De exhibitieplicht
Einde inhoudsopgave
De exhibitieplicht (BPP nr. X) 2010/12.2.3:12.2.3 Aanvaarden motiveringsplicht voor rechter sluit aan op gelijktrekken criteria
De exhibitieplicht (BPP nr. X) 2010/12.2.3
12.2.3 Aanvaarden motiveringsplicht voor rechter sluit aan op gelijktrekken criteria
Documentgegevens:
mr. J. Ekelmans, datum 02-12-2010
- Datum
02-12-2010
- Auteur
mr. J. Ekelmans
- JCDI
JCDI:ADS377096:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
HR 20 mei 1988, NJ 1988, 780, r.o. 3.2(Ve-Va/VanBeuskekom); HR 14 oktober 1988, NJ 1989, 57, r.o. 3(X/Y); HR 13 februari 1998, NJ 1999, 560, r.o. 3.1.2(T/K).
Parl. Gesch. Burg. Procesrecht, Van Mierlo/Bart, p. 157.
Parl. Gesch. Burg. Procesrecht, Van Mierlo/Bart, p. 157.
HR 27 maart 2009, NJ 2009, 254, r.o. (X/Y).
HR 29 april 2005.NJ 2007,153, r.o. 3.3.1 (X); HR 18 april 2008,LJN BC6545, r.o. 3.3 (X/Officier van Justitie).
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Aan het gelijk trekken van de criteria kan op het eerste gezicht in de weg staan, dat de rechter niet gehouden is zijn ambtshalve gegeven beslissingen over toelating tot bewijslevering te motiveren. Of de rechter ambtshalve bewijslevering door getuigen gelast, is aan de rechter om te bepalen en het achterwege laten daarvan behoeft geen toelichting.1 Evenzeer geldt dat de bevoegdheid van de rechter om bescheiden op te vragen volgens de parlementaire geschiedenis discretionair is, zodat de rechter een verzoek om bescheiden op te vragen onbeantwoord kan laten zonder dat ook maar met een woord toe te lichten.2 De rechter behoeft volgens de parlementaire geschiedenis zelfs niet uitdrukkelijk op een verzoek te reageren, terwijl er geen hoge eisen gesteld worden aan de eventuele motivering van zijn beslissing.3
Een logische reden, waarom het gelasten van bewijslevering op initiatief van partijen - 843a Rv - wel en bewijslevering in opdracht van de rechter niet aan enigerlei toetsing onderworpen zou zijn, is er niet. Deugdelijke besluitvorming is immers in beide gevallen gelijkelijk van belang. Toe te juichen valt dan ook, dat de Hoge Raad - overigens zonder enig woord aan die parlementaire geschiedenis te wijden - lijkt te hebben uitgesproken, dat de wijze van gebruikmaking van art. 22 Rv wel degelijk gemotiveerd moet worden.4 De Hoge Raad achtte gegrond de klacht dat het verzoek om verstrekking van bescheiden op ondeugdelijke gronden was afgewezen, welk oordeel veronderstelt dat het beleid van de feitenrechter getoetst kan en mag worden. Opmerkelijk was dat de Hoge Raad daarbij verwees naar art. 22 Rv, aangezien het verzoek tot verstrekking van bescheiden in de betrokken zaak door een partij zelf gedaan was én derhalve aan art. 843a Rv getoetst had moeten worden. Het feit dat desondanks naar art. 22 Rv is verwezen, rechtvaardigt de verwachting dat ook de beslissing van de rechter over gebruikmaking van zijn bevoegdheden op grond van art. 22 Rv een motivering behoeft. De gedachte dat zo'n motivering vereist is, sluit ook aan bij de bij de fundamentele herbezinning bepleite gedachte dat ook het toestaan of weigeren van een deskundigenbericht gemotiveerd zou moeten worden, terwijl voor die beslissing van oudsher geen motiveringseisen gelden, tenzij het deskundigenbericht betrekking heeft op een geschil, waarbij mensenrechten in het geding zijn.5