorden. Tevens hebben de gerechtelijke autoriteiten van de lidstaat waar vennootschap X haar statutaire zetel heeft, geweigerd om de door de onderzoeksrechters gevraagde elementen van het onderzoek te verstrekken. Overigens hebben meer dan 1 200 personen zich civiele partij gesteld in het kader van het onderhavige gerechtelijk vooronderzoek.
42
De onderzoeksrechters bij de tribunal de grande instance de Paris zetten uiteen dat de instrumenten waarmee kan worden ingewerkt op de werking van het emissiecontrolesysteem van voertuigen, verschillende vormen kunnen aannemen, en dat derhalve moet worden bepaald wat onder het begrip ‘manipulatie-instrument’ in de zin van artikel 3, punt 10, van verordening nr. 715/2007 wordt verstaan, aangezien deze bepaling dit begrip definieert aan de hand van verschillende begrippen die nog niet door het Hof zijn uitgelegd.
43
Aangezien de kwalificatie als ‘misleiding’ die wordt overwogen in het kader van het strafonderzoek dat in het hoofdgeding aan de orde is, berust op de kwalificatie als ‘manipulatie-instrument’ in de zin van artikel 3, punt 10, en artikel 5, lid 2, van verordening nr. 715/2007, achten de onderzoeksrechters bij de tribunal de grande instance de Paris een uitlegging van deze bepalingen noodzakelijk voor het nemen van een beslissing over zowel het eventueel aanmerken van vennootschap X als verdachte als de vraag of de zaak na afloop van het onderzoek naar de vonnisrechter wordt verwezen.
44
In die omstandigheden hebben de onderzoeksrechters bij de tribunal de grande instance de Paris de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:
- ‘1)
Uitlegging van het begrip ‘constructieonderdeel’
- a)
Wat wordt verstaan onder het begrip ‘constructieonderdeel’ in artikel 3, punt 10, van verordening [nr. 715/2007], waarin een definitie wordt gegeven van ‘manipulatie-instrument’ (defeat device)?
- b)
Kan een in het motormanagementsysteem ingebouwd programma of meer algemeen een programma dat inwerkt op het motormanagementsysteem om dit te manipuleren, als een ‘constructieonderdeel’ in de zin van dit artikel worden beschouwd?
- 2)
Uitlegging van het begrip ‘emissiecontrolesysteem’
- a)
Wat wordt verstaan onder het begrip ‘emissiecontrolesysteem’ in artikel 3, punt 10, van verordening [nr. 715/2007], waarin een definitie wordt gegeven van ‘manipulatie-instrument’ (defeat device)?
- b)
Omvat dit ‘emissiecontrolesysteem’ alleen technologieën en strategieën om de emissies (van met name NOx) na het ontstaan ervan te behandelen en te verminderen, of ook de verschillende technologieën en strategieën waarmee het ontstaan van emissies kan worden beperkt, zoals de EGR-technologie?
- 3)
Uitlegging van het begrip ‘manipulatie-instrument’ (defeat device)
- a)
Is een instrument waarmee elke parameter die verband houdt met het verloop van de homologatieprocedures bedoeld in verordening [nr. 715/2007] wordt gedetecteerd, met de bedoeling tijdens die procedures de werking van elk onderdeel van het emissiecontrolesysteem te activeren of naar boven toe te moduleren, teneinde de homologatie van het voertuig te verkrijgen, een ‘manipulatie-instrument’ (defeat device) in de zin van artikel 3, punt 10, van verordening [nr. 715/2007]?
- b)
Zo ja, is een dergelijk manipulatie-instrument (defeat device) dan op grond van artikel 5, lid 2, van verordening [nr. 715/2007] verboden?
- c)
Kan een instrument zoals beschreven in vraag 3, onder a), als ‘manipulatie-instrument’ worden aangemerkt indien het emissiecontrolesysteem niet alleen tijdens de homologatieprocedures naar boven toe wordt geactiveerd, maar ook wanneer de precieze omstandigheden die tijdens de homologatieprocedures worden gedetecteerd om het emissiecontrolesysteem naar boven toe te moduleren, zich sporadisch voordoen in reële rijomstandigheden?
- 4)
Uitlegging van de uitzonderingen waarin artikel 5 [van verordening nr. 715/2007] voorziet
- a)
Wat valt onder de drie uitzonderingen waarin artikel 5, lid 2, van verordening [nr. 715/2007] voorziet?
- b)
Is het mogelijk dat het verbod op een manipulatie-instrument (defeat device) waarmee de werking van elk onderdeel van het emissiecontrolesysteem specifiek tijdens de homologatieprocedures wordt geactiveerd of naar boven toe wordt gemoduleerd, om een van de drie in artikel 5, lid 2, [van deze verordening] vermelde redenen niet geldt?
- c)
Valt vertraging van het verouderingsproces of van de vervuiling van de motor onder de noodzaak ‘om de motor te beschermen tegen schade of ongevallen en om de veilige werking van het voertuig te verzekeren’, die de aanwezigheid van een manipulatie-instrument in de zin van artikel 5, lid 2, onder a), [van die verordening] kan rechtvaardigen?’
Beantwoording van de prejudiciële vragen
Ontvankelijkheid
45
Vennootschap X voert aan dat het verzoek om een prejudiciële beslissing niet-ontvankelijk is, omdat, ten eerste, een antwoord van het Hof op de prejudiciële vragen voor de verwijzende rechter niet noodzakelijk is om uitspraak te kunnen doen in het hoofdgeding. In dit verband stelt zij dat een dergelijk antwoord geen invloed zou hebben op de karakterisering van de bestanddelen van het strafbaar feit van gekwalificeerde misleiding dat haar naar Frans strafrecht ten laste wordt gelegd.
46
Ten tweede is vennootschap X van mening dat het feit dat de kwalificatie van de inbreuk afhankelijk wordt gesteld van de uitlegging van verordening nr. 715/2007, schending van het legaliteitsbeginsel inzake delicten en straffen oplevert.
47
Ten derde stelt vennootschap X dat er in dit stadium geen enkel geschil bij de verwijzende rechter voorligt dat verband houdt met de gestelde vragen, zodat die vragen zuiver hypothetisch zijn. Aangezien hij nog geen standpunt heeft ingenomen over deze vragen, vormen deze slechts een verzoek om advies over regels van Unierecht.
48
Ten vierde heeft er geen uitwisseling van standpunten over de voorgelegde vragen plaatsgevonden, wat in strijd is met het beginsel van een goede rechtsbedeling.
49
Ten vijfde is vennootschap X van mening dat de gestelde vragen weliswaar de redenering van de verwijzende rechter weergeven, maar dat noch de redenen waarom de verwijzende rechter van oordeel is dat de uitlegging van de bepalingen van verordening nr. 715/2007 zinvol is voor de beslechting van het hoofdgeding, noch het verband tussen deze uitlegging en de zaak met de vereiste duidelijkheid in de verwijzingsbeslissing worden uiteengezet. Dienaangaande heeft deze vennootschap tevens gepreciseerd dat de prejudiciële vragen voorbarig waren, aangezien de feitelijke context in dit stadium van het onderzoek onvoldoende nauwkeurig was vastgesteld.
50
Er moet aan worden herinnerd dat het volgens vaste rechtspraak van het Hof in het kader van de in artikel 267 VWEU geregelde samenwerking tussen het Hof en de nationale rechterlijke instanties uitsluitend een zaak is van de nationale rechter aan wie het geschil is voorgelegd en die de verantwoordelijkheid voor de te geven rechterlijke beslissing draagt, om, rekening houdend met de bijzonderheden van de zaak, zowel de noodzaak van een prejudiciële beslissing voor het wijzen van zijn vonnis als de relevantie van de vragen die hij aan het Hof voorlegt te beoordelen. Wanneer de gestelde vragen betrekking hebben op de uitlegging van het Unierecht, is het Hof derhalve in beginsel verplicht daarop te antwoorden [arrest van 24 november 2020, Openbaar Ministerie (Valsheid in geschrifte), C-510/19, EU:C:2020:953, punt 25 en aldaar aangehaalde rechtspraak].
51
Bijgevolg geldt voor prejudiciële vragen over het Unierecht een vermoeden van relevantie. Het Hof kan slechts weigeren uitspraak te doen op een prejudiciële vraag van een nationale rechterlijke instantie wanneer duidelijk blijkt dat de gevraagde uitlegging van het Unierecht geen verband houdt met een reëel geschil of met het voorwerp van het hoofdgeding, het vraagstuk van hypothetische aard is, of het Hof niet beschikt over de gegevens, feitelijk en rechtens, die noodzakelijk zijn om een nuttig antwoord te geven op de gestelde vragen [arrest van 24 november 2020, Openbaar Ministerie (Valsheid in geschrifte), C-510/19, EU:C:2020:953, punt 26 en aldaar aangehaalde rechtspraak].
52
In casu moet om te beginnen worden vastgesteld dat de verwijzingsbeslissing een gemotiveerde uiteenzetting bevat van de juridische en feitelijke context van het hoofdgeding, alsmede van de redenen waarom de verwijzende rechter een antwoord op de in dit geding gestelde vragen noodzakelijk acht om uitspraak te kunnen doen.
53
Uit de verwijzingsbeslissing blijkt ook dat de kwalificatie als ‘gekwalificeerde misleiding’ waarin de nationale wetgeving voorziet, voor feiten als die welke aan vennootschap X worden verweten afhangt van het antwoord op de vraag of de in het hoofdgeding aan de orde zijnde software kan worden beschouwd als een ‘manipulatie-instrument’ in de zin van artikel 3, punt 10, van verordening nr. 715/2007, waarvan het gebruik is verboden op grond van artikel 5, lid 2, van deze verordening.
54
In deze omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat de gevraagde uitlegging van het Unierecht geen verband houdt met een reëel geschil of met het voorwerp van het hoofdgeding.
55
Vervolgens moet met betrekking tot de vaststelling van de bestanddelen van het strafbaar feit van gekwalificeerde misleiding naar Frans strafrecht in herinnering worden gebracht dat, aangezien het in het kader van de in artikel 267 VWEU bedoelde procedure uitsluitend aan de verwijzende rechterlijke instantie staat om het nationale recht uit te leggen en de daarin gestelde voorwaarden te onderzoeken (arrest van 13 november 2018, Čepelnik, C-33/17, EU:C:2018:896, punt 24 en aldaar aangehaalde rechtspraak), het betoog van vennootschap X op dit punt niet volstaat om het in punt 51 van het onderhavige arrest genoemde vermoeden van relevantie te weerleggen.
56
Hetzelfde geldt voor het betoog van vennootschap X inzake het legaliteitsbeginsel inzake delicten en straffen. Verordening nr. 715/2007 bevat namelijk geen strafsancties, zodat dit beginsel irrelevant is voor de beoordeling van de ontvankelijkheid van het onderhavige verzoek om een prejudiciële beslissing.
57
Ten slotte faalt het betoog van vennootschap X dat er geen uitwisseling van standpunten over de voorgelegde prejudiciële vragen heeft plaatsgevonden, aangezien artikel 267 VWEU de verwijzing naar het Hof niet afhankelijk stelt van de contradictoire aard van de procedure waarin de nationale rechter prejudiciële vragen stelt [arrest van 16 juli 2020, Governo della Repubblica italiana (Status van de Italiaanse vrederechters), C-658/18, EU:C:2020:572, punt 63].
58
Bijgevolg is het verzoek om een prejudiciële beslissing ontvankelijk.
Ten gronde
Eerste vraag
59
Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 3, punt 10, van verordening nr. 715/2007 aldus moet worden uitgelegd dat software die is ingebouwd in het motormanagementsysteem of die op dit systeem inwerkt, een ‘constructieonderdeel’ in de zin van deze bepaling vormt.
60
Artikel 3, punt 10, van verordening nr. 715/2007 definieert een ‘manipulatie-instrument’ als ‘een constructieonderdeel dat de temperatuur, de rijsnelheid, het motortoerental, de versnelling, de inlaatonderdruk of andere parameters meet om een onderdeel van het emissiecontrolesysteem in werking te stellen, te moduleren, te vertragen of buiten werking te stellen, zodat de doelmatigheid van het emissiecontrolesysteem wordt verminderd onder omstandigheden die bij een normaal gebruik van het voertuig te verwachten zijn’.
61
Deze bepaling geeft dus geen definitie van het begrip ‘constructieonderdeel’.
62
In dit verband is het vaste rechtspraak van het Hof dat de betekenis en de draagwijdte van begrippen waarvoor het Unierecht geen definitie geeft, moeten worden bepaald in overeenstemming met de in de omgangstaal gebruikelijke betekenis ervan, met inachtneming van de context waarin zij worden gebruikt en de doeleinden die worden nagestreefd door de regeling waarvan zij deel uitmaken (arrest van 1 oktober 2020, Entoma, C-526/19, EU:C:2020:769, punt 29).
63
In de eerste plaats dient te worden opgemerkt dat de term ‘constructieonderdeel’ in zijn gebruikelijke betekenis verwijst naar een voorwerp dat wordt vervaardigd om in een functioneel geheel te worden geïntegreerd.
64
In de tweede plaats blijkt uit artikel 3, punt 10, van deze verordening dat het in deze bepaling bedoelde begrip ‘manipulatie-instrument’ verwijst naar ‘een’ constructieonderdeel. In dit verband moet in navolging van de Franse regering en de Commissie worden geoordeeld dat een dergelijke definitie van ‘manipulatie-instrument’ dus een ruime draagwijdte verleent aan het begrip ‘constructieonderdeel’, dat zowel kan bestaan uit mechanische onderdelen als uit elektronische onderdelen die mechanische onderdelen aansturen, wanneer deze op de werking van het emissiecontrolesysteem inwerken en de doelmatigheid ervan verminderen.
65
In casu blijkt uit de verwijzingsbeslissing dat de opening van de EGR-klep in real time wordt bediend door een motormanagementsysteem, dat een in het voertuig ingebouwd computersysteem is. Op basis van de informatie die wordt geleverd door verschillende sensoren, in het bijzonder de snelheids- of de motortemperatuursensor, stuurt dit motormanagementsysteem de actuator van de EGR-klep dus aan. De doelmatigheid van het emissiecontrolesysteem hangt af van de opening van deze klep, die wordt bediend door de broncode van de software in het motormanagementsysteem.
66
Voor zover software als aan de orde in het hoofdgeding, die in het motormanagementsysteem is ingebouwd, op de werking van het emissiecontrolesysteem inwerkt en de doelmatigheid ervan vermindert, vormt deze dus een ‘constructieonderdeel’ in de zin van artikel 3, punt 10, van verordening nr. 715/2007.
67
Deze ruime uitlegging van het begrip ‘constructieonderdeel’ wordt bevestigd door de doelstelling van verordening nr. 715/2007, die blijkens overweging 6 van deze verordening erin bestaat de NOx-uitstoot van dieselvoertuigen aanzienlijk te doen dalen om de luchtkwaliteit te verbeteren en te voldoen aan de grenswaarden voor luchtverontreiniging.
68
Gelet op een en ander moet op de eerste vraag worden geantwoord dat artikel 3, punt 10, van verordening nr. 715/2007 aldus moet worden uitgelegd dat software die in het motormanagementsysteem is ingebouwd of die op dit systeem inwerkt, een ‘constructieonderdeel’ in de zin van deze bepaling vormt, voor zover de software op de werking van het emissiecontrolesysteem inwerkt en de doelmatigheid ervan vermindert.
Tweede vraag
69
Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 3, punt 10, van verordening nr. 715/2007 aldus moet worden uitgelegd dat het begrip ‘emissiecontrolesysteem’ in de zin van deze bepaling enkel ziet op de technologieën en de zogenoemde uitlaatgasnabehandelingsstrategie die de emissies achteraf, te weten na de vorming ervan, beperken, dan wel ook op de technologieën en de strategie die, net als het EGR-systeem, de emissies vooraf, te weten tijdens het ontstaan ervan, beperken.
70
Vooraf zij eraan herinnerd dat er twee strategieën bestaan die fabrikanten op hun dieselvoertuigen kunnen toepassen om de uitstoot van verontreinigende stoffen te beperken. Dit zijn, ten eerste, de zogenaamde in de motor ingebouwde strategie, zoals het EGR-systeem, die de vorming van verontreinigende stoffen in de motor zelf beperkt, en, ten tweede, de zogenaamde uitlaatgasnabehandelingsstrategie, die de uitlaatgasemissies na de vorming ervan behandelt.
71
Verordening nr. 715/2007 bevat geen definitie van het begrip ‘emissiecontrolesysteem’ als zodanig, maar brengt in haar preambule in herinnering dat, gelet op het door deze verordening nagestreefde doel van emissievermindering, moet worden voorzien in instrumenten die bestemd zijn om de emissies tijdens het gebruik van een voertuig te meten en dus te beheersen.
72
Volgens de in punt 62 van het onderhavige arrest aangehaalde rechtspraak moeten de betekenis en de draagwijdte van begrippen waarvoor het Unierecht geen definitie geeft, worden bepaald in overeenstemming met de in de omgangstaal gebruikelijke betekenis ervan, met inachtneming van de context waarin zij worden gebruikt en de doeleinden die worden nagestreefd door de regeling waarvan zij deel uitmaken.
73
Om te beginnen moet worden opgemerkt dat, letterlijk beschouwd, een emissiecontrolesysteem een voertuigonderdeel is dat tot doel heeft de emissies van het voertuig te beperken.
74
Dienaangaande blijkt uit de verwijzingsbeslissing dat het EGR-systeem een instrument is dat uitsluitend tot doel heeft de NOx-uitstoot te verlagen en dus te beperken. Bijgevolg kan uit artikel 3, punt 10, van verordening nr. 715/2007 niet worden afgeleid dat een dergelijk instrument technisch geen deel kan uitmaken van het emissiecontrolesysteem, aangezien dat instrument het mogelijk maakt om op basis van vooraf ingestelde parameters het NOx-emissievolume te regelen.
75
Deze uitlegging wordt voorts geschraagd door de context van artikel 3, punt 10, van verordening nr. 715/2007. Deze bepaling — die is opgenomen in hoofdstuk I van deze verordening, dat is gewijd aan het onderwerp, het toepassingsgebied en de definities ervan — moet worden onderzocht in het licht van de verschillende bepalingen van die verordening en het regelgevingskader voor de goedkeuring van motorvoertuigen binnen de Europese Unie, waarvan verordening nr. 715/2007 deel uitmaakt.
76
Dienaangaande moet eraan worden herinnerd dat bijlage IV, deel I, bij de kaderrichtlijn de lijst van wetgevingshandelingen bevat die de materiële voorwaarden vastleggen waaraan een motorvoertuig moet voldoen om de typegoedkeuring te verkrijgen. Verordening nr. 715/2007 is opgenomen in deze bijlage en bepaalt in artikel 5 ervan dat de fabrikanten hun voertuigen zo uitrusten dat de onderdelen die van invloed kunnen zijn op de emissies zodanig ontworpen, geconstrueerd en gemonteerd zijn dat het voertuig onder normale gebruiksomstandigheden aan deze verordening en de uitvoeringsmaatregelen ervan kan voldoen. Dit artikel legt specifieke technische vereisten voor de beheersing van emissies op, die door verordening nr. 692/2008 zijn vastgesteld. Laatstgenoemde verordening verwijst voor bepaalde technische vereisten betreffende de typegoedkeuring van voertuigen op haar beurt naar VN/ECE-reglement nr. 83.
77
Wat in de eerste plaats verordening nr. 715/2007 betreft, bepaalt artikel 4, lid 2, ervan dat de door de fabrikant genomen technische maatregelen zo moeten zijn dat is gewaarborgd dat onder andere de uitlaatemissies gedurende de hele normale levensduur van de voertuigen onder normale gebruiksomstandigheden daadwerkelijk worden beperkt. In dit verband is het begrip ‘uitlaatemissies’ in artikel 3, punt 6, van deze verordening gedefinieerd als ‘de emissies van verontreinigende gassen en deeltjes’.
78
Deze bepalingen leggen dus enkel het door de fabrikanten te bereiken doel vast, namelijk de uitlaatemissies beperken, zonder de middelen te preciseren om dit doel te bereiken.
79
Bijgevolg moet artikel 3, punt 10, van verordening nr. 715/2007, bezien in het licht van de andere bepalingen van deze verordening, aldus worden uitgelegd dat het begrip ‘emissiecontrolesysteem’ niet de technologieën en de strategie uitsluit die de emissies vooraf, namelijk tijdens het ontstaan ervan, beperken.
80
In de tweede plaats moet worden opgemerkt dat VN/ECE-reglement nr. 83, in het bijzonder punt 2.16 ervan, ook verwijst naar het begrip ‘emissiebeperkingssysteem’, zonder evenwel te preciseren of dit begrip verwijst naar maatregelen die worden genomen om emissies te behandelen na de vorming ervan, dan wel naar maatregelen die bedoeld zijn om de vorming ervan te beperken.
81
Deze bepaling definieert de ‘manipulatievoorziening’ immers in vergelijkbare bewoordingen als die van artikel 3, punt 10, van verordening nr. 715/2007. Uit dat punt 2.16 kan dan ook niet worden afgeleid dat het ‘emissiebeperkingssysteem’ in de zin van deze bepaling enkel de technologieën en de strategie omvat die de uitlaatemissies beperken na de vorming ervan, en niet de technologieën en de strategie die bedoeld zijn om de vorming ervan te beperken.
82
Voorts is in punt 7.3.1.2 van VN/ECE-reglement nr. 83, met als opschrift ‘Systeem tegen verontreiniging’, bepaald dat het EGR-systeem een van de parameters ervan is. Uit deze bepalingen blijkt dus dat het EGR-systeem onder het begrip ‘emissiebeperkingssysteem’ valt.
83
In de derde plaats is het weliswaar zo dat volgens artikel 2, punt 18, van verordening nr. 692/2008 onder ‘systeem voor emissiebeheersing’ wordt verstaan ‘in verband met het OBD-systeem, het elektronische motormanagement en alle emissiegerelateerde onderdelen van het uitlaat- en het verdampingssysteem die ingangssignalen leveren aan of uitgangssignalen ontvangen van het motormanagement’ en dat deze verordening talrijke bepalingen bevat die betrekking hebben op de verschillende emissiebehandelingssystemen die zich in het uitlaatsysteem van voertuigen bevinden en deze als ‘systeem voor emissiebeheersing’ aanmerkt, maar noemt deze verordening onder dezelfde noemer ook in de motor ingebouwde systemen die beogen de vorming van emissies te beperken. In dat opzicht maakt aanhangsel 2 bij bijlage XI bij deze verordening in de lijst van de systemen voor emissiebeheersing uitdrukkelijk melding van uitlaatgasrecirculatie. Daarop heeft het EGR-systeem juist betrekking.
84
Voorts moet in herinnering worden gebracht dat in de procedures voor typegoedkeuring van motorvoertuigen het emissieniveau altijd wordt gemeten aan de uitgang van de uitlaat, zoals blijkt uit bijlage 3 bij verordening nr. 692/2008. Derhalve kan er geen onderscheid worden gemaakt tussen de strategie die uitlaatgasemissies na de vorming ervan beperkt en de strategie die bedoeld is om de vorming ervan te beperken.
85
Bijgevolg blijkt uit de context van artikel 3, punt 10, van verordening nr. 715/2007 dat het begrip ‘emissiecontrolesysteem’ zowel de technologieën en de in de motor van voertuigen ingebouwde strategie omvat die beogen de emissies na de vorming ervan te beperken, als die welke beogen de vorming ervan te beperken.
86
Ten slotte wordt een dergelijke uitlegging ook bevestigd door de doelstelling van verordening nr. 715/2007 om een hoog niveau van milieubescherming te waarborgen.
87
Zoals in overweging 1 van verordening nr. 715/2007 is uiteengezet, moeten de technische voorschriften voor de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies immers worden geharmoniseerd om met name dit doel te verwezenlijken. Voorts staat in overweging 5 van deze verordening te lezen dat, om de luchtkwaliteitsdoelstellingen in de Europese Unie te halen, onverminderd moet worden gestreefd naar vermindering van voertuigemissies. Overweging 6 van die verordening preciseert dat met name de NOx-uitstoot van dieselvoertuigen aanzienlijk moet dalen om de luchtkwaliteit te verbeteren en te voldoen aan de grenswaarden voor luchtverontreiniging.
88
Volgens artikel 4 van verordening nr. 715/2007 dient de fabrikant aan te tonen dat de door hem genomen technische maatregelen waarborgen dat met name de uitlaatemissies gedurende de hele normale levensduur van de voertuigen onder normale gebruiksomstandigheden daadwerkelijk worden beperkt.
89
De uitlegging van het begrip ‘emissiecontrolesysteem’ als bedoeld in artikel 3, punt 10, van verordening nr. 715/2007, volgens welke dit begrip ziet op zowel de technologieën en de in de motor van voertuigen ingebouwde strategie die beogen de emissies na de vorming ervan te beperken als die welke bedoeld zijn om de vorming ervan te beperken, strookt derhalve met het doel van deze verordening. Zoals de advocaat-generaal in punt 106 van haar conclusie heeft opgemerkt, zou verordening nr. 715/2007 immers een aanzienlijk deel van haar nuttige werking verliezen indien de draagwijdte van dit begrip zou worden beperkt tot louter de technologieën en de strategie die de uitlaatgasemissies na de vorming ervan beperken.
90
Gelet op de voorgaande overwegingen moet op de tweede vraag worden geantwoord dat artikel 3, punt 10, van verordening nr. 715/2007 aldus moet worden uitgelegd dat het begrip ‘emissiecontrolesysteem’ in de zin van deze bepaling ziet op zowel de technologieën en de zogenoemde uitlaatgasnabehandelingsstrategie die de emissies achteraf — te weten na de vorming ervan — beperken als de technologieën en de strategie die, net als het EGR-systeem, de emissies vooraf — te weten tijdens het ontstaan ervan — beperken.
Derde vraag, onder a) en c)
91
Met zijn derde vraag, onder a) en c), wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 3, punt 10, van verordening nr. 715/2007 aldus moet worden uitgelegd dat een instrument dat parameters herkent die verband houden met het verloop van de in deze verordening bedoelde goedkeuringsprocedures, met de bedoeling de prestaties van het emissiecontrolesysteem tijdens deze procedures te verbeteren teneinde de goedkeuring van het voertuig te verkrijgen, een ‘manipulatie-instrument’ in de zin van deze bepaling is, zelfs indien een dergelijke verbetering sporadisch ook kan worden waargenomen onder normale gebruiksomstandigheden.
92
In herinnering moet worden gebracht dat voertuigen in het kader van de goedkeuring met betrekking tot de emissie van verontreinigende stoffen worden getest volgens het snelheidsprofiel NEDC, dat bestaat uit vier achtereenvolgende rijcycli in de stad en daarna een rijcyclus buiten de stad, die in een laboratorium worden uitgevoerd. Aan de hand daarvan kan met name worden nagegaan of de hoeveelheid uitgestoten NOx lager ligt dan de in verordening nr. 715/2007 vastgestelde drempel. De testcycli voor de emissies van voertuigen in het kader van deze procedure zijn niet gebaseerd op reële rijomstandigheden.
93
De in het hoofdgeding aan de orde zijnde software maakt het mogelijk om de parameters te herkennen die overeenkomen met die van de tests die volgens het NEDC-profiel in een laboratorium worden verricht en, in voorkomend geval, de opening van de EGR-klep te vergroten om een groter deel van de uitlaatgassen terug te leiden naar het inlaatspruitstuk en aldus de emissies van het geteste voertuig te verminderen. Deze software maakt het dus mogelijk om de werking van de EGR-klep te versterken zodat de emissies de in verordening nr. 715/2007 bepaalde grenswaarden in acht nemen. Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat wanneer die software het NEDC-profiel niet herkent en daardoor meent dat het voertuig zich in normale gebruiksomstandigheden bevindt, er hogere NOx-emissies dan tijdens de testfase worden vastgesteld, die daarenboven niet voldoen aan de grenswaarden van verordening nr. 715/2007.
94
Volgens vaste rechtspraak van het Hof moet bij de uitlegging van een Unierechtelijke bepaling niet enkel rekening worden gehouden met de bewoordingen ervan, maar ook met de context en met de doelstellingen van de regeling waarvan zij deel uitmaakt (arrest van 18 november 2020, Kaplan International colleges UK, C-77/19, EU:C:2020:934, punt 39 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
95
Om te beginnen volgt uit de bewoordingen van artikel 3, punt 10, van verordening nr. 715/2007 dat een manipulatie-instrument beoogt ‘de doelmatigheid van het emissiecontrolesysteem [te verminderen] onder omstandigheden die bij een normaal gebruik van het voertuig te verwachten zijn’.
96
Uit de bewoordingen van deze bepaling zou dus kunnen worden afgeleid dat een instrument, zoals het in het hoofdgeding aan de orde zijnde EGR-systeem, dat wordt ingebouwd om te waarborgen dat de emissies in overeenstemming met verordening nr. 715/2007 worden beperkt, zowel tijdens de goedkeuringstest in een laboratorium als bij het gebruik van het voertuig onder normale omstandigheden operationeel moet zijn.
97
Wat vervolgens de context van artikel 3, punt 10, van verordening nr. 715/2007 betreft, blijkt uit punt 77 van het onderhavige arrest dat overeenkomstig artikel 4, lid 2, van deze verordening de door de fabrikant genomen technische maatregelen zo moeten zijn dat is gewaarborgd dat met name de uitlaatemissies gedurende de hele normale levensduur van de voertuigen onder normale gebruiksomstandigheden daadwerkelijk worden beperkt. Voorts bepaalt artikel 5, lid 1, van die verordening dat de fabrikanten hun voertuigen zo moeten uitrusten dat de onderdelen die inwerken op de emissies, ervoor zorgen dat het voertuig onder normale gebruiksomstandigheden kan voldoen aan de emissiegrenswaarden die in die verordening en de uitvoeringsmaatregelen ervan zijn vastgelegd.
98
Vastgesteld zij dat uit deze context geen elementen blijken op grond waarvan een onderscheid zou kunnen worden gemaakt tussen de werking van het litigieuze instrument tijdens de fase van de goedkeuringstest en tijdens het besturen van de voertuigen onder normale gebruiksomstandigheden. Zoals de advocaat-generaal in punt 124 van haar conclusie heeft opgemerkt, zou het inbouwen van een instrument dat er louter toe strekt te waarborgen dat de bij verordening nr. 715/2007 voorgeschreven emissiegrenswaarden uitsluitend tijdens de fase van de goedkeuringstest worden nageleefd, immers in strijd zijn met de verplichting te waarborgen dat de emissies onder normale gebruiksomstandigheden daadwerkelijk worden beperkt.
99
Bijgevolg moet artikel 3, punt 10, van verordening nr. 715/2007 aldus worden uitgelegd dat software als die in het hoofdgeding, die het emissieniveau van de voertuigen wijzigt afhankelijk van de herkende rijomstandigheden en de naleving van de emissiegrenswaarden slechts waarborgt wanneer deze omstandigheden overeenstemmen met die welke tijdens de goedkeuringsprocedure van toepassing zijn, een ‘manipulatie-instrument’ in de zin van deze bepaling is. Een dergelijk instrument vormt dus een manipulatie-instrument, ook al kan de verbetering van de prestaties van het emissiecontrolesysteem sporadisch ook worden waargenomen onder normale gebruiksomstandigheden.
100
Deze uitlegging wordt ten slotte bevestigd door de doelstelling van verordening nr. 715/2007, die blijkens de punten 86 en 87 van het onderhavige arrest erin bestaat de NOx-uitstoot aanzienlijk te verminderen en een hoog niveau van milieubescherming te waarborgen.
101
Aan deze uitlegging wordt immers niet afgedaan door het feit dat de omstandigheden waarin voertuigen normaal worden gebruikt — zoals blijkt uit de verwijzingsbeslissing — bij wijze van uitzondering kunnen overeenkomen met de tijdens de goedkeuringsprocedures toegepaste rijomstandigheden en de prestaties van het betrokken instrument aldus sporadisch kunnen verbeteren, aangezien de doelstelling van vermindering van de NOx-uitstoot gewoonlijk niet wordt bereikt onder normale gebruiksomstandigheden.
102
Gelet op een en ander moet op de derde vraag, onder a) en c), worden geantwoord dat artikel 3, punt 10, van verordening nr. 715/2007 aldus moet worden uitgelegd dat een instrument dat parameters herkent die verband houden met het verloop van de in deze verordening bedoelde goedkeuringsprocedures, met de bedoeling de prestaties van het emissiecontrolesysteem tijdens deze procedures te verbeteren teneinde de goedkeuring van het voertuig te verkrijgen, een ‘manipulatie-instrument’ in de zin van deze bepaling is, zelfs indien een dergelijke verbetering sporadisch ook kan worden waargenomen onder normale gebruiksomstandigheden.
Derde vraag, onder b), en vierde vraag
103
Vooraf zij opgemerkt dat de derde vraag, onder b), en de vierde vraag betrekking hebben op alle uitzonderingen van artikel 5, lid 2, van verordening nr. 715/2007. Uit de verwijzingsbeslissing blijkt evenwel dat de uitzonderingen van artikel 5, lid 2, onder b) en c), van deze verordening irrelevant zijn voor de beslechting van het hoofdgeding. Artikel 5, lid 2, onder b) en c), hoeft dan ook niet te worden uitgelegd.
104
Met deze vragen wenst de verwijzende rechter dus in wezen te vernemen of artikel 5, lid 2, onder a), van verordening nr. 715/2007 aldus moet worden uitgelegd dat een manipulatie-instrument als aan de orde in het hoofdgeding, dat de prestaties van het systeem ter beheersing van de emissies van voertuigen tijdens de goedkeuringsprocedures systematisch verbetert ten opzichte van die welke in normale gebruiksomstandigheden worden vastgesteld, onder de in deze bepaling vastgestelde uitzondering op het verbod van dergelijke instrumenten kan vallen, aangezien dat instrument veroudering of vervuiling van de motor helpt te voorkomen.
105
Volgens artikel 5, lid 2, van verordening nr. 715/2007 is het gebruik van manipulatie-instrumenten die de doelmatigheid van de emissiecontrolesystemen verminderen, verboden. Op dit verbod bestaan echter drie uitzonderingen, waaronder de uitzondering die is opgenomen onder a), volgens welke dit verbod niet geldt indien ‘het instrument nodig is om de motor te beschermen tegen schade of ongevallen en om de veilige werking van het voertuig te verzekeren’.
106
Vastgesteld zij dat de begrippen ‘schade’ en ‘ongeval’ niet zijn gedefinieerd in artikel 5 van verordening nr. 715/2007 en evenmin in de andere artikelen van die verordening.
107
In herinnering moet worden gebracht dat uit de in punt 62 van dit arrest aangehaalde vaste rechtspraak volgt dat, bij gebreke van enige definitie van deze begrippen in verordening nr. 715/2007, de betekenis en de draagwijdte van deze termen moeten worden bepaald in overeenstemming met de in de omgangstaal gebruikelijke betekenis ervan, met inachtneming van de context waarin zij worden gebruikt en de doeleinden die worden nagestreefd door de regeling waarvan zij deel uitmaken.
108
In de in de omgangstaal gebruikelijke betekenis ervan verwijst de term ‘ongeval’, zoals de advocaat-generaal in punt 135 van haar conclusie heeft opgemerkt, naar een onvoorziene, plotselinge gebeurtenis die tot schade of een gevaar leidt, zoals letsel of de dood. De term ‘schade’ verwijst op zijn beurt naar een nadeel dat in de regel een hevige of plotselinge oorzaak heeft.
109
Een manipulatie-instrument dat de doelmatigheid van het emissiecontrolesysteem vermindert, is bijgevolg gerechtvaardigd voor zover het overeenkomstig artikel 5, lid 2, onder a), van verordening nr. 715/2007 ervoor zorgt dat de motor wordt beschermd tegen plotselinge en uitzonderlijke schade.
110
Dienaangaande moet worden opgemerkt dat de vervuiling en de veroudering van de motor niet kunnen worden beschouwd als een ‘ongeval’ of ‘schade’ in de zin van deze bepaling, aangezien deze gebeurtenissen — zoals de Commissie opmerkt — in beginsel voorzienbaar zijn en inherent zijn aan de normale werking van het voertuig.
111
Deze uitlegging wordt gestaafd door de context van artikel 5, lid 2, onder a), van verordening nr. 715/2007, dat voorziet in een uitzondering op het verbod om manipulatie-instrumenten te gebruiken die de doelmatigheid van de emissiecontrolesystemen verminderen, alsook door de doelstelling van die verordening. Elke uitzondering moet immers strikt worden uitgelegd, zodat de nuttige werking ervan wordt gewaarborgd en het doel ervan wordt geëerbiedigd (zie naar analogie arrest van 3 september 2014, Deckmyn en Vrijheidsfonds, C-201/13, EU:C:2014:2132, punten 22 en 23).
112
Artikel 5, lid 2, onder a), van verordening nr. 715/2007 moet strikt worden uitgelegd, aangezien het een uitzondering vormt op het verbod om manipulatie-instrumenten te gebruiken die de doelmatigheid van de emissiecontrolesystemen verminderen.
113
Een dergelijke uitlegging wordt tevens geschraagd door de doelstelling van verordening nr. 715/2007, die erin bestaat een hoog niveau van milieubescherming te waarborgen en de luchtkwaliteit in de Unie te verbeteren, hetgeen betekent dat de NOx-uitstoot gedurende de hele normale levensduur van voertuigen daadwerkelijk moet worden beperkt. Het in artikel 5, lid 2, van deze verordening vastgestelde verbod zou volledig worden uitgehold en zou elke nuttige werking verliezen indien de fabrikanten motorvoertuigen met dergelijke instrumenten zouden mogen uitrusten met het enkele doel, de motor te beschermen tegen vervuiling en veroudering.
114
Zoals de advocaat-generaal in punt 146 van haar conclusie heeft opgemerkt, kunnen derhalve enkel onmiddellijke schaderisico's die tijdens het rijden met het voertuig een concreet gevaar opleveren, het gebruik van een manipulatie-instrument rechtvaardigen.
115
Gelet op de voorgaande overwegingen moet op de derde vraag, onder a), en op de vierde vraag worden geantwoord dat artikel 5, lid 2, onder a), van verordening nr. 715/2007 aldus moet worden uitgelegd dat een manipulatie-instrument als aan de orde in het hoofdgeding, dat de prestaties van het systeem ter beheersing van de emissies van voertuigen tijdens de goedkeuringsprocedures systematisch verbetert om de bij deze verordening vastgelegde emissiegrenswaarden na te leven en aldus de goedkeuring voor deze voertuigen te verkrijgen, niet kan vallen onder de in deze bepaling vastgestelde uitzondering op het verbod van dergelijke instrumenten die betrekking heeft op de bescherming van de motor tegen schade of ongevallen en op de veilige werking van het voertuig, ook al helpt het instrument veroudering of vervuiling van de motor te voorkomen.
Kosten
116
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Tweede kamer) verklaart voor recht:
- 1)
Artikel 3, punt 10, van verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2007 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie moet aldus worden uitgelegd dat software die in het motormanagementsysteem is ingebouwd of die op dit systeem inwerkt, een ‘constructieonderdeel’ in de zin van deze bepaling vormt, voor zover de software op de werking van het emissiecontrolesysteem inwerkt en de doelmatigheid ervan vermindert.
- 2)
Artikel 3, punt 10, van verordening nr. 715/2007 moet aldus worden uitgelegd dat het begrip ‘emissiecontrolesysteem’ in de zin van deze bepaling ziet op zowel de technologieën en de zogenoemde uitlaatgasnabehandelingsstrategie die de emissies achteraf — te weten na de vorming ervan — beperken als de technologieën en de strategie die, net als het systeem van uitlaatgasrecirculatie, de emissies vooraf — te weten tijdens het ontstaan ervan — beperken.
- 3)
Artikel 3, punt 10, van verordening nr. 715/2007 moet aldus worden uitgelegd dat een instrument dat parameters herkent die verband houden met het verloop van de in deze verordening bedoelde goedkeuringsprocedures, met de bedoeling de prestaties van het emissiecontrolesysteem tijdens deze procedures te verbeteren teneinde de goedkeuring van het voertuig te verkrijgen, een ‘manipulatie-instrument’ in de zin van deze bepaling is, zelfs indien een dergelijke verbetering sporadisch ook kan worden waargenomen onder normale gebruiksomstandigheden.
- 4)
Artikel 5, lid 2, onder a), van verordening nr. 715/2007 moet aldus worden uitgelegd dat een manipulatie-instrument als aan de orde in het hoofdgeding, dat de prestaties van het systeem ter beheersing van de emissies van voertuigen tijdens de goedkeuringsprocedures systematisch verbetert om de bij deze verordening vastgelegde emissiegrenswaarden na te leven en aldus de goedkeuring van deze voertuigen te verkrijgen, niet kan vallen onder de in deze bepaling vastgestelde uitzondering op het verbod van dergelijke instrumenten die betrekking heeft op de bescherming van de motor tegen schade of ongevallen en op de veilige werking van het voertuig, ook al helpt het instrument veroudering of vervuiling van de motor te voorkomen.
ondertekeningen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 17‑12‑2020
Conclusie 30‑04‑2020
Inhoudsindicatie
‘ Prejudiciële verwijzing — Harmonisatie van de wetgevingen — Verordening (EG) nr. 715/2007 — Motorvoertuigen — Emissie van verontreinigende stoffen — Manipulatie-instrument — Programma dat inwerkt op het motormanagementsysteem — Technologieën en strategieën waarmee de emissie van verontreinigende stoffen kan worden beperkt — Dieselmotoren’
E. sharpston
Partij(en)
Zaak C-693/181.
Procureur de la République
tegen
vennootschap X,
in tegenwoordigheid van:
CLCV e.a.,
A e.a.,
B,
AGLP e.a.,
C e.a.
[verzoek van de als onderzoeksrechter aangewezen vicepresident van de tribunal de grande instance de Paris (rechtbank in eerste aanleg Parijs, Frankrijk) om een prejudiciële beslissing]
Inleiding
1.
Dit verzoek om een prejudiciële beslissing is ingediend door de als onderzoeksrechter aangewezen vicepresident van de tribunal de grande instance de Paris (rechtbank in eerste aanleg Parijs, Frankrijk) en betreft de uitlegging van artikel 3, punt 10, en artikel 5, lid 2, van verordening (EG) nr. 715/2007.2.
2.
Het Hof wordt in dit verband voor het eerst verzocht om duidelijkheid te verschaffen over de betekenis van meerdere begrippen van die verordening, waaronder de begrippen ‘manipulatie-instrument’ en ‘emissiecontrolesysteem’.3.
Toepasselijke bepalingen
Internationaal recht
3.
Reglement nr. 83 van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN/ECE) — Uniforme bepalingen voor de goedkeuring van voertuigen wat de emissie van verontreinigende stoffen naargelang de motorbrandstofvereisten betreft4., bevat de technische voorschriften voor de typegoedkeuring van motorvoertuigen.5.
4.
Punt 2.16 van dit reglement luidt als volgt:
‘2.16. ,[M]anipulatievoorziening’: ieder constructieonderdeel dat de temperatuur, de rijsnelheid, het toerental van de motor, de versnelling, de aanzuigonderdruk of een andere parameter meet om de werking van een onderdeel van het emissiebeheersingssysteem te activeren, te moduleren, te vertragen of uit te schakelen, zodat de doeltreffendheid van het emissiebeheersingssysteem wordt verminderd onder omstandigheden die bij een normaal voertuiggebruik redelijkerwijze kunnen optreden. Een dergelijk constructieonderdeel wordt niet als manipulatievoorziening beschouwd indien:
2.16.1. het nodig is om de motor te beschermen tegen schade of ongevallen en om de veilige werking van het voertuig te verzekeren, of
2.16.2. het slechts functioneert als de motor wordt gestart, of
2.16.3. het gebruik ervan grotendeels in aanmerking wordt genomen in de testprocedures van type I of type VI.’
Unierecht
Besluit 97/836
5.
Artikel 1 van besluit 97/836/EG6. bepaalt:
‘De [Unie] treedt toe tot de Overeenkomst van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties betreffende het aannemen van eenvormige technische eisen voor wielvoertuigen, uitrustingsstukken en onderdelen die kunnen worden aangebracht en/of gebruikt op wielvoertuigen en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning van goedkeuring verleend op basis van deze eisen, hierna te noemen de ‘herziene overeenkomst’.
[…]’
6.
Overeenkomstig artikel 3, lid 1 ‘verklaart de [Unie] haar toetreding te beperken tot de toepassing van de VN/ECE-reglementen waarvan de lijst in bijlage II bij dit besluit is opgenomen’.
7.
Reglement nr. 83 (VN/ECE) is opgenomen in bijlage II bij dat besluit.
Richtlijn 2007/46
8.
Ingevolge de artikelen 34 en 35 van richtlijn 2007/46/EG7. en bijlage IV bij die richtlijn maakt reglement nr. 83 (VN/ECE) deel uit van de EG-typegoedkeuringsprocedure voor voertuigen.
Verordening nr. 715/2007
9.
De overwegingen 1, 5, 6 en 12 van verordening nr. 715/2007 zijn als volgt verwoord:
- ‘(1)
[…] De technische voorschriften voor de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies moeten dus worden geharmoniseerd om te voorkomen dat de voorschriften van lidstaat tot lidstaat verschillen en om voor een hoog niveau van milieubescherming te zorgen.
[…]
- (5)
Om de luchtkwaliteitsdoelstellingen in de Europese Unie te halen, moet onverminderd worden gestreefd naar vermindering van voertuigemissies. […]
- (6)
Met name de stikstofoxide-uitstoot van dieselvoertuigen moet aanzienlijk dalen om de luchtkwaliteit te verbeteren en te voldoen aan de grenswaarden voor luchtverontreiniging. […]
[…]
- (12)
Er moet onverminderd worden gestreefd naar vaststelling van strengere emissiegrenswaarden, o.a. kooldioxide-emissieverminderingen, en de garantie dat die grenswaarden in relatie staan tot de werkelijke gebruiksprestaties van voertuigen.’
10.
Artikel 3, ‘Definities’, van die verordening bepaalt:
‘In deze verordening en de uitvoeringsmaatregelen ervan wordt verstaan onder:
[…]
- 4.
‘verontreinigende gassen’: de als uitlaatgassen uitgestoten koolmonoxide, stikstofoxiden, uitgedrukt in stikstofdioxide (NO2)-equivalent, en koolwaterstoffen;
[…]
- 6.
‘uitlaatemissies’: de emissies van verontreinigende gassen en deeltjes;
[…]
- 10.
‘uanipulatie-instrument’: een constructieonderdeel dat de temperatuur, de rijsnelheid, het motortoerental, de versnelling, de inlaatonderdruk of andere parameters meet om een onderdeel van het emissiecontrolesysteem in werking te stellen, te moduleren, te vertragen of buiten werking te stellen, zodat de doelmatigheid van het emissiecontrolesysteem wordt verminderd onder omstandigheden die bij een normaal gebruik van het voertuig te verwachten zijn;
[…]’
11.
Artikel 4, leden 1 en 2, luidt:
- ‘1.
De fabrikanten tonen aan dat alle nieuwe voertuigen die verkocht, geregistreerd of in het verkeer worden gebracht in de Unie, een typegoedkeuring hebben gekregen in overeenstemming met deze verordening en aan de uitvoeringsmaatregelen ervan voldoen. De fabrikanten tonen ook aan dat alle nieuwe vervangende emissiebeheersingssystemen die een typegoedkeuring behoeven en die worden verkocht of in het verkeer worden gebracht in de Unie, een typegoedkeuring hebben gekregen in overeenstemming met deze verordening en aan de uitvoeringsmaatregelen ervan voldoen.
In deze verplichtingen is inbegrepen dat wordt voldaan aan de emissiegrenswaarden in bijlage I en de uitvoeringsmaatregelen zoals bedoeld in artikel 5.
- 2.
De fabrikanten zien erop toe dat de typegoedkeuringsprocedures voor de controle van de overeenstemming van de productie, de duurzaamheid van het emissiebeheersingssysteem en de overeenstemming van in gebruik zijnde voertuigen worden nageleefd.
Bovendien moeten de door de fabrikant genomen technische maatregelen zo zijn dat is gewaarborgd dat de uitlaat- en verdampingsemissies in overeenstemming met deze verordening gedurende de hele normale levensduur van de voertuigen onder normale gebruiksomstandigheden daadwerkelijk worden beperkt. […]’
12.
Artikel 5, leden 1 en 2, bepaalt het volgende:
- ‘1.
De fabrikanten rusten hun voertuigen zo uit dat de onderdelen die van invloed kunnen zijn op de emissies zodanig ontworpen, geconstrueerd en gemonteerd zijn dat het voertuig onder normale gebruiksomstandigheden aan deze verordening en de uitvoeringsmaatregelen ervan kan voldoen.
- 2.
Het gebruik van manipulatie-instrumenten die de doelmatigheid van de emissiecontrolesystemen verminderen, is verboden. Dit verbod geldt niet indien:
- a)
het instrument nodig is om de motor te beschermen tegen schade of ongevallen en om de veilige werking van het voertuig te verzekeren;
- b)
het instrument slechts functioneert als de motor gestart wordt,
of
- c)
de omstandigheden in belangrijke mate zijn meegenomen in de testprocedures voor de controle van de verdampingsemissies en de gemiddelde uitlaatemissies.’
Verordening nr. 692/2008
13.
Verordening (EG) nr. 692/20088. bevat overeenkomstig artikel 1 ervan ‘maatregelen ter uitvoering van de artikelen 4, 5 en 8 van [verordening nr. 715/2007]’.
14.
Volgens artikel 2, punt 18, van die verordening wordt onder een ‘systeem voor emissiebeheersing’ in verband met het OBD-systeem9. (te weten een boorddiagnosesysteem) verstaan ‘het elektronische motormanagement en alle emissiegerelateerde onderdelen van het uitlaat- en het verdampingssysteem die ingangssignalen leveren aan of uitgangssignalen ontvangen van het motormanagement’.
Frans recht
15.
Ingevolge artikel L.213-1 van de code de la consommation (wetboek van consumentenrecht) wordt een straf opgelegd aan ‘eenieder die, ongeacht of hij al dan niet zelf partij is bij de overeenkomst, de contractant op enigerlei wijze, in voorkomend geval door tussenkomst van een derde, heeft misleid of geprobeerd te misleiden: 1° hetzij over de aard, de soort, de herkomst, de wezenlijke kenmerken, de samenstelling of het gehalte aan nuttige bestanddelen van enig product; 2° hetzij over de geleverde hoeveelheid dan wel, in geval van levering van een zaak die niet overeenstemt met de in de overeenkomst beschreven zaak, over de identiteit ervan; 3° hetzij over de geschiktheid voor gebruik, de aan het gebruik van het product verbonden risico's, de verrichte controles, de gebruiksaanwijzingen of de te nemen voorzorgsmaatregelen’.10.
16.
Artikel L.213-2 van de code de la consommation voorziet in de mogelijkheid om een hogere straf op te leggen wanneer de gepleegde strafbare feiten ‘tot gevolg hebben gehad dat het gebruik van het product gevaarlijk is voor de gezondheid van mens of dier’.11.
17.
Artikel L.213-6 van de code de la consommation bepaalt dat aan rechtspersonen die strafrechtelijk aansprakelijk worden bevonden voor de in de artikelen L.213-1 en L.213-2 van dat wetboek bedoelde strafbare feiten, daarenboven de in artikel 131-39, punten 2 tot en met 9, van de code pénal (wetboek van strafrecht) bedoelde straffen worden opgelegd. Het kan bijvoorbeeld gaan om een verbod op de activiteit ‘in of bij de uitoefening waarvan het strafbare feit is gepleegd’.
Hoofdgeding, prejudiciële vragen en procedure bij het Hof
18.
Vennootschap X is een automobielfabrikant, die motorvoertuigen verhandelt in Frankrijk. Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat die vennootschap voertuigen op de markt heeft gebracht die zijn uitgerust met een software (hierna: ‘litigieuze software’) waarmee de resultaten kunnen worden vervalst van goedkeuringstests die betrekking hebben op de emissie van verontreinigende gassen, zoals stikstofoxiden (NOx).
19.
Tijdens de goedkeuringsfase met betrekking tot de emissie van verontreinigende gassen worden de voertuigen getest volgens een protocol waarvan de parameters nauwkeurig zijn vastgelegd in de regelgeving. Die parameters hebben met name betrekking op het snelheidsprofiel, de temperatuur en de voorconditionering van het voertuig. Het snelheidsprofiel dat voor de goedkeuringstest wordt gebruikt (de New European Driving Cycle, afgekort ‘NEDC’) bestaat uit vier achtereenvolgende rijcycli in de stad en een rijcyclus buiten de stad, die worden uitgevoerd in een laboratorium (en niet in reële omstandigheden). Die goedkeuringstest is met name bedoeld om na te gaan of de hoeveelheid uitgestoten NOx de grenswaarden van verordening nr. 715/2007 niet overschrijdt.
20.
De in casu aan de orde zijnde voertuigen zijn uitgerust met een uitlaatgasrecirculatieklep (exhaust gas recirculation valve; hierna: ‘EGR-klep’).
21.
De EGR-klep is een van de technologieën die door autofabrikanten (zoals vennootschap X) worden gebruikt om de uiteindelijke NOx-uitstoot te regelen en te beperken. Dit systeem leidt een deel van de uitlaatgassen van de verbrandingsmotor terug naar het inlaatspruitstuk de luchttoevoer naar de motor zodat de uiteindelijke NOx-uitstoot wordt beperkt.
22.
Het emissiecontrolesysteem via uitlaatgasrecirculatie bestaat meer in het bijzonder uit een leiding die de uitlaatgassen (die het resultaat zijn van onvolledige brandstofverbranding) terugvoert naar de inlaat. Deze leiding is uitgerust met een warmtewisselaar, die de verbrande gassen afkoelt, en een EGR-klep, die de hoeveelheid naar de inlaat teruggevoerde gassen regelt.
23.
De opening van die EGR-klep wordt aangestuurd door het motormanagementsysteem. Dit is een ingebouwd computersysteem dat signalen geeft aan de fysieke instrumenten in het voertuig. Op basis van de informatie die het van zijn sensoren ontvangt, bedient dit systeem een aantal actuatoren, die op hun beurt de toestand van verschillende mechanische motoronderdelen regelen. De opening van de EGR-klep (die bepalend is voor de hoeveelheid gas die wordt teruggevoerd naar de inlaat en bijgevolg voor de doelmatigheid van het emissiecontrolesysteem) wordt in real time bediend door het motormanagementsysteem, dat de actuator van de EGR-klep aanstuurt op basis van informatie die afkomstig is van verschillende sensoren (snelheidssensoren, temperatuursensoren enz.). De mate waarin die klep wordt geopend, wordt dus door dat motormanagementsysteem bepaald en, uiteindelijk, door de broncode van de software in dat systeem (in het onderhavige geval de litigieuze software).12.
24.
In casu heeft de vicevoorzitter, belast met transport, van de conseil régional d'Île-de-France (regionale raad van de regio Île-de-France, Frankrijk) naar aanleiding van berichten in de media op 28 september 2015 bij het parket van Parijs (Frankrijk) aangifte gedaan van de handelingen van vennootschap X betreffende de EGR-klep en de litigieuze software waarmee sommige van haar voertuigen waren uitgerust.
25.
Op 2 oktober 2015 heeft het parket van Parijs die handelingen als gekwalificeerde misleiding gekwalificeerd en de Office central de lutte contre les atteintes à l'environnement et à la santé publique (OCLAESP) (landelijke dienst voor de opsporing van milieu- en volksgezondheidsdelicten) verzocht om een onderzoek in te stellen naar de omstandigheden waarin de betrokken voertuigen op de Franse markt waren gebracht.
26.
Tegelijkertijd heeft het ministère de l'Écologie (ministerie van Milieu) de Service national des enquêtes (SNE) de la direction générale de la Concurrence, de la Consommation et de la Répression des Fraudes (DGCCRF) (landelijke inlichtingendienst van het directoraat-generaal Mededinging, Consumentenzaken en Fraudebestrijding) gevraagd om te onderzoeken of de litigieuze software aanwezig was in voertuigen die waren verkocht op het Franse grondgebied.
27.
De SNE heeft een rapport opgesteld, waarbij de resultaten van tests zijn gevoegd die zijn uitgevoerd door de Union technique de l'automobile, du motocycle et du cycle (UTAC) (centrale instantie voor voertuigtests) het enige laboratorium in Frankrijk dat bevoegd is om goedkeuringstests van voertuigen uit te voeren. Uit die tests, die bedoeld waren om eventuele fraude aan het licht te brengen, blijkt dat de NOx-uitstoot van sommige voertuigen van vennootschap X hoger was soms wel 3,6 keer dan de theoretische waarden die waren gemeten in de fase van de goedkeuring van die voertuigen.
28.
Uit aanvullende tests die door het Institut français du pétrole Énergies nouvelles (Ifpen) (Frans onderzoeksinstituut op het gebied van aardolie en nieuwe energie) op drie voertuigen zijn verricht, is bovendien gebleken dat de NOx-uitstoot specifiek daalde wanneer een goedkeuringscyclus werd herkend13., waarbij de opening van de EGR-klep aanzienlijk werd vergroot.
29.
In oktober 2015 is in opdracht van het parket van Parijs een huiszoeking verricht in de bedrijfsruimten van de Franse dochteronderneming van vennootschap X om na te gaan of er objectief bewijs was waarmee kon worden aangetoond dat die dochteronderneming op de hoogte was van het bestaan van de litigieuze software.
30.
In januari 2016 is de bestuursvoorzitter van die dochteronderneming gehoord in het kader van een verhoor zonder aanhouding. Hij heeft verklaard dat hij het bestaan van de litigieuze software uit de media had vernomen en dat hij niet bekend was met de werking ervan. Die bestuursvoorzitter heeft tijdens dat verhoor niettemin gepreciseerd dat die software aanwezig was in bepaalde dieselmotoren, waarmee in Frankrijk in totaal (circa) 950 000 voertuigen waren uitgerust, die zouden worden teruggeroepen voor een update van die software. Hij heeft hieraan toegevoegd dat hij niet erkende dat die software een frauduleus karakter had, aangezien die volgens hem bedoeld was om ‘de NOx-uitstoot te verlagen’.
31.
Naar aanleiding van dit onderzoek is op 19 februari 2016 een gerechtelijk vooronderzoek geopend, dat is toegewezen aan de verwijzende rechter en aan twee andere onderzoeksrechters. De inleidende vordering preciseert dat het vermeende strafbare feit erin bestaat dat de verdachte ‘sinds 1 september 2009 de kopers van voertuigen met een […] dieselmotor op enigerlei wijze, in voorkomend geval door tussenkomst van een derde en ongeacht of de verdachte al dan niet zelf partij was bij de overeenkomst, heeft misleid omtrent de wezenlijke kenmerken van de voertuigen en de verrichte controles, met die omstandigheid dat de feiten ertoe hebben geleid dat het gebruik van die producten gevaarlijk is voor de gezondheid van mens of dier’, hetgeen in strijd is met onder meer de artikelen L.213-1 en L. 213-2 van de code de la consommation.
32.
In dit stadium van de strafrechtelijke procedure heeft vennootschap X de status van ‘témoin assisté’ (specifieke status naar Frans recht tussen die van gewoon getuige en verdachte). Vennootschap X, die was opgeroepen om op 28 maart 2017 voor de onderzoeksrechters te verschijnen, heeft formeel geweigerd om de vragen van die rechters te beantwoorden. Zij heeft tevens geweigerd om de door die rechters gevraagde onderzoeksgegevens te verstrekken (die met name betrekking hadden op de methoden voor het afstellen van de door vennootschap X gebruikte motoren).
33.
Overigens hebben meer dan 1 200 personen zich civiele partij gesteld sinds de opening van het gerechtelijk vooronderzoek.
34.
In het kader van die procedure is een deskundige gemachtigd om de testresultaten van de bestuurlijke autoriteiten (te weten de UTAC en het Ifpen) te analyseren en eventuele andere technische analysen uit te voeren, teneinde de werking van de litigieuze software te beschrijven en duidelijk te maken welke invloed die software heeft op de NOx-uitstoot van de voertuigen die ermee zijn uitgerust.
35.
In zijn rapport, dat op 26 april 2017 is ingediend (hierna: ‘deskundigenrapport’), heeft de deskundige erop gewezen dat emissiecontrolesystemen volgens de geldende regelgeving in bedrijf moeten zijn tijdens de normale werking van het voertuig. Op de onderzochte voertuigen blijkt de EGR-klep in normale rijomstandigheden niet op dezelfde wijze te worden aangestuurd als in de goedkeuringsmodus. Zoals de tests van de UTAC hadden uitgewezen, was het in de modus voor normaal gebruik niet mogelijk om de voorgeschreven emissiegrenswaarden in acht te nemen. Zonder die herkenning van de goedkeuringscyclus en zonder die modulatie van de werking van de EGR-klep was het voor de betrokken voertuigen vrijwel onmogelijk geweest om onder normale rijomstandigheden binnen die grenswaarden te blijven. In reële omstandigheden was het emissiecontrolesysteem dus minder doelmatig.
36.
De deskundige heeft derhalve geconcludeerd dat er sprake is van een systeem dat de goedkeuringscyclus kan herkennen en, met het oog op die goedkeuring, de werking van het uitlaatgasrecirculatiesysteem (exhaust gas recirculation system; hierna: ‘EGR-systeem’) kan moduleren. De aanwezigheid van dat systeem leidt ertoe dat de voertuigen in normale rijomstandigheden meer NOx uitstoten. De deskundige heeft tevens gepreciseerd dat die voertuigen, indien de EGR-klep in reële rijomstandigheden op dezelfde wijze zou hebben gewerkt als tijdens de goedkeuringstests, met name tijdens het rijden in de stad aanzienlijk minder NOx zouden hebben uitgestoten (circa 50 % minder), maar daarentegen waarschijnlijk iets meer koolstofmonoxide, niet-verbrande koolwaterstoffen en koolstofdioxide (circa 5 % meer).14. Het vermogen van die voertuigen zou waarschijnlijk marginaal lager zijn geweest. De onderhoudsbeurten zouden frequenter en duurder zijn geweest, onder meer vanwege de sterkere vervuiling van de motor.
37.
Tot slot heeft de deskundige benadrukt dat het EGR-systeem een emissiecontrolesysteem is, in die zin dat het enkel in motoren wordt ingebouwd om de NOx-uitstoot te verlagen, dat de beperking van de opening van dat systeem de doelmatigheid van het emissiecontrolesysteem vermindert, met een hogere NOx-uitstoot tot gevolg, en dat die beperking daadwerkelijk is vastgesteld tijdens het normale gebruik van de voertuigen. Daarentegen leidt een kleinere EGR-klepopening in de praktijk tot een groter acceleratie- en motorvermogen en bovendien tot minder vervuiling van de toevoerleidingen, de kleppen en de verbrandingskamer, waardoor de motor langer meegaat en betrouwbaarder is.
38.
Gelet op die technische informatie merkt de verwijzende rechter op dat de rechtsfiguur van misleiding indien zij zou worden vastgesteld erin zou bestaan dat de kopers van de betrokken voertuigen zijn misleid omtrent de wezenlijke kenmerken van die voertuigen, aangezien deze niet voldoen aan verordening nr. 715/2007 omdat zij zijn uitgerust met een manipulatie-instrument als bedoeld in artikel 3, punt 10, en artikel 5, lid 2, van die verordening dat het op de EGR-klep inwerkende motormanagementsysteem zodanig programmeert dat het de goedkeuringscyclus herkent, zodat de werking van het NOx-emissiecontrolesysteem tijdens die cyclus, en niet in normale gebruiksomstandigheden, naar boven toe wordt gemoduleerd.
39.
De misleiding zou gepaard gaan met een verzwarende omstandigheid, in die zin dat het gebruik van de voertuigen daardoor gevaarlijk wordt voor de gezondheid van mens en dier, aangezien uitlaatgassen van dieselmotoren in 2012 door het Internationaal agentschap voor kankeronderzoek (IARC) als kankerverwekkend zijn geclassificeerd.
40.
De verwijzende rechter herinnert eraan dat de instrumenten die inwerken op emissiecontrolesystemen verschillende vormen kunnen aannemen. De definitie van ‘manipulatie-instrument’ in artikel 3 van verordening nr. 715/2007 omvat meerdere begrippen die nog niet door het Hof zijn uitgelegd.
41.
Aangezien de in casu voorgenomen kwalificatie van misleiding is gebaseerd op de kwalificatie van ‘manipulatie-instrument’, acht de verwijzende rechter het noodzakelijk om voor het nemen van een beslissing over zowel het eventueel aanmerken van vennootschap X als verdachte als haar verwijzing naar de vonnisrechter na afloop van het onderzoek, duidelijkheid te verkrijgen over de strekking van voornoemde bepalingen.
42.
In die omstandigheden heeft de als onderzoeksrechter aangewezen vicepresident van de tribunal de grande instance de Paris het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:
- ‘1)
Uitlegging van het begrip ‘constructieonderdeel’
- a)
Wat wordt verstaan onder het begrip ‘constructieonderdeel’ in artikel 3, punt 10, van [verordening nr. 715/2007], waarin een definitie wordt gegeven van ‘manipulatie-instrument’ (defeat device)?
- b)
Kan een in het motormanagementsysteem ingebouwd programma of meer algemeen een programma dat inwerkt op het motormanagementsysteem om dit te manipuleren, als een ‘constructieonderdeel’ in de zin van dit artikel worden beschouwd?
- 2)
Uitlegging van het begrip ‘emissiecontrolesysteem’
- a)
Wat wordt verstaan onder het begrip ‘emissiecontrolesysteem’ in artikel 3, punt 10, van [verordening nr. 715/2007], waarin een definitie wordt gegeven van ‘manipulatie-instrument’ (defeat device)?
- b)
Omvat dit emissiecontrolesysteem alleen technologieën en strategieën om de emissies (met name NOx) na het ontstaan ervan te behandelen en te verminderen, of ook de verschillende technologieën en strategieën waarmee het ontstaan van emissies kan worden beperkt, zoals de EGR-technologie?
- 3)
Uitlegging van het begrip ‘manipulatie-instrument’ (defeat device)
- a)
Is een instrument waarmee elke parameter die verband houdt met het verloop van de homologatieprocedures bedoeld in [verordening nr. 715/2007] wordt gedetecteerd, met de bedoeling tijdens die procedures de werking van elk onderdeel van het emissiecontrolesysteem te activeren of naar boven toe te moduleren, teneinde de homologatie van het voertuig te verkrijgen, een ‘manipulatie-instrument’ (defeat device) in de zin van artikel 3, punt 10, van [verordening nr. 715/2007]?
- b)
Zo ja, is een dergelijk manipulatie-instrument (defeat device) dan op grond van artikel 5, lid 2, van [verordening nr. 715/2007] verboden?
- c)
Kan een instrument zoals beschreven in [vraag 3, onder a),] als ‘manipulatie-instrument’ worden aangemerkt indien het emissiecontrolesysteem niet alleen tijdens de homologatieprocedures naar boven toe wordt geactiveerd, maar ook wanneer de precieze omstandigheden die tijdens de homologatieprocedures worden gedetecteerd om het emissiecontrolesysteem naar boven toe te moduleren, zich sporadisch voordoen in reële rijomstandigheden?
- 4)
Uitlegging van de uitzonderingen waarin artikel 5 voorziet
- a)
Wat valt onder de drie uitzonderingen waarin artikel 5, lid 2, van [verordening nr. 715/2007] voorziet?
- b)
Is het mogelijk dat het verbod op een manipulatie-instrument (defeat device) waarmee de werking van elk onderdeel van het emissiecontrolesysteem specifiek tijdens de homologatieprocedures wordt geactiveerd of naar boven toe wordt gemoduleerd, om een van de drie in artikel 5, lid 2, vermelde redenen niet geldt?
- c)
Valt vertraging van het verouderingsproces of van de vervuiling van de motor onder de noodzaak ‘om de motor te beschermen tegen schade of ongevallen en om de veilige werking van het voertuig te verzekeren’, die de aanwezigheid van een [manipulatie-instrument] in de zin van artikel 5, lid 2, onder a), kan rechtvaardigen?’
43.
De Franse en de Italiaanse regering, sommige partijen in het hoofdgeding (vennootschap X en de civiele partijen A e.a.) en de Europese Commissie hebben schriftelijke opmerkingen ingediend.
44.
Bovengenoemde regeringen, sommige partijen in het hoofdgeding (vennootschap X en de civiele partijen A e.a., B, AGLP e.a. en C e.a.) en de Commissie hebben tevens pleidooi gehouden ter terechtzitting van 7 november 2019.
Analyse
Opmerkingen vooraf
45.
Het lijkt mij zinvol om vooraf dieper in te gaan op de regelgeving die van toepassing is op de goedkeuring van motorvoertuigen in de Unie.
46.
Voor de typegoedkeuring van motorvoertuigen gelden gedetailleerde regels van Unierecht, die hun rechtsgrondslag hebben in de bepalingen betreffende de instelling en de werking van de interne markt (thans artikel 114 VWEU).
47.
Richtlijn 2007/46 voorziet in een geharmoniseerd kader van bestuursrechtelijke regels en algemene technische voorschriften die van toepassing zijn op de typegoedkeuring van alle nieuwe (lichte en zware) motorvoertuigen die binnen haar werkingssfeer vallen.
48.
In de automobielsector regelt iedere kaderregeling aldus per type voertuigen de procedure voor de goedkeuring van die voertuigen en de rechtsgevolgen ervan. De materiële vereisten voor typegoedkeuringen zijn hunnerzijds in afzonderlijke regelgevingen vastgelegd.
49.
De typegoedkeuring werkt als volgt: de fabrikant dient bij de bevoegde autoriteit het prototype in van een voertuig om aan te tonen dat het aan alle materiële vereisten voldoet die zijn neergelegd in de wetgevingshandelingen als bedoeld in bijlage IV bij richtlijn 2007/46. Wanneer de bevoegde bestuurlijke autoriteit de typegoedkeuring verleent, start de fabrikant de productie van het betrokken voertuigtype. Ieder voertuig dat overeenkomstig het goedgekeurde type wordt vervaardigd, kan op de markt worden gebracht zonder dat aanvullende tests noodzakelijk zijn.
50.
In dit verband zijn de met betrekking tot emissies geldende geharmoniseerde technische voorschriften neergelegd in artikel 5 van verordening nr. 715/2007. Volgens dat artikel zijn de fabrikanten verplicht om hun voertuigen zo uit te rusten dat deze onder normale gebruiksomstandigheden voldoen aan de vereisten van die verordening en van de uitvoeringsmaatregelen ervan.
51.
Artikel 5, lid 2, van die verordening bepaalt voorts dat het gebruik van ‘manipulatie-instrumenten’ (die zijn gedefinieerd in artikel 3, punt 10, van diezelfde verordening), behoudens enkele limitatief opgesomde uitzonderingen, is verboden.
52.
Volgens artikel 5 van verordening nr. 715/2007 moeten voertuigen dus niet alleen zodanig worden ontworpen dat zij onder normale gebruiksomstandigheden de grenswaarden van deze verordening in acht nemen, maar ook zodanig dat de doelmatigheid van hun emissiecontrolesysteem niet kan worden verminderd ‘onder omstandigheden die bij een normaal gebruik van het voertuig te verwachten zijn’15..
53.
De Commissie heeft ter uitvoering van artikel 5 van verordening nr. 715/2007 in verordening nr. 692/2008 specifieke procedures voor laboratoriumtests vastgesteld waarmee fabrikanten ter verkrijging van een typegoedkeuring het bewijs kunnen leveren dat een nieuw voertuigtype voldoet aan de emissiegrenswaarden.
54.
In casu waren de emissiemetingen waarin de testprocedure voorzag gebaseerd op de enige rijcyclus die toentertijd van toepassing was, namelijk de NEDC (zoals hierboven omschreven).16. Dit zijn gestandaardiseerde tests die in een laboratorium en niet in reële omstandigheden worden verricht, waardoor ze gevoeliger zijn voor herkennings- en omzeilingsstrategieën.
Ontvankelijkheid van de prejudiciële vragen
55.
Alvorens inhoudelijk in te gaan op de aan het Hof voorgelegde vragen, acht ik het nodig om de ontvankelijkheid ervan te onderzoeken.
56.
Sommige partijen in het hoofdgeding (A e.a.) hebben in hun opmerkingen aangevoerd dat de kwalificatie als ‘manipulatie-instrument’ enkel de rechtmatigheid van de goedkeuring van de voertuigen betreft. Die kwalificatie heeft, ongeacht of zij wel of niet wordt vastgesteld, geen gevolgen voor het bestaan van misleiding omtrent de ‘wezenlijke kenmerken’ van de voertuigen of de controles die zijn verricht. Volgens die partijen bestraft de code de la consommation immers misleiding ‘op enigerlei wijze’: of er (wel of niet) sprake is van een inbreuk op de bepalingen van verordening nr. 715/2007 is dus niet van belang. De prejudiciële vragen zijn bijgevolg niet dienstig voor de beslechting van het hoofdgeding.17.
57.
Ook vennootschap X stelt dat de prejudiciële vragen niet zinvol zijn voor de beslechting van het hoofdgeding. Volgens haar is in dit geding (zoals uiteengezet in de verwijzingsbeslissing) de vraag aan de orde of zij als verdachte voor de onderzoeksrechter kan worden opgeroepen wegens misleiding en of zij op die grond voor een vonnisrechter kan worden geleid. Vennootschap X voert aan dat het strafbare feit ‘misleiding’ in het Franse strafrecht een materieel element en een wilselement vereist, waarvan het bestaan in casu niet zeker is. Vennootschap X stelt dat zij, ongeacht de wijze waarop het Hof de vragen van de verwijzende rechter mogelijkerwijs beantwoordt, in geen geval als verdachte voor de onderzoeksrechter kan worden opgeroepen (en al helemaal niet voor een vonnisrechter kan worden geleid).
58.
Vennootschap X beroept zich voorts op het legaliteitsbeginsel inzake delicten en straffen: bij gebreke van een bepaling die de in casu vervolgde feiten uitdrukkelijk strafbaar stelt, kan zij niet worden veroordeeld voor misleiding.
59.
Vennootschap X stelt bovendien dat er in dit stadium geen enkel geschil bij de verwijzende rechter voorligt dat verband houdt met de ingediende vragen, aangezien zij voor die rechter nog nooit mondeling of schriftelijk haar standpunt over die vragen heeft uiteengezet18.. Deze vragen zijn slechts een verzoek om advies over regels van Unierecht en houden geen verband met enig geschil. Zij zijn volgens haar dan ook zuiver hypothetisch. Dat geldt met name voor de vierde prejudiciële vraag, die betrekking heeft op de in artikel 5, lid 2, van verordening nr. 715/2007 neergelegde uitzonderingen, die vennootschap X tot op heden nog nooit heeft ingeroepen tijdens de bij de verwijzende rechter aanhangige procedure.
60.
Daarenboven heeft er volgens vennootschap X vóór de indiening van de prejudiciële vragen bij het Hof geen hoor en wederhoor over die vragen plaatsgevonden, wat in strijd is met het beginsel van een goede rechtsbedeling.
61.
Tot slot heeft vennootschap X ter terechtzitting nog aangevoerd dat de voorgelegde prejudiciële vragen ‘voorbarig’ waren, omdat het op basis van de analysen die tot nu toe zijn verricht (en die onder meer in het deskundigenrapport zijn opgenomen), niet mogelijk is om de feitelijke context van het geding met voldoende precisie vast te stellen.
62.
Mijns inziens moeten zowel de argumenten van de partijen A e.a. als die van vennootschap X in hun geheel worden afgewezen.
63.
Om te beginnen zij erop gewezen dat het volgens vaste rechtspraak van het Hof in het kader van de in artikel 267 VWEU geregelde samenwerking tussen het Hof en de nationale rechterlijke instanties uitsluitend een zaak is van de nationale rechter aan wie het geschil is voorgelegd en die de verantwoordelijkheid voor de te geven rechterlijke beslissing draagt, om, rekening houdend met de bijzonderheden van de zaak, zowel de noodzaak van een prejudiciële beslissing voor het wijzen van zijn vonnis, als de relevantie van de vragen die hij aan het Hof voorlegt, te beoordelen. Wanneer de gestelde vragen betrekking hebben op de uitlegging van het Unierecht, is het Hof derhalve in beginsel verplicht daarop te antwoorden.19.
64.
Hoewel deze vraag niet is opgeworpen door partijen in het hoofdgeding breng ik terloops ook in herinnering dat volgens vaste rechtspraak ‘de onderzoeksrechter in strafzaken of de magistraat die de instructie uitvoert, een rechterlijke instantie in de zin van [artikel 267 VWEU is], die onafhankelijk en naar recht uitspraak moet doen in zaken waarvoor de wet hem bevoegdheid verleent, in een procedure die tot beslissingen van rechterlijke aard moet leiden’.20.
65.
Bijgevolg geldt voor vragen over het Unierecht een vermoeden van relevantie. Het Hof kan slechts weigeren uitspraak te doen op een prejudiciële vraag van een nationale rechterlijke instantie wanneer duidelijk blijkt dat de gevraagde uitlegging van het Unierecht geen verband houdt met een reëel geschil of met het voorwerp van het hoofdgeding, het vraagstuk van hypothetische aard is of het Hof niet beschikt over de gegevens feitelijk en rechtens die noodzakelijk zijn om een nuttig antwoord te geven op de gestelde vragen.21.
66.
In casu blijkt duidelijk uit de verwijzingsbeslissing dat de kwalificatie van de litigieuze software (die de mate van opening van de EGR-klep en derhalve de uiteindelijke NOx-uitstoot bepaalt) als ‘manipulatie-instrument’ in de zin van artikel 3, punt 10, en artikel 5, lid 2, van verordening nr. 715/2007 gevolgen kan hebben voor de vaststelling van een strafbaar feit waarin het Franse strafrecht voorziet (namelijk gekwalificeerde misleiding volgens de artikelen L.213-1 en L.213-2 van de code de la consommation). Aangezien de voorgelegde vragen duidelijk verband houden met het voorwerp van het hoofdgeding, moet het betoog van de partijen A e.a. en van vennootschap X betreffende de irrelevantie van de gestelde vragen worden afgewezen.
67.
De aan de bepalingen van verordening nr. 715/2007 gegeven uitlegging kan weliswaar een impact hebben op de vaststelling van het strafbare feit, maar de argumenten die vennootschap X ontleent aan het Franse strafrecht (met name voor wat betreft het bestaan van een materieel element en/of een wilselement) kunnen niet slagen. Zij zijn irrelevant voor de (vanuit de invalshoek van het Unierecht te verrichten) beoordeling van de ontvankelijkheid van de prejudiciële vragen en hebben betrekking op vraagstukken die tot de exclusieve bevoegdheid van de verwijzende rechter behoren.22.
68.
Haar argumenten betreffende het voor delicten en straffen geldende legaliteitsbeginsel zijn evenmin relevant, aangezien voornoemde verordening de typegoedkeuring van motorvoertuigen regelt en als zodanig geen strafrechtelijke bepalingen bevat.
69.
Het betoog van vennootschap X aangaande het beweerdelijk hypothetische karakter van de prejudiciële vragen vind ik eveneens zeer twijfelachtig.
70.
Uit het feit dat vennootschap X voor de verwijzende rechter een procedurele tactiek gebruikt die erin bestaat geen antwoord te geven op de vragen van de onderzoeksrechters, te weigeren om de broncode van de litigieuze software te verstrekken en het frauduleuze karakter van die software te ontkennen, kan niet worden afgeleid dat er geen sprake is van een geschil. Integendeel, uit die tactiek blijkt mijns inziens juist dat er een reëel geschil bestaat, dat van fundamenteel belang is voor de uitkomst van de bij de verwijzende rechter ingeleide strafprocedure.
71.
Wat met name de vierde prejudiciële vraag betreft (die betrekking heeft op de uitlegging van de in artikel 5, lid 2, van voornoemde verordening neergelegde uitzonderingen op het verbod op manipulatie-instrumenten), heeft vennootschap X aangevoerd dat zij die uitzonderingen nog nooit voor de verwijzende rechter heeft ingeroepen, zodat die vraag hypothetisch is. Op een vraag dienaangaande van het Hof heeft vennootschap X evenwel klip-en-klaar toegegeven dat zij niet uitsloot dat zij die uitzonderingen mogelijk in een later stadium van de procedure bij de verwijzende rechter zou inroepen. Ook uit die bekentenis blijkt mijns inziens dat die vragen niet ‘slechts een verzoek om advies’ over zuiver hypothetische vragen zijn.
72.
Voor wat betreft het ontbreken van hoor en wederhoor bij de verwijzende rechter, volsta ik ermee op te merken dat artikel 267 VWEU de verwijzing naar het Hof niet afhankelijk stelt van de contradictoire aard van de procedure waarin de nationale rechter een prejudiciële vraag stelt.23. Derhalve moet ook dat argument van vennootschap X worden afgewezen.
73.
Voor wat ten slotte het beweerdelijk voorbarige karakter van de onderhavige prejudiciële vragen betreft, merk ik op dat het uitsluitend aan de verwijzende rechter staat om te beslissen op welk moment hij zijn vragen aan het Hof voorlegt.24. Bovendien vind ik het betoog van vennootschap X dienaangaande weinig overtuigend. De aan het hoofdgeding ten grondslag liggende feiten zijn in 2015 aan het licht gekomen en zijn het voorwerp geweest van meerdere technische analysen (die op hun beurt zijn onderworpen aan een grondig onderzoek waarvan de resultaten zijn opgenomen in het deskundigenrapport). In dat verband kan mijns inziens moeilijk worden gesteld dat er ‘in dit stadium nog geen precieze feitelijke context is vastgesteld’ (zoals vennootschap X ter terechtzitting heeft aangevoerd). Integendeel, het Hof beschikt volgens mij over alle gegevens feitelijk en rechtens die noodzakelijk zijn om een nuttig antwoord te geven op de gestelde vragen.
74.
Gelet op het voorgaande ben ik dan ook van mening dat de ontvankelijkheid van de prejudiciële vragen vaststaat.
Eerste prejudiciële vraag
75.
Met zijn eerste prejudiciële vraag (bestaande uit twee deelvragen, die samen moeten worden onderzocht) wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of een programma dat is ingebouwd in het motormanagementsysteem of dat, meer algemeen, op dit systeem inwerkt, kan worden beschouwd als een ‘constructieonderdeel’ in de zin van artikel 3, punt 10, van verordening nr. 715/2007.
76.
Ik ben van oordeel dat die vraag bevestigend moet worden beantwoord.
77.
Voor de definitie van het begrip ‘manipulatie-instrument’ in artikel 3, punt 10, van die verordening wordt aldaar verwezen naar een constructieonderdeel ‘dat de temperatuur, de rijsnelheid, het motortoerental, de versnelling, de inlaatonderdruk of andere parameters meet om een onderdeel van het emissiecontrolesysteem in werking te stellen, te moduleren, te vertragen of buiten werking te stellen, zodat de doelmatigheid van het emissiecontrolesysteem wordt verminderd onder omstandigheden die bij een normaal gebruik van het voertuig te verwachten zijn’.
78.
Zoals de Franse regering terecht heeft opgemerkt, verleent die definitie een ruime draagwijdte aan het begrip ‘constructieonderdeel’. Een dergelijk onderdeel kan zowel bestaan uit mechanische onderdelen als uit een software die bedoelde onderdelen aanstuurt, wanneer deze op de werking van het emissiecontrolesysteem inwerkt en de doelmatigheid ervan vermindert. Dit standpunt wordt overigens ook door vennootschap X verdedigd in haar schriftelijke opmerkingen.
79.
Ik onderstreep dat het om een onderdeel moet gaan dat afkomstig is van de voertuigfabrikant. Voor wat ingebouwde software betreft, maakt het weinig uit of die software vóór de verkoop van het voertuig is geïnstalleerd of daarna is gedownload tijdens een (door die fabrikant opgelegde dan wel aanbevolen) update. Het kan daarentegen niet gaan om een onderdeel dat buiten de fabrikant om louter op initiatief van de eigenaar of de gebruiker van het voertuig is geïnstalleerd.
80.
Derhalve geef ik het Hof in overweging om op de eerste prejudiciële vraag te antwoorden dat artikel 3, punt 10, van verordening nr. 715/2007 aldus moet worden uitgelegd dat een programma dat is ingebouwd in het motormanagementsysteem of dat, meer algemeen, op dit systeem inwerkt, als een constructieonderdeel in de zin van die bepaling kan worden beschouwd wanneer het een onlosmakelijk onderdeel van dat systeem vormt.
Tweede prejudiciële vraag
81.
Met zijn tweede prejudiciële vraag (bestaande uit twee deelvragen, die ik samen zal onderzoeken) wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 3, punt 10, van verordening nr. 715/2007 aldus moet worden uitgelegd dat het begrip ‘emissiecontrolesysteem’ zich enkel uitstrekt tot technologieën en strategieën die de emissies achteraf (na de vorming ervan) beperken of daarentegen ook de technologieën en strategieën omvat die, net als het EGR-systeem, de emissies vooraf (tijdens het ontstaan ervan) beperken.
82.
Er bestaan namelijk twee belangrijke categorieën methoden waarmee fabrikanten de prestaties van hun voertuigen op het gebied van verontreinigende emissies kunnen verbeteren. Dit zijn, enerzijds, de zogenaamde ‘in de motor ingebouwde’ strategieën (zoals het EGR-systeem), die de vorming van verontreinigende gassen upstream, in de motor zelf, beperken, en, anderzijds, de zogenaamde ‘nabehandelingsstrategieën’ die de emissies downstream, na de vorming ervan, behandelen (zoals de NOx-opslagkatalysator).
83.
Vennootschap X verdedigt een zeer restrictieve uitlegging van het begrip ‘emissiecontrolesysteem’. Volgens haar kan dat begrip enkel verwijzen naar de emissiegerelateerde onderdelen die zich in het uitlaatsysteem bevinden, en omvat het niet de strategieën die in de motor worden ingebouwd. Die uitlegging berust (hoofdzakelijk) op artikel 2, punt 18, van verordening nr. 692/2008, waar in verband met het OBD-systeem met betrekking tot het ‘systeem voor emissiebeheersing’ wordt verwezen naar ‘het elektronische motormanagement en alle emissiegerelateerde onderdelen van het [uitlaatsysteem] die ingangssignalen leveren aan of uitgangssignalen ontvangen van het motormanagement’.25.
84.
Ik deel die analyse van vennootschap X niet.
85.
Ik wijs er allereerst op dat het begrip ‘systeem voor emissiebeheersing’ in verordening nr. 715/2007 niet is gedefinieerd.
86.
Om de strekking van dat begrip te kunnen verduidelijken moet worden uitgegaan van de door het Hof geformuleerde uitleggingscriteria. Ik herinner eraan dat volgens vaste rechtspraak bij de uitlegging van een bepaling van Unierecht ‘niet alleen rekening moet worden gehouden met de bewoordingen ervan, maar ook met de context en de doelstelling van de regeling waarvan zij deel uitmaakt’.26.
Letterlijke uitlegging
87.
Letterlijk beschouwd is een ‘emissiecontrolesysteem’ een voertuigonderdeel dat tot doel heeft de emissies van het voertuig te beperken.
88.
Ik wijs er dienaangaande op dat het EGR-systeem a priori dus binnen de werkingssfeer van dat begrip kan vallen, aangezien het tot doel heeft om de uiteindelijke NOx-uitstoot te beperken. In het deskundigenrapport dat bij de verwijzingsbeslissing is gevoegd wordt duidelijk aangegeven dat de aanwezigheid van het EGR-systeem ‘in motoren uitsluitend tot doel heeft de NOx-uitstoot te verlagen’ en dat ‘de gassen die door het EGR-systeem stromen in laatste instantie in de atmosfeer worden uitgestoten’.27. Het betreft hier dus wel degelijk een ‘NOx-emissiecontrolesysteem’.28.
89.
Het is ook die benadering die de Commissie verdedigt in haar schriftelijke opmerkingen, waarin zij (mijns inziens terecht) aangeeft dat het EGR-systeem overduidelijk deel uitmaakt van een emissiecontrolesysteem, aangezien het EGR-systeem op basis van vooraf ingestelde parameters het emissievolume regelt door een bepaalde hoeveelheid uitlaatgassen opnieuw te injecteren in het inlaatsysteem van de motor.29.
90.
Een soortgelijke uitlegging is verdedigd door de Franse en de Italiaanse regering, alsook door de civiele partijen die schriftelijke of mondelinge opmerkingen hebben ingediend.
91.
Anders dan vennootschap X denk ik niet dat die lezing van het begrip ‘emissiecontrolesysteem’ te ruim is of ieder willekeurig voertuigonderdeel kan omvatten dat enige invloed op de hoeveelheid uitlaatgassen heeft. Vennootschap X heeft ter terechtzitting aangevoerd dat ook het elektrische ruitbedieningssysteem en het klimaatregelingssysteem van invloed waren op de voertuigemissies, terwijl daarbij toch niet kan worden gesproken van ‘emissiecontrolesystemen’. Die voorbeelden lijken mij niet relevant: de door vennootschap X genoemde systemen hebben niet tot doel de NOx-uitstoot te beperken, terwijl dit precies het doel is van het EGR-systeem.30. Het is juist wegens die verschillende doelstelling dat het EGR-systeem volgens mij als een emissiecontrolesysteem kan worden ingedeeld.31.
Contextuele uitlegging
92.
Wat de context van de onderzochte bepaling betreft, moet in de eerste plaats worden nagegaan of de andere bepalingen van verordening nr. 715/2007 een bruikbaar aanvullend antwoord kunnen opleveren.
93.
Artikel 4, lid 2, van die verordening legt fabrikanten een resultaatverplichting op: zij moeten ervoor zorgen dat het met de genomen technische maatregelen gewaarborgd is dat de uitlaatemissies daadwerkelijk worden beperkt. Het begrip ‘uitlaatemissies’ is in artikel 3, punt 6, van die verordening zonder nadere precisering gedefinieerd als emissies van verontreinigende gassen en deeltjes.
94.
Noch in artikel 4, lid 2, noch in artikel 3, punt 6, wordt dus gepreciseerd in welke werkingsfase van het voertuig (of via welk technisch middel) die emissies moeten worden gemoduleerd of beperkt.
95.
Verordening nr. 715/2007 is technologieneutraal, aangezien zij geen specifieke technologische oplossing voorschrijft. Zij stelt louter een te bereiken doelstelling vast wat de beperking van emissies betreft, waarbij deze emissies worden gemeten aan het einde van de uitlaat.
96.
De tekst van verordening nr. 715/2007 biedt dus geen rechtvaardigingsgrond voor het door vennootschap X gemaakte onderscheid tussen strategieën die in de motor worden ingebouwd en methoden waarbij uitlaatgassen worden nabehandeld. In de praktijk lijkt dat onderscheid bovendien vrijwel geen betekenis te hebben. Vennootschap X mag dan ter terechtzitting simpelweg hebben aangevoerd dat ‘wat niet door de motor wordt uitgestoten, geen emissie is’, feit blijft dat, zoals de Commissie met een welhaast stoïcijnse nuchterheid heeft opgemerkt, NOx in de praktijk NOx blijft: uiteindelijk wordt het altijd uitgestoten via de uitlaat (of het nu vóór de vorming ervan upstream in de motor wordt beperkt of nadien downstream in het uitlaatsysteem wordt behandeld).32.
97.
Het door vennootschap X aangevoerde byzantijnse onderscheid tussen methoden voor emissiebeperking vooraf dan wel achteraf kan evenmin worden gerechtvaardigd in het licht van reglement nr. 83 (VN/ECE), en met name van punt 2.16 ervan.33. Het feit dat in punt 6.5.1.3 van aanhangsel 1 van bijlage 11 bij dat reglement twee nabehandelingsmethoden als emissiebeheersingssystemen worden genoemd, betekent niet ipso facto dat andere methoden (zoals het EGR-systeem) niet onder dat begrip kunnen vallen: het betreft hier slechts op zichzelf staande voorbeelden en geen limitatieve opsomming.
98.
En hoe zit het met verordening nr. 692/2008, waarop vennootschap X zich zowel in haar schriftelijke opmerkingen als ter terechtzitting heeft beroepen?
99.
Ik wijs er allereerst op dat verordening nr. 692/2008 is vastgesteld door de Commissie34. en een instrument van lagere orde is dan verordening nr. 715/2007 (die is vastgesteld door de Raad en het Europees Parlement): zij kan in beginsel de werkingssfeer van verordening nr. 715/2007 niet beperken. Bovendien is artikel 2, punt 18, van verordening nr. 692/2008 (dat door vennootschap X wordt ingeroepen) van toepassing ‘in verband met het [boorddiagnosesysteem]’, en heeft het geen algemene strekking.
100.
Het door vennootschap X ingenomen standpunt lijkt daarenboven te berusten op een onjuiste lezing van bedoeld artikel 2, punt 18. Volgens vennootschap X vooronderstelt die bepaling namelijk dat een emissiecontrolesysteem enkel een ‘emissiegerelateerd’ onderdeel kan zijn ‘dat zich in het uitlaatsysteem bevindt’.35. Die bepaling ziet echter inzonderheid in de Franse taalversie van de verordening op álle(emissiegerelateerde) onderdelen van het uitlaatsysteem.36. Dat onderdeel hoeft zich dus niet noodzakelijkerwijs fysiek in het uitlaatsysteem te bevinden.
101.
Net als de Commissie vermoed ik dat die onjuiste lezing voortvloeit uit de Engelse taalversie van verordening nr. 692/2008, die gewaagt van ‘any emission-related component in the exhaust […] system’.37. Die formulering (in de Engelse taalversie38.) lijkt mij onjuist, gelet op verordening nr. 715/2007, waarvan de Engelse taalversie systematisch verwijst naar ‘tailpipe emissions’ (welke term in het Frans is vertaald met ‘émissions au tuyau arrière d'échappement’).39. Het veelvuldig gebruik van deze termen getuigt duidelijk van de onderliggende redenering van verordening nr. 715/2007, namelijk dat de emissies altijd worden gemeten aan het einde van het uitlaatsysteem, omdat ze uiteindelijk altijd door dat systeem worden uitgestoten (voordat ze de lucht vervuilen). Maar daarom hoeft het emissiecontrolesysteem zich nog niet noodzakelijkerwijs binnen in het uitlaatsysteem in enge zin te bevinden.
102.
Tot slot merk ik nog op dat aanhangsel 2 van bijlage XI bij verordening nr. 692/2008 — in de daarin opgenomen lijst van emissiebeheersingssystemen — uitdrukkelijk melding maakt van het EGR-systeem. Dit gegeven bevestigt, voor zover nodig, dat de door vennootschap X bepleite uitlegging van artikel 2, punt 18, van die verordening onjuist is.
Teleologische uitlegging
103.
Dan kom ik nu bij de doelstellingen van verordening nr. 715/2007 en de gevolgen ervan voor de uitlegging van de term ‘emissiecontrolesysteem’.
104.
Volgens de overwegingen 1 en 5 van die verordening heeft deze onder meer tot doel om voor een hoog niveau van milieubescherming te zorgen, en moet, om de luchtkwaliteitsdoelstellingen in de Europese Unie te halen, onverminderd worden gestreefd naar vermindering van voertuigemissies. In overweging 6 van die verordening heet het dat ‘[m]et name de [NOx]-uitstoot van dieselvoertuigen […] aanzienlijk [moet] dalen om de luchtkwaliteit te verbeteren en te voldoen aan de grenswaarden voor luchtverontreiniging’.
105.
Voorts blijkt uit artikel 4 van die verordening dat zij tot doel heeft ervoor te zorgen dat de uitlaatemissies daadwerkelijk worden beperkt gedurende de hele normale levensduur van de voertuigen onder normale gebruiksomstandigheden.
106.
Rekening houdend met de wil van de Uniewetgever, die zeer duidelijk in die bepalingen is verwoord, ben ik net als de Franse regering en de Commissie van mening dat aan het begrip ‘emissiecontrolesysteem’ een ruime uitlegging moet worden gegeven. Indien de draagwijdte van dit begrip zou worden beperkt tot de methoden voor de nabehandeling van uitlaatgassen (en de in de motor ingebouwde strategieën zoals het EGR-systeem daarvan zouden worden uitgesloten) zou verordening nr. 715/2007 een aanzienlijk deel van haar nuttige werking verliezen. In die context is het door vennootschap X aangevoerde onderscheid dan ook niet gerechtvaardigd.
Conclusie
107.
Gelet op de letterlijke, de contextuele, maar ook de teleologische uitlegging van de bepalingen van verordening nr. 715/2007 dient naar mijn oordeel op de tweede prejudiciële vraag te worden geantwoord dat artikel 3, punt 10, van verordening nr. 715/2007 aldus moet worden uitgelegd dat het begrip ‘emissiecontrolesysteem’ zowel de technologieën, strategieën en mechanische of softwareonderdelen omvat waarmee, net als met het EGR-systeem, de emissies (waaronder NOx) upstream kunnen worden beperkt, als de technologieën, strategieën en onderdelen waarmee de emissies downstream, na de vorming ervan, kunnen worden behandeld en beperkt.
Derde prejudiciële vraag
108.
De derde prejudiciële vraag bestaat uit drie deelvragen. De tweede deelvraag zal ik bespreken bij het onderzoek van de vierde prejudiciële vraag in het volgende deel van deze conclusie.
109.
De eerste en de derde deelvraag hebben in wezen betrekking op de vraag of artikel 3, punt 10, van verordening nr. 715/2007 aldus moet worden uitgelegd dat een instrument dat de parameters herkent die kenmerkend zijn voor het verloop van de in die verordening bedoelde goedkeuringsprocedures, met de bedoeling tijdens die procedures de werking van een onderdeel van het emissiecontrolesysteem te activeren of naar boven toe te moduleren teneinde de goedkeuring van het voertuig te verkrijgen, een ‘manipulatie-instrument’ in de zin van die bepaling is, zelfs indien het tevens in reële rijomstandigheden sporadisch kan voorkomen dat de werking van het emissiecontrolesysteem naar boven toe wordt gemoduleerd, wanneer de precieze omstandigheden voor deze activering zich voordoen.
110.
Mijns inziens moet die vraag bevestigend worden beantwoord.
111.
Een ‘manipulatie-instrument’ is een constructieonderdeel dat diverse parameters (temperatuur, rijsnelheid enz.) meet om een onderdeel van het emissiecontrolesysteem in werking te stellen, te moduleren, te vertragen of buiten werking te stellen, zodat de doelmatigheid van dit systeem wordt verminderd onder omstandigheden die te verwachten zijn bij het normale gebruik van een voertuig.
112.
Vennootschap X voert twee argumenten aan om die kwalificatie in casu van de hand te wijzen.
113.
In de eerste plaats stelt zij dat het EGR-systeem geen emissiecontrolesysteem is en dat een constructieonderdeel dat de werking van het EGR-systeem moduleert dus niet als ‘manipulatie-instrument’ kan worden aangemerkt. Gelet op het door mij voorgestelde antwoord op de tweede prejudiciële vraag, moet dit argument worden verworpen. Derhalve zal ik niet verder uitweiden over dit punt.
114.
In de tweede plaats stelt vennootschap X dat manipulatie-instrumenten die de werking van een emissiecontrolesysteem tijdens laboratoriumtests (zoals de NEDC-tests) naar boven toe moduleren, de doelmatigheid van dat systeem niet verminderen. Enkel wanneer die modulatie tijdens het normale gebruik van een voertuig zou plaatsvinden, zou kunnen worden betoogd dat sprake is van een manipulatie-instrument.
115.
Dit argument lijkt mij een drogreden en zowel feitelijk als rechtens onjuist.
116.
Wat het feitelijke aspect ervan betreft, blijkt zowel uit de verwijzingsbeslissing als uit het deskundigenrapport dat het EGR-systeem twee werkingsmodi heeft, die worden aangestuurd door de litigieuze software. Wanneer een cyclus wordt herkend die kenmerkend is voor de goedkeuringstest, schakelt het EGR-systeem naar ‘modus 1’. Wanneer het systeem omgekeerd de afwezigheid van de specifieke omstandigheden van een goedkeuringstest detecteert, selecteert het ‘modus 0’.
117.
In modus 1 wordt de EGR-klep veel meer geopend, waardoor het voertuig de voorgeschreven NOx-emissiegrenswaarden in acht kan nemen. In modus 0 daarentegen (de modus die in de praktijk overwegend is ingeschakeld in reële rijomstandigheden) wordt de EGR-klep niet volledig buiten werking gesteld, maar veel minder ver geopend. Een dergelijke modulatie leidt tot een veel hogere NOx-uitstoot dan tijdens de testfase40. en in ieder geval tot een resultaat dat niet voldoet aan de in verordening nr. 715/2007 vastgestelde grenswaarden41..
118.
Zoals de Commissie en de Franse regering terecht hebben opgemerkt, ‘moduleert’ het betrokken instrument dus overduidelijk de werking van een gedeelte van het emissiecontrolesysteem, aangezien het op basis van de detectie van diverse vooraf ingestelde parameters het emissieniveau regelt door van de ene naar de andere modus te schakelen.
119.
Anders gezegd, vermindert het gebruikte procedé de doelmatigheid van het emissiecontrolesysteem door bij normaal gebruik van het voertuig standaard modus 0 te selecteren. Het feit dat dit procedé de werking van het systeem enkel bij de detectie van de kenmerkende omstandigheden van de goedkeuringstest naar boven toe moduleert, laat die vaststelling volkomen onverlet.
120.
Wat het juridische aspect betreft, moet worden vastgesteld dat het betoog van vennootschap X bovendien indruist tegen de bewoordingen, de context en de doelstelling van artikel 3, punt 10, van verordening nr. 715/2007.
121.
Zoals de Commissie terecht heeft opgemerkt, berust die bepaling immers niet op een tweedeling tussen de fase waarin de typegoedkeuringstests van een voertuig worden verricht en de daaropvolgende periode van het normale gebruik van het voertuig. De typegoedkeuring van een motorvoertuig is gebaseerd op testprocedures die zoveel mogelijk moeten overeenkomen met het toekomstige normale gebruik van het voertuig nadat het op de markt is gebracht. De test wordt geacht vooraf de reële rijomstandigheden na te bootsen waarin het voertuig achteraf bij normaal gebruik zal gaan rijden.
122.
De NEDC-testmethode is in zekere zin een theoretisch parcours dat (op schematische wijze) de ‘omstandigheden [samenvat] die bij een normaal gebruik van het voertuig te verwachten zijn’. De gedeeltelijke of volledige uitschakeling van een emissiecontrolesysteem, die is geprogrammeerd om systematisch te geschieden buiten dat theoretische parcours, heeft noodzakelijkerwijs tot gevolg dat de doelmatigheid van dat systeem in normale gebruiksomstandigheden wordt verminderd. Die gemanipuleerde uitschakeling leidt er onvermijdelijk toe dat inbreuk wordt gemaakt op artikel 5, lid 2, van verordening nr. 715/2007.
123.
Derhalve mist het door vennootschap X ontwikkelde betoog elke tekstuele rechtsgrondslag.
124.
Wat het contextuele aspect betreft, moet daarnaast ook worden verwezen naar artikel 4, lid 2, van verordening nr. 715/2007, dat de verplichting oplegt te waarborgen dat de uitlaatemissies daadwerkelijk worden beperkt gedurende de hele normale levensduur van de voertuigen onder normale gebruiksomstandigheden.42. Een instrument dat er louter toe strekt te waarborgen dat de voorgeschreven grenswaarden worden nageleefd tijdens laboratoriumtests, zou de facto in strijd zijn met die verplichting. Het deskundigenrapport is op dit punt zonneklaar: volgens de deskundige moeten ‘emissiecontrolesystemen […] naar de geest van de wet tijdens het normale gebruik van het voertuig in bedrijf zijn’.43. Indien de stelling van vennootschap X zou worden aanvaard, zou dit erop neerkomen te ‘erkennen dat de wettelijke regeling niet bedoeld is om verontreinigende emissies te beperken in de praktijk […] maar enkel om de technologieën te onderwerpen aan toelatingstests’.44. Het spreekt voor zich dat een dergelijke uitlegging niet zou stroken met de logica en de opzet van verordening nr. 715/2007.
125.
De zienswijze van de deskundige brengt mij automatisch bij het teleologische aspect van de onderhavige vraag: gelet op de doelstellingen van verordening nr. 715/2007 (zoals uiteengezet in de punten 104 en 105 van deze conclusie), lijdt het geen twijfel dat de door vennootschap X verdedigde stelling tot een ongerechtvaardigde beperking zou leiden van de nuttige werking van verordening nr. 715/2007 en van het verbod op het gebruik van de in artikel 3, punt 10, en artikel 5, lid 2, van die verordening bedoelde instrumenten.
126.
Tot slot ben ik net als de Commissie en de Franse regering van mening dat het feit dat het sporadisch kan voorkomen dat de werking van het emissiecontrolesysteem naar boven toe wordt gemoduleerd tijdens het normale gebruik van het voertuig, irrelevant is. Zoals de Commissie heeft opgemerkt, is de kans dat een dergelijk toeval zich voordoet uiterst klein (gelet op de specifieke kenmerken van de NEDC-test). Tijdens het normale gebruik van het voertuig moet de naleving van de in de betrokken verordening neergelegde grenswaarden door het voertuig de regel zijn en niet een uitzondering die samenhangt met de toevallige samenloop van omstandigheden die overeenkomen met die van de goedkeuringstests.
127.
Gelet op het voorgaande ben ik van mening dat op de derde prejudiciële vraag dient te worden geantwoord dat artikel 3, punt 10, van verordening nr. 715/2007 aldus moet worden uitgelegd dat een instrument dat de parameters herkent die kenmerkend zijn voor het verloop van de goedkeuringsprocedures waarin die verordening voorziet, met de bedoeling tijdens die procedures de werking van een onderdeel van het emissiecontrolesysteem te activeren of naar boven toe te moduleren teneinde de goedkeuring van het voertuig te verkrijgen, een ‘manipulatie-instrument’ in de zin van die bepaling is, zelfs indien het ook bij normaal gebruik van het voertuig sporadisch kan voorkomen dat de werking van het emissiecontrolesysteem naar boven toe wordt gemoduleerd, wanneer de precieze omstandigheden voor de activering hiervan zich bij toeval voordoen.
Vierde prejudiciële vraag
128.
De derde vraag, onder b), van de verwijzende rechter en zijn vierde vraag (die op haar beurt uit drie deelvragen bestaat) hebben betrekking op de wettigheid van een manipulatie-instrument zoals dit welk aan de orde is in het hoofdgeding, en met name op de vraag of een dergelijk instrument binnen de werkingssfeer kan vallen van een van de uitzonderingen op het in artikel 5, lid 2, van verordening nr. 715/2007 neergelegde verbod. Meer in het bijzonder wenst de verwijzende rechter te vernemen of de vertraging van het verouderingsproces of van de vervuiling van de motor kan worden geacht te beantwoorden aan de noodzaak ‘om de motor te beschermen tegen schade of ongevallen’ of ‘om de veilige werking van het voertuig te verzekeren’ in de zin van artikel 5, lid 2, onder a), van die verordening, en derhalve de aanwezigheid van dat manipulatie-instrument kan rechtvaardigen.
129.
Ik herinner eraan dat het gebruik van manipulatie-instrumenten die de doelmatigheid van emissiecontrolesystemen verminderen, is verboden, en dat er op dit principeverbod slechts drie uitzonderingen zijn, namelijk: a) het instrument is nodig om de motor te beschermen tegen schade of ongevallen en om de veilige werking van het voertuigte verzekeren; b) het instrument functioneert slechts als de motor gestart wordt; of c) de omstandigheden zijn in belangrijke mate meegenomen in de testprocedures voor de controle van de verdampingsemissies en de gemiddelde uitlaatemissies.
130.
Gelet op de hiervoor uiteengezette feitelijke elementen is het duidelijk dat de uitzonderingen die in artikel 5, lid 2, onder b) en c), van verordening nr. 715/2007 zijn vastgesteld, in casu irrelevant zijn.
131.
Daarentegen is wel een analyse nodig van de uitzondering waarin artikel 5, lid 2, onder a), van verordening nr. 715/2007 voorziet en op grond waarvan de aanwezigheid van een manipulatie-instrument kan worden gerechtvaardigd wanneer dat instrument nodig is om de motor te beschermen tegen schade of ongevallen en om de veilige werking van het voertuig te verzekeren.
132.
Ik wijs erop dat volgens vaste rechtspraak uitzonderingen eng dienen te worden uitgelegd om te voorkomen dat algemene regelingen worden uitgehold.45. In dit opzicht kan de uitlegging van uitzonderingen niet verder gaan dan de door de betrokken bepaling uitdrukkelijk vastgestelde gevallen.46.
133.
Derhalve moet het argument waarmee vennootschap X voor een ‘ruime’ uitlegging of toepassing van de betrokken uitzondering pleit, bij voorbaat worden afgewezen.47.
134.
Ter zake moeten de termen ‘ongeval’ en ‘schade’ worden uitgelegd. Mijns inziens kan de aan deze termen te verlenen draagwijdte worden verduidelijkt aan de hand van een letterlijke en een teleologische lezing ervan.
135.
Voor wat de letterlijke lezing betreft, merk ik op dat algemeen wordt aanvaard dat de term ‘ongeval’ verwijst naar een onvoorziene, plotselinge gebeurtenis die tot schade of een gevaar leidt, zoals letsel of de dood.48. De term ‘schade’ verwijst op zijn beurt naar een nadeel dat in de regel een hevige of plotselinge oorzaak heeft.49. Die betekenis wordt volgens mij niet weersproken door de termen ‘accident’ en ‘damage’ die in de Engelse taalversie van verordening nr. 715/2007 worden gebruikt.50.
136.
Wanneer de bewoordingen van een bepaling van Unierecht duidelijk en nauwkeurig zijn, moet men zich hieraan houden.51.
137.
Een manipulatie-instrument kan dus slechts gerechtvaardigd zijn, op grond van artikel 5, lid 2, onder a), van die verordening, indien dat instrument nodig is om de motor te beschermen tegen plotselinge schade.
138.
De ruime uitlegging van de Italiaanse regering volgens welke het begrip ‘schade’ zodanig moet worden opgerekt dat het zich ook uitstrekt tot slijtage, verlies van efficiëntie en waardeverlies van het voertuig als gevolg van de veroudering en de geleidelijke vervuiling van de motor ervan, moet mijns inziens dan ook worden verworpen.
139.
Zoals de Commissie en de Franse regering terecht hebben aangevoerd, zijn de veroudering en de vervuiling van de motor of van een motoronderdeel het onontkoombare gevolg van een normaal gebruik van het voertuig. Het betreft hier gewone en voorzienbare gevolgen van de geleidelijke ophoping van vuil in de motor gedurende de hele normale levensduur van het voertuig onder normale gebruiksomstandigheden, welke gevolgen overigens kunnen worden tegengegaan door middel van regelmatig onderhoud dat over een lange termijn wordt ingepland. Het gaat daarbij dus niet om ongevallen, schade en risico's die van invloed zijn op de veilige werking van het voertuig.
140.
Dan kom ik nu bij het teleologische aspect van deze vraag. Gelet op de doelstellingen van verordening nr. 715/2007 en in het bijzonder de doelstelling betreffende de bescherming van het milieu en de verbetering van de luchtkwaliteit binnen de Unie52., is de ruime uitlegging die de Italiaanse regering voorstaat mijns inziens geenszins gerechtvaardigd.
141.
Met die uitlegging zou de algemene regel (namelijk manipulatie-instrumenten die de doelmatigheid van emissiecontrolesystemen verminderen zijn verboden) geen effect meer sorteren.
142.
De fabrikanten van voertuigen dienen er immers voor te zorgen dat die voertuigen gedurende hun hele normale levensduur53. voldoen aan de grenswaarden die zijn neergelegd in de wettelijke regeling inzake emissies, en dat die voertuigen veilig werken zonder die grenswaarden te overschrijden. Ook al kan het niet worden uitgesloten dat de werking van een emissiecontrolesysteem de levensduur en de betrouwbaarheid van de motor (op lange termijn) mogelijkerwijs negatief beïnvloedt, die vaststelling rechtvaardigt geenszins dat dit systeem wordt gedesactiveerd tijdens de normale werking van het voertuig en in normale gebruiksomstandigheden, met het enkele doel het verouderingsproces of de vervuiling van de motor te vertragen.
143.
Met andere woorden, de uitlegging die de Italiaanse regering (in casu) heeft voorgesteld, kan niet worden aanvaard aangezien deze erop neerkomt dat aan het gestelde verbod iedere nuttige werking wordt ontnomen en zij overduidelijk indruist tegen de wil van de Uniewetgever, te weten de emissies van verontreinigende stoffen te beperken door grenswaarden vast te stellen die moeten worden nageleefd bij het normale gebruik van alle voertuigen die op de markt worden gebracht.
144.
Bovendien zou een dergelijke uitlegging de facto betekenen dat economische belangen (zoals het behoud van de verkoopwaarde van het voertuig) voorrang hebben op de volksgezondheid.54. Dat gevolg zou in strijd zijn met zowel de letter als de geest van verordening nr. 715/2007.55.
145.
Welke conclusie moet hieruit in casu worden getrokken?
146.
Naar mijn mening kunnen enkel onmiddellijke schaderisico's die een impact hebben op de betrouwbaarheid van de motor en die tijdens het rijden met het voertuig een concreet gevaar opleveren, de aanwezigheid van een manipulatie-instrument rechtvaardigen.
147.
Het staat aan de verwijzende rechter — die als enige bevoegd is om de feiten te beoordelen — om te bepalen of het in het hoofdgeding aan de orde zijnde instrument onder de hierboven geanalyseerde uitzondering valt.56.
148.
Ik wil evenwel benadrukken dat het deskundigenrapport aangeeft dat het EGR-systeem ‘de motor niet beschadigt’.57. Wel kan dat systeem de motorprestaties tijdens het gebruik verminderen en de vervuiling van de motor versnellen, wat kan leiden tot ‘frequentere en duurdere’ onderhoudsbeurten.58. Tegen de achtergrond van die bevinding alleen ben ik van mening dat het betrokken manipulatie-instrument niet nodig is om de motor te beschermen tegen ongevallen of schade en om de veilige werking van het voertuig te verzekeren.
149.
Bijgevolg dient volgens mij op de derde prejudiciële vraag, onder b), en op de vierde prejudiciële vraag te worden geantwoord dat artikel 5, lid 2, onder a), van verordening nr. 715/2007 aldus moet worden uitgelegd dat de doelstelling om het verouderingsproces of de vervuiling van de motor te vertragen niet rechtvaardigt dat een manipulatie-instrument in de zin van die bepaling wordt gebruikt.
Conclusie
150.
Gelet op al het voorgaande geef ik het Hof in overweging de prejudiciële vragen van de als onderzoeksrechter aangewezen vicepresident van de tribunal de grande instance de Paris te beantwoorden als volgt:
- ‘1)
Eerste prejudiciële vraag
Artikel 3, punt 10, van verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2007 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie moet aldus worden uitgelegd dat een programma dat is ingebouwd in het motormanagementsysteem of dat, meer algemeen, op dit systeem inwerkt, als een constructieonderdeel in de zin van die bepaling kan worden beschouwd wanneer het een onlosmakelijk onderdeel van dat systeem vormt.
- 2)
Tweede prejudiciële vraag
Artikel 3, punt 10, van verordening nr. 715/2007 moet aldus worden uitgelegd dat het begrip ‘emissiecontrolesysteem’ zowel de technologieën, strategieën en mechanische of softwareonderdelen omvat waarmee, net als met een uitlaatgasrecirculatiesysteem, de emissies (waaronder die van stikstofoxiden) eerst upstream kunnen worden beperkt, als de technologieën, strategieën en onderdelen waarmee de emissies nadien downstream, na de vorming ervan, kunnen worden behandeld en beperkt.
- 3)
Derde prejudiciële vraag
Artikel 3, punt 10, van verordening nr. 715/2007 moet aldus worden uitgelegd dat een instrument dat de parameters herkent die kenmerkend zijn voor het verloop van de goedkeuringsprocedures waarin die verordening voorziet, met de bedoeling tijdens die procedures de werking van een onderdeel van het emissiecontrolesysteem te activeren of naar boven toe te moduleren teneinde de goedkeuring van het voertuig te verkrijgen, een ‘manipulatie-instrument’ in de zin van die bepaling is, zelfs indien het ook bij normaal gebruik van het voertuig sporadisch kan voorkomen dat de werking van het emissiecontrolesysteem naar boven toe wordt gemoduleerd, wanneer de precieze omstandigheden voor de activering hiervan zich bij toeval voordoen.
- 4)
Vierde prejudiciële vraag
Artikel 5, lid 2, onder a), van verordening nr. 715/2007 moet aldus worden uitgelegd dat de doelstelling om het verouderingsproces of de vervuiling van de motor te vertragen niet rechtvaardigt dat een manipulatie-instrument in de zin van die bepaling wordt gebruikt.’
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 30‑04‑2020
Oorspronkelijke taal: Frans.
Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2007 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie (PB 2007, L 171, blz. 1).
Er zijn soortgelijke vragen aan het Hof gesteld in de zaken C-690/18, C-691/18 en C-692/18, die momenteel zijn opgeschort in afwachting van de uitspraak van het arrest in de onderhavige zaak.
Dit reglement is vastgesteld op grond van de Overeenkomst betreffende het aannemen van eenvormige goedkeuringsvoorwaarden en de wederzijdse erkenning van goedkeuring van uitrustingsstukken en onderdelen van motorrijtuigen, gesloten te Genève op 20 maart 1958 (de titel van deze overeenkomst is nadien gewijzigd in ‘Overeenkomst betreffende het aannemen van eenvormige technische voorschriften die van toepassing zijn op voertuigen op wielen, uitrustingsstukken en onderdelen die in een voertuig op wielen kunnen worden gemonteerd of gebruikt en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning van overeenkomstig deze voorschriften verleende goedkeuringen’). Het reglement in kwestie wordt regelmatig bijgewerkt. De versie die ik hier aanhaal, is gepubliceerd in 2006 [PB 2006, L 375, blz. 242; hierna: ‘reglement nr. 83 (VN/ECE)’]. Ik merk op dat in punt 2.16 van een latere versie van dit reglement (PB 2015, L 172, blz. 1) in het Frans ‘système antipollution’ in plaats van ‘système de contrôle des émissions’ wordt gebruikt [in beide Nederlandse versies van het reglement staat ‘emissiebeheersingssysteem'].
De Unie is door dit instrument gebonden: zie punt 5 van deze conclusie.
Besluit van de Raad van 27 november 1997 inzake de toetreding van de [Europese Unie] tot de Overeenkomst van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties betreffende het aannemen van eenvormige technische eisen voor wielvoertuigen, uitrustingsstukken en onderdelen die kunnen worden aangebracht en/of gebruikt op wielvoertuigen en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning van goedkeuringen verleend op basis van deze eisen (‘Herziene overeenkomst van 1958’) (PB 1997, L 346, blz. 78).
Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (kaderrichtlijn) (PB 2007, L 263, blz. 1), zoals gewijzigd door verordening (EG) nr. 1060/2008 van de Commissie van 7 oktober 2008 (PB 2008, L 292, blz. 1) (hierna: ‘richtlijn 2007/46’). Zie ook overweging 3 van verordening nr. 1060/2008, waarin uitdrukkelijk wordt verwezen naar reglement nr. 83 (VN/ECE).
Verordening van de Commissie van 18 juli 2008 tot uitvoering en wijziging van verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie (PB 2008, L 199, blz. 1).
OBD is de afkorting van de Engelse term ‘on-board diagnostics’.
Tot en met 18 maart 2014 werd de overtreding van dat artikel bestraft met een gevangenisstraf van maximaal twee jaar en/of een geldboete van maximaal 35 000 EUR. Van 19 maart 2014 tot en met 30 juni 2016 stond op de overtreding van dat artikel een gevangenisstraf van maximaal twee jaar en een geldboete van 300 000 EUR. Dat artikel bepaalt voorts dat ‘[h]et bedrag van de geldboete […], naar evenredigheid van de voordelen die een dergelijk strafbaar feit oplevert, [kan] worden bepaald op 10 % van de gemiddelde jaaromzet, berekend over de laatste drie jaaromzetcijfers die op de datum van de feiten bekend zijn’.
Artikel L.213-2 van de versie van de code de la consommation die tot en met 18 maart 2014 van kracht was, voorzag in de mogelijkheid om de straf van artikel L.213-1 te verdubbelen. Van 19 maart 2014 tot en met 30 juni 2016 konden de normale straffen oplopen tot een gevangenisstraf van zeven jaar en een geldboete van 750 000 EUR (ook voor pogingen tot het strafbare feit). Bovendien kan de geldboete, naar evenredigheid van de voordelen die een dergelijk strafbaar feit oplevert, worden bepaald op 10 % van de gemiddelde jaaromzet, berekend over de laatste drie jaaromzetcijfers die op de datum van de feiten bekend zijn.
De verwijzende rechter merkt op dat vennootschap X ‘om redenen van vertrouwelijkheid’ heeft geweigerd om de onderzoeksrechters de betrokken broncode te verstrekken.
Zie punt 36 van deze conclusie voor meer preciseringen dienaangaande.
Zie bladzijde 76 van het deskundigenrapport.
Ik verwijs hier naar de bewoordingen van artikel 3, punt 10, laatste zinsnede, van verordening nr. 715/2007.
Zie punt 19 van deze conclusie. Sindsdien zijn laboratoriumtests gemoderniseerd en aangevuld met een andere testprocedure, die de emissies in reële rijomstandigheden meet (in het Engels ‘real driving emissions’ of ‘RDE’).
De raadsman van de partijen A e.a. leek ter terechtzitting evenwel van die stelling terug te komen, waar hij heeft aangegeven dat hij de ontvankelijkheid van de prejudiciële vragen niet betwistte en dat de kwalificatie als ‘manipulatie-instrument’ de kwalificatie van het strafbare feit wel zou versterken maar niet noodzakelijk was voor de vaststelling van dat strafbare feit als zodanig.
Vennootschap X betwist in dit verband dat tegen haar een juridische nota kan worden ingeroepen die zij in december 2015 heeft laten opstellen door het advocatenkantoor Freshfields Bruckhaus Deringer. Uit deze nota, die vóór de formele inleiding van het gerechtelijk vooronderzoek aan de onderzoeksrechters is verstrekt, zou blijken waarom het EGR-systeem niet als een ‘manipulatie-instrument’ kan worden aangemerkt.
Zie arrest van 4 december 2018, Minister for Justice and Equality en Commissioner of An Garda Síochána (C-378/17, EU:C:2018:979, punt 26 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
Beschikking van 15 januari 2004, Saetti en Frediani (C-235/02, EU:C:2004:26, punt 23 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
Zie arrest van 4 december 2018, Minister for Justice and Equality en Commissioner of An Garda Síochána (C-378/17, EU:C:2018:979, punt 27 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
Zie arrest van 13 november 2018, Čepelnik (C-33/17, EU:C:2018:896, punt 24 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
Zie arrest van 25 juni 2009, Roda Golf & Beach Resort (C-14/08, EU:C:2009:395, punt 33 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
Bovendien blijkt uit vaste rechtspraak dat het feit dat een strafzaak zich in de onderzoeksfase bevindt er niet aan in de weg staat dat de betrokken onderzoeksrechter prejudiciële vragen aan het Hof stelt: zie beschikking van 15 januari 2004, Saetti en Frediani (C-235/02, EU:C:2004:26, punt 23 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Zie voor nadere uiteenzettingen tevens: Von Bardeleben, E., Donnat, F., en Siritzky, D., La Cour de justice de l'Union européenne et le droit du contentieux européen, La Documentation française, Parijs, 2012, blz. 179 en 180.
Cursivering van mij.
Zie arrest van 7 februari 2018, American Express (C-304/16, EU:C:2018:66, punt 54 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
Die vaststelling is vermeld op bladzijde 65 van het deskundigenrapport (cursivering van mij). Voor alle duidelijkheid merk ik op dat vennootschap X die vaststelling niet betwist.
Zie bladzijde 66 (punt 8.5) van het deskundigenrapport.
In dat verband is het feit dat de activering van de EGR-klep het NOx-volume sterk beperkt maar tegelijkertijd tot een marginale verhoging van andere soorten emissies kan leiden (zoals koolmonoxide of deeltjes) niet van belang. Ik verwijs hiervoor naar de in punt 36 van deze conclusie vermelde cijfers.
Vennootschap X heeft tevens aangevoerd dat, aangezien in het kader van de procedure (in het hoofdgeding) een strafbaar feit moet worden vastgesteld, omwille van de voorspelbaarheid voor een restrictieve lezing moet worden gekozen. Zoals ik in punt 68 van deze conclusie heb opgemerkt, is dat aspect niet relevant daar verordening nr. 715/2007 geen strafrechtelijke bepalingen bevat.
Ik ben van mening dat het EGR-systeem zowel binnen de ruimere categorie ‘onderdelen die van invloed kunnen zijn op de emissies’ valt (als bedoeld in artikel 5, lid 1, van verordening nr. 715/2007) als binnen de engere categorie ‘emissiecontrolesystemen’ (in de zin van artikel 3, punt 10, en artikel 5, lid 2, van verordening nr. 715/2007). Bovendien is het EGR-systeem tevens een emissiebeheersingssysteem in de zin van artikel 3, punt 11, van die verordening, te weten een onderdeel van een voertuig dat de uitlaatemissies regelt en/of beperkt (wat bijvoorbeeld verklaart waarom het EGR-systeem in punt 3.3 van bijlage I bij verordening nr. 692/2008 wordt vermeld). Uit geen enkel element van de door mij onderzochte regelgeving blijkt dat een bepaald onderdeel niet binnen meerdere categorieën tegelijk kan vallen (in casu ‘onderdelen die van invloed kunnen zijn op de emissies’, ‘emissiebeheersingssystemen’ en ‘emissiecontrolesystemen’).
Zie ook punt 88 van de deze conclusie: ook de uitlaatgassen die door het EGR-systeem stromen, worden (in laatste instantie) uitgestoten in de atmosfeer.
Ik merk overigens op dat in de Franse taalversie van 2015 van dat reglement de term ‘système de contrôle des émissions’ is vervangen door de term ‘système antipollution’. Die wijziging, die niet noodzakelijkerwijs een equivalent heeft in de andere taalversies, pleit mijns inziens eveneens voor een ruime betekenis van dat begrip. Zie ook voetnoot 4 van deze conclusie.
Het betreft immers een verordening die de Commissie heeft vastgesteld met het oog op de toepassing van enkele bepalingen van verordening nr. 715/2007 (te weten de artikelen 4, 5 en 8).
Ik verwijs hier naar de schriftelijke opmerkingen die vennootschap X heeft ingediend.
Ter illustratie merk ik op dat dit ook het geval is in de Italiaanse taalversie (die de bewoordingen ‘del sistema di scarico’ gebruikt), de Spaanse taalversie (‘del sistema de escape’) en de Poolse taalversie (het woord ‘układu’ is verbogen in de genitief en niet in de locatief) van de betrokken verordening. Cursivering van mij.
Cursivering van mij.
De betrokken zinswending is ook terug te vinden in de Duitse taalversie van verordening nr. 692/2008, waar de term ‘im Abgas- oder Verdunstungssystem’ wordt gebruikt. Cursivering van mij.
De Duitse versie van verordening nr. 715/2007 vermeldt ‘Auspuffemissionen’.
Het deskundigenrapport vermeldt ‘een verhoging van de NOx-uitstoot met factor 3, wat veel hoger is dan de foutmarges van de meting en het ingestelde protocol’: zie bladzijde 74 van het deskundigenrapport.
Ibidem.
Zie ook artikel 5, lid 1, van verordening nr. 715/2007, dat gewaagt van de ‘normale gebruiksomstandigheden’ van voertuigen.
Zie bladzijde 75 van het deskundigenrapport.
Ibidem.
Arrest van 22 april 2010, Commissie/Verenigd Koninkrijk (C-346/08, EU:C:2010:213, punt 39 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
Zie onder meer arresten van 16 mei 2013, Melzer (C-228/11, EU:C:2013:305, punt 24), en 5 maart 2015, Copydan Båndkopi (C-463/12, EU:C:2015:144, punt 87 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
Volgens vennootschap X verdient die ruime uitlegging (of toepassing) de voorkeur omdat voornoemde uitzondering ‘niet verlangt dat de best beschikbare technologie wordt gebruikt en […] per geval moet worden uitgelegd in plaats van in abstracto’. Ik wijs er dienaangaande op dat de betrokken uitzondering geenszins bepaalt dat het noodzakelijk is (of niet noodzakelijk is) om ‘de best beschikbare technologie’ te gebruiken. Voor zover die uitzondering een algemeen toepasselijke regel bevat, moet zij als bindend voorschrift noodzakelijkerwijs abstract van aard zijn. Het door vennootschap X aangevoerde argument dient dus geen doel.
Zie voor de betekenis van deze term in het Frans het woordenboek Le Petit Robert, Société du Nouveau Littré, Parijs, 1973, s.v. ‘Accident’.
Zie voor de betekenis van deze term in het Frans het woordenboek Le Petit Robert, Société du Nouveau Littré, Parijs, 1973, s.v. ‘Dégât’.
Zo kan het Engelse woord ‘damage’ als volgt worden omschreven: ‘physical harm that impairs the value, usefulness, or normal function of something’ (zie in die zin Oxford Dictionary of English, OUP, 2016). ‘Accident’ is in dat woordenboek als volgt omschreven: ‘An unfortunate incident that happens unexpectedly and unintentionally, typically resulting in damage or injury. An event that happens by chance or that is without apparent or deliberate cause.’
Arrest van 8 december 2005, ECB/Duitsland (C-220/03, EU:C:2005:748, punt 31).
Zie de punten 104 en 105 van deze conclusie.
Zie ook de punten 50 en 52 van deze conclusie.
Aan de bescherming van de volksgezondheid moet in beginsel een groter belang worden toegekend dan aan economische overwegingen: zie naar analogie arrest van 17 juli 1997, Affish (C-183/95, EU:C:1997:373, punt 43).
Ik merk op dat de door mij voorgestelde uitlegging overeenkomt met de uitlegging die de Commissie thans voorstaat en die is neergelegd in haar mededeling C(2017) 352 final van 26 januari 2017 [richtsnoer inzake de beoordeling van aanvullende emissiestrategieën en de aanwezigheid van manipulatie-instrumenten ten aanzien van de toepassing van verordening (EG) nr. 715/2007 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6)]. Deze mededeling is evenwel niet dwingend van aard en kan (als zodanig) niet als basis dienen voor de uitleggingswerkzaamheden van het Hof. Bovendien dateren de aan het hoofdgeding ten grondslag liggende feiten van vóór de vaststelling van deze mededeling. Daarom dient deze mededeling volgens mij in de onderhavige zaak buiten beschouwing te worden gelaten.
Volgens vaste rechtspraak is de verwijzende rechter immers als enige bevoegd om de feiten in het hoofdgeding vast te stellen en te beoordelen: zie arrest van 8 mei 2019, Dodič (C-194/18, EU:C:2019:385, punt 45).
Zie de bladzijden 74 en 75 van het deskundigenrapport.
Zie bladzijde 76 van het deskundigenrapport.