Op verzoek van Antes heeft de rechtbank bij herstelbeschikking van 16 augustus 2021 de geboortedatum van betrokkene aangepast
HR, 24-12-2021, nr. 21/04104
ECLI:NL:HR:2021:1955
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
24-12-2021
- Zaaknummer
21/04104
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2021:1955, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 24‑12‑2021; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:1068, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2021:1068, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 09‑11‑2021
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2021:1955, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 24‑12‑2021
Inhoudsindicatie
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 21/04104
Datum 24 december 2021
BESCHIKKING
In de zaak van
[betrokkene],wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
hierna: betrokkene,
advocaat: M.A.M. Wagemakers,
tegen
DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT ROTTERDAM,
VERWEERDER in cassatie,
hierna: de officier van justitie,
niet verschenen.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikkingen in de zaak C/10/620839 / FA RK 21-4830 van de rechtbank Rotterdam van 5 juli 2021 en 16 augustus 2021.
Betrokkene heeft tegen de beschikkingen van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld.
De procesinleiding en de aanvullende procesinleiding zijn aan deze beschikking gehecht.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.L.C.C. Lückers strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van betrokkene heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het middel
De Hoge Raad heeft de klachten over de beschikkingen van de rechtbank beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die beschikkingen. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vicepresident M.V. Polak als voorzitter en de raadsheren F.J.P. Lock en G.C. Makkink, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer H.M. Wattendorff op 24 december 2021.
Conclusie 09‑11‑2021
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/04104
Zitting 9 november 2021
CONCLUSIE
M.L.C.C. Lückers
In de zaak
[betrokkene]verzoekster tot cassatie,advocaat: mr. M.A.M. Wagemakers,
tegen
De Officier van Justitie in het arrondissementsparket Rotterdamverweerder in cassatie,niet verschenen.
Partijen worden hierna verkort aangeduid als betrokkene respectievelijk officier van justitie.
1. Inleiding en samenvatting
1.1
In deze Wvggz-zaak is een zorgmachtiging verleend. De rechtbank heeft mondeling uitspraak gedaan, waarvan diezelfde dag een kennisgeving is uitgereikt. Nadien heeft de rechtbank haar beschikking schriftelijk uitgewerkt. Het cassatiemiddel klaagt dat de rechtbank art. 30p Rv heeft geschonden door mondelinge uitspraak te doen zonder dat de officier van justitie aanwezig was en dat de rechtbank zich verder niet gehouden heeft aan de voorschriften van art. 30p en 30q Rv. Daarnaast wordt de vraag opgeworpen of de termijnoverschrijding van art. 5:17 Wvggz gevolgen heeft voor de ontvankelijkheid van de officier van justitie. Geklaagd wordt voorts dat de geneesheer-directeur niet het zorgplan heeft beoordeeld aan de uitgangspunten van art. 2:1 Wvggz en in de schriftelijke uitwerking van de mondelinge uitspraak een andere vorm van beperkingen in de vrijheid van betrokkene is verleend dan ter zitting is toegewezen.
2. Feiten en procesverloop
2.1
Bij verzoekschrift, bij de rechtbank ingekomen op 24 juni 2021, heeft de officier van justitie te Rotterdam, verzocht een zorgmachtiging ten aanzien van betrokkene te verlenen voor de duur van zes maanden. Bij dat verzoekschrift is onder meer een medische verklaring overgelegd die op 3 juni 2021 is ondertekend door een niet bij de behandeling betrokken psychiater, het zorgplan van 14 april 2021 en de bevindingen van de geneesheer-directeur over het zorgplan. De officier van justitie heeft voorgesteld – voor de gehele looptijd van de te verlenen machtiging – daarin de volgende vormen van verplichte zorg op te nemen:
- toedienen van vocht, voeding en medicatie, alsmede het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis ter behandeling van een somatische aandoening;- beperken van de bewegingsvrijheid;- aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen;- opnemen in een accommodatie.
2.2
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 5 juli 2021 via beeldbellen, omdat als gevolg van het COVID-19-virus geen mondelinge behandeling in elkaars aanwezigheid kon plaatsvinden. De rechtbank heeft de volgende personen gehoord: betrokkene, bijgestaan door haar advocaat, de psychiater en de arts beiden verbonden aan Antes. De officier van justitie is niet verschenen, omdat hij een nadere toelichting van het verzoek niet nodig achtte.
2.3
De rechter heeft ter zitting een beslissing genomen en een zorgmachtiging verleend. In het proces-verbaal staat hierover het volgende:
“De rechter gaat mee in het plan van de behandelaars. Betrokkene mag een maand naar huis om weer te wennen aan haar huis. Hierna zal betrokkene moeten meewerken aan ambulante zorg, waarbij zij ook medicatie zal moeten innemen. Indien betrokkene decompenseert, omdat zij niet meewerkt aan de zorg in de thuissituatie, zal betrokkene wederom kunnen worden opgenomen.De rechter doet uitspraak, geeft aan dat de beschikking waarin de beslissing is opgenomen en gemotiveerd, snel zal worden opgestuurd, en vermeld[t] dat een door hem en de griffier ondertekend overzicht van de op verzoek van de officier van justitie door hem toegewezen onderdelen van de verplichte zorg aan zowel de advocaat en de behandelaars zullen worden toegezonden per e-mail.”
2.4
Op dezelfde dag is een “kennisgeving mondelinge uitspraak verplichte zorg Wvggz” verstuurd naar de officier van justitie. Daarin is opgenomen dat de rechter een zorgmachtiging heeft toegewezen voor de periode van zes maanden voor de volgende vormen van verplichte zorg:
- het toedienen van medicatie;- het verrichten van medische controles;- het beperken van de bewegingsvrijheid;- het aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen;- het opnemen in een accommodatie.
Als bijzonderheid is bij de laatste vorm van verplichte zorg opgemerkt:
“Op het moment dat betrokkene in de thuissituatie niet meewerkt aan ambulante zorg of het opruimen/leegruimen van haar huis nadat zij thuis daarover een maand heeft gedacht, kan betrokkene wederom worden opgenomen.”
2.5
De mondelinge beslissing is op 12 juli 20211.uitgewerkt in een schriftelijke beschikking. De rechtbank heeft in de schriftelijke beschikking ten aanzien van de vormen van verplichte zorg het volgende overwogen:
“2.5. De in het verzoekschrift opgenomen vormen van verplichte zorg zijn gebaseerd op de medische verklaring, het zorgplan en de bevindingen van de geneesheer-directeur. Deze vormen van verplichte zorg zijn door de rechtbank tijdens de mondelinge behandeling besproken. Betrokkene zal een maand mogen wennen aan haar eigen huis, waarna zij vervolgens ambulante zorg moet toestaan en het huis moet opruimen. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de volgende vormen van verplichte zorg noodzakelijk om het ernstig nadeel af te wenden.
Reguliere verplichte zorg
De rechtbank acht de volgende vormen van reguliere verplichte zorg noodzakelijk gedurende zes maanden:
- het toedienen van medicatie, alsmede het verrichten van medische controles; en
- het aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen en het opruimen van haar huis;
Verplichte zorg in crisissituaties
Ter zitting is besproken dat opname en de daarmee samenhangende vormen van verplichte zorg slechts worden toegepast indien op dat moment de reguliere vormen van verplichte zorg niet langer toereikend zijn om ernstig nadeel af te wenden. Dit is in het geval van betrokkene wanneer de situatie zich voordoet waarin betrokkene niet meewerkt aan het opruimen van haar woonruimte en/of verdere ambulante hulp. In deze situaties mag binnen de komende zes maanden gebruik worden gemaakt van de volgende vormen van verplichte zorg:
- het beperken van de bewegingsvrijheid; en
- het opnemen in een accommodatie.
De overige door de officier verzochte vormen van verplichte zorg worden door de rechtbank niet noodzakelijk geacht, omdat de noodzakelijkheid daarvan niet (afdoende) is gemotiveerd en de behandelaar tijdens de mondelinge behandeling gemotiveerd heeft verklaard dat deze niet nodig zijn om het ernstig nadeel af te wenden.”
2.6
Namens betrokkene is – tijdig2.– beroep in cassatie ingesteld. In de procesinleiding is een voorbehoud gemaakt om een aanvullende procesinleiding in te dienen omdat het proces-verbaal van de mondelinge behandeling niet beschikbaar was hangende de cassatietermijn. Op 13 oktober 2021 is een aanvullende procesinleiding ingediend. In cassatie is geen verweerschrift ingediend.
3. Bespreking van het cassatiemiddel
3.1
Het cassatiemiddel bevat vier onderdelen. Bij aanvullende procesinleiding is een vijfde klacht geformuleerd (in de aanvullende procesinleiding aangeduid als onderdeel 6) en zijn de middelonderdelen 2.1 voor zover het is gericht tegen schending van de termijn van art. 5:16 Wvggz en 4 ingetrokken.
3.2
Onderdeel 1 is gericht tegen de mondelinge uitspraak van 5 juli 2021 en tegen de rov. 3.1 tot en met 3.3. van de verbeterde schriftelijke beschikking. Het onderdeel valt uiteen in drie subonderdelen Subonderdeel 1.1 betoogt dat de rechtbank art. 30p lid 1 en 2 Rv, art. 30 Rv en art. 5 lid 1 sub e EVRM heeft geschonden door aan het slot van de mondelinge behandeling mondeling uitspraak te doen hoewel de verzoeker — de officier van justitie — niet ter zitting was verschenen. Daarnaast wordt geklaagd dat de kennisgeving uitspraak verplichte zorg Wvggz slechts de beslissingen maar niet de gronden bevat. Subonderdeel 1.2 voert aan dat in strijd met art. 30p lid 2, 3 en lid 5 Rv de rechter van de mondelinge behandeling niet binnen twee weken een proces-verbaal heeft opgemaakt en ter beschikking heeft gesteld aan partijen. Subonderdeel 1.3 klaagt dat de rechter zowel mondeling als schriftelijk een zorgmachtiging heeft verleend. Dit is volgens het onderdeel in strijd met art. 30p en 30q lid 1 Rv. De subonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
3.3
Art. 30p Rv bepaalt:
“1. De rechter kan, indien alle partijen op de mondelinge behandeling zijn verschenen, tijdens of na de mondelinge behandeling ter zitting mondeling uitspraak doen.
2. In afwijking van de artikelen 230 en 287 bestaat de mondelinge uitspraak uit de beslissing en de gronden van de beslissing.
3. Van de mondelinge uitspraak wordt door de rechter een proces-verbaal opgemaakt.
4. Het proces-verbaal wordt door de rechter ondertekend. Bij verhindering van de rechter wordt dit in het proces-verbaal vermeld.
5. De rechter stelt binnen twee weken na de mondelinge uitspraak een afschrift van het proces-verbaal ter beschikking van partijen. Het afschrift dat wordt verstrekt aan een partij die tot tenuitvoerlegging van de uitspraak kan overgaan, is in executoriale vorm opgemaakt.”
3.4
Vóór invoering van art. 30p Rv kwam de mondelinge uitspraak voor bij alle soorten van uitspraken, dus ook einduitspraken, en wel in het geval dat een zodanig spoedeisend belang bestaat bij een uitspraak dat een (volledige) schriftelijke uitwerking daarvan niet kan worden afgewacht en de uitspraak dus aanvankelijk alleen in mondelinge vorm kan worden gedaan. Hieraan werd uitwerking gegeven doordat de rechter mondeling zijn beslissing en de (belangrijkste) gronden daarvoor meedeelt aan de aanwezige partijen, en in de dagen daarna de beslissing (binnen veertien dagen) schriftelijk wordt vastgelegd in een op de gewone wijze uitgewerkte beschikking van de rechtbank. De Hoge Raad heeft op 20 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:6503.geoordeeld dat naast art. 30p Rv de rechter kan kiezen om de ‘bestaande praktijk’ te volgen.
3.5
In de onderhavige zaak heeft de rechtbank op de zitting van 5 juli 2021 mondeling de beslissing gegeven. Op dezelfde dag is een (door de rechter ondertekend) document afgegeven aan de officier van justitie, genaamd “Kennisgeving mondelinge uitspraak verplichte zorg”. De ‘kennisgeving’ dient enkel tot bewijs van het feit dat de beschikking met dit dictum mondeling is uitgesproken op die datum. Daarin wordt bevestigd dat de verzochte zorgmachtiging is toegewezen voor de periode van zes maanden, voor de daar vermelde vormen van verplichte zorg. Dit maakt het ten uitvoer leggen van de zorgmachtiging op dezelfde dag mogelijk, in afwachting van de enkele dagen later op te maken uitgewerkte beschikking en van het door de griffier uit te reiken afschrift daarvan. De mondelinge uitspraak is vervolgens op 12 juli 2021 uitgewerkt in een schriftelijke beschikking. De beschikking vervangt vanaf dat moment de eerder uitgewerkte kennisgeving.
3.6
3.7
Onderdeel 2 is gericht tegen rov. 2.5, 2.7 en dictum in rov. 3.1 tot en met 3.3 van de bestreden beschikking. Het onderdeel valt uiteen in drie subonderdelen. Subonderdeel 2.1 klaagt – na intrekking van een deel van de klacht bij aanvullende procesinleiding – dat art. 5:17 lid 1 Wvggz is geschonden, omdat de officier van justitie niet binnen vier weken zijn verzoekschrift bij de rechter heeft ingediend. Volgens subonderdeel 2.2 is daarmee ook art. 5 lid 1 sub e EVRM geschonden, omdat betrokkene niet in overeenstemming met de daarvoor geldende wettelijke procedure haar vrijheid is ontnomen. Subonderdeel 2.3 betoogt dat het oordeel onbegrijpelijk is hoe en in welke mate de door de rechtbank geconstateerde termijnoverschrijding het bestreden oordeel heeft beïnvloed.
3.8
Hoofdstuk 5 van de Wvggz regelt de voorbereiding van een zorgmachtiging. Wanneer de officier van justitie met de voorbereiding van een verzoekschrift begint, wijst hij eerst een geneesheer-directeur aan (art. 5:4, lid 1 onder a, Wvggz). Direct daarna informeert de geneesheer-directeur diverse personen, waaronder de betrokkene, schriftelijk over het feit dat een verzoek voor een zorgmachtiging wordt voorbereid; zie art. 5:4, lid 2 onder a, Wvggz. Na deze kennisgeving deelt de officier van justitie zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen vier weken, aan diverse personen waaronder de betrokkene, schriftelijk en gemotiveerd, zijn beslissing mede of naar zijn oordeel is voldaan aan de criteria voor verplichte zorg. Dit is bepaald in het eerste lid van art. 5:16 Wvggz. De Hoge Raad oordeelde ten aanzien van de termijnoverschrijding van art. 5:16 Wvggz in de beschikking van 5 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:349 als volgt:
“In de Wvggz wordt aan de niet-naleving van de in art. 5:16 lid 1 Wvggz genoemde termijn van vier weken niet het rechtsgevolg verbonden van niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in het verzoek voor een zorgmachtiging, dan wel van afwijzing van dat verzoek. Hoewel het onderdeel terecht aanvoert dat van de officier van justitie mag worden verwacht dat hij zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen vier weken zijn beslissing meedeelt of is voldaan aan de criteria voor verplichte zorg, strookt het niet met de bij het verkrijgen van een zorgmachtiging betrokken belangen om op de grond dat sprake is van overschrijding van deze termijn, de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek voor een zorgmachtiging, dan wel dat verzoek af te wijzen.”
3.9
De voormalig plv. P-G Langemeijer heeft in zijn conclusie van 8 januari 20214.over wiens belang gediend is met de termijn in art. 5:16 Wvggz en 5:17 Wvggz het volgende opgemerkt:
“In de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel heb ik niet kunnen terugvinden wiens belang nu eigenlijk wordt gediend door het stellen van de termijn van vier weken in art. 5:16 lid 1 en door het woord “onverwijld” in art. 5:17 lid 1 Wvggz. Behalve het belang van de melder of de aanvrager (zie art. 5:2 en 5:3), wordt een publiek belang gediend door een spoedige voorbereiding en, indien de officier van justitie besluit een zorgmachtiging te verzoeken, door een spoedige indiening van dat verzoek. Aan de steller van het middel geef ik toe dat ook een belang van betrokkene zelf gemoeid kan zijn met een voortvarende beslissing van de officier van justitie ter afsluiting van de voorbereidingsfase in hoofdstuk 5 Wvggz: vanaf de in art. 5:4 lid 2 onder a bedoelde kennisgeving verkeert de betrokkene in onzekerheid of wel of geen zorgmachtiging zal worden verleend.“
3.10
Art. 5:17 lid 1 Wvggz bepaalt dat indien de officier van justitie beslist dat voldaan is aan de criteria voor verplicht zorg, hij “onverwijld” een verzoekschrift voor een zorgmachtiging bij de rechter indient, onder gelijktijdige uitvoering van artikel 5:16 Wvggz. De termijn van vier weken wordt in art. 5:17 Wvggz niet genoemd. Net als aan de termijnoverschrijding van art. 5:16 Wvggz heeft de wet geen consequentie verbonden aan de termijnoverschrijding van art. 5:17 Wvggz. In de parlementaire stukken is opgemerkt dat het niet de bedoeling is dat het verzoekschrift voor een zorgmachtiging eerder bij de rechter wordt ingediend dan de beslissing zoals bedoeld in art. 5:16 Wvggz aan betrokkene wordt gezonden.5.Het moment waarop het verzoekschrift wordt ingediend is dus afhankelijk van het moment waarop de officier van justitie de beslissing meedeelt aan betrokkene en de andere personen genoemd in art. 5:16 lid 1 Wvggz.
3.11
Uit het verzoekschrift van de officier van justitie blijkt dat op 15 april 2021 is besloten om voor betrokkene een verzoekschrift voor een zorgmachtiging voor te bereiden. Door Bureau Wvggz is op 18 juni 2021 via e-mail bij Antes geïnformeerd waarom er nog geen verzoekschrift ingediend was. De termijn van vier weken was toen al ruim verstreken. De behandelaar heeft daarop per e-mail als volgt gereageerd:
“Wij hebben niet op tijd een onafhankelijke psychiater kunnen organiseren. Daarnaast was patiënte langdurig overgeplaatst geweest naar een covid afdeling.”
3.12
Op 21 juni 2021 zijn door de officier van justitie de bevindingen en het voorstel voor een zorgmachtiging ontvangen met daarbij de medische verklaring en het zorgplan. Vervolgens heeft de officier van justitie op 24 juni 2021 het verzoekschrift ingediend.
3.13
De klacht dat art. 5:17 Wvggz is geschonden wordt voor het eerst in cassatie aangevoerd. Volgens het onderdeel had de rechtbank de officier van justitie echter ambtshalve niet-ontvankelijk moeten verklaren. De steller van het onderdeel miskent daarmee dat de wet geen consequenties verbindt aan overschrijding van de termijn en op die grond dan ook faalt. Bovendien heeft de officier van justitie enkele dagen na ontvangst van alle stukken het verzoekschrift ingediend, zodat de officier van justitie ‘onverwijld’ na de beslissing dat is voldaan aan de criteria voor verplichte zorg het verzoekschrift heeft ingediend. Van schending van de termijn in art. 5:17 Wvggz is dan geen sprake. De subonderdelen 2.1 en 2.2 falen. Ook de motiveringsklacht faalt. Het is niet onbegrijpelijk dat de rechtbank geen overweging heeft gewijd aan de overschrijding van de termijn van art. 5:17 Wvggz aangezien deze overschrijding geen consequenties heeft voor de verlening van de zorgmachtiging. Het onderdeel faalt geheel.
3.14
Onderdeel 3 voert aan dat art. 5:15 lid 1 Wvggz en art. 5 aanhef sub e EVRM zijn geschonden omdat de geneesheer-directeur niet het zorgplan heeft beoordeeld aan de uitgangspunten van art. 2:1 Wvggz nu de vereiste hokjes in de bevindingen van 9 juni 2021 niet zijn aangekruist dan wel dat oordeel onbegrijpelijk is.
3.15
Nog daargelaten dat hierover voor het eerst in cassatie geklaagd wordt, faalt het onderdeel ook op inhoudelijk gronden. In de onderhavige zaak is in de bevindingen van de geneesheer-directeur van 9 juni 2021 het volgende opgenomen:
“Bevindingen
□ Het zorgplan voldoet aan de uitgangspunten van art. 2:1 Wvggz.
□ Er is geen plan van aanpak als bedoeld in art. 5:5 Wvggz gemaakt.
□ Ik ben van mening dat het noodzakelijk is om een zorgmachtiging te verlenen.
Toelichting: ernstig nadeel is niet te voorkomen met zorg op vrijwillige basis.”
3.16
De steller van het onderdeel betoogt dat de hokjes op het formulier aangekruist hadden moeten worden. In de voetnoot bij “bevindingen” is opgenomen: “Aanvinken wat van toepassing is, de niet-aangevinkte tekst valt weg”. Nu deze tekst in de bevindingen van de geneesheer-directeur is opgenomen, leid ik hieruit af dat de geneesheer-directeur deze bevindingen kennelijk digitaal heeft aangekruist waardoor de tekst is blijven staan. Het onderdeel faalt dan ook.
3.17
In de aanvullende procesinleiding wordt onder 6 tot en met 6.2 gewezen op de verschillen tussen enerzijds de beschikking zoals schriftelijk uitgewerkt op 12 juli 2021 en, anderzijds, het proces-verbaal en de kennisgeving die op 5 juli 2021 is uitgereikt. Volgens het onderdeel lopen deze documenten uiteen wat betreft de omschrijving van de verplichte zorg waarvoor de zorgmachtiging is verleend. De klacht houdt in dat de rechtbank art. 24 Rv, het doelmatigheidsbeginsel, het beginsel van behoorlijke rechtspleging en art. 5 aanhef en sub e EVRM heeft geschonden. Volgens het onderdeel heeft de rechter blijkens het proces-verbaal en naar aanleiding van het verzoek van de officier van justitie mondeling het aanbrengen van beperkingen in de vrijheid in relatie tot medicijninname noodzakelijk geoordeeld, terwijl de rechter in de bestreden schriftelijke beschikking die beperkingen in relatie tot het gebruik van communicatiemiddelen en het opruimen van het huis noodzakelijk heeft geoordeeld.
3.18
Vooropgesteld kan worden dat het enkele feit dat de omschrijving van de verplichte zorg in de (door de rechter ondertekende) ‘kennisgeving’ niet geheel overeenstemt met de omschrijving van de verplichte zorg in de (door dezelfde rechter ondertekende) uitgewerkte schriftelijke beschikking, niet leidt tot het vernietigen van de bestreden beschikking. Na de constatering dat twee schriftelijke weergaven van één rechterlijke beslissing uiteenlopen, kan immers voldoende zijn dat wordt vastgesteld welke van beide weergaven de juiste is.6.
3.19
De voormalig plv P-G Langemeijer heeft in zijn conclusie van 9 april 2021 uiteengezet dat indien sprake is van een schriftelijk uitgewerkte beschikking, na het aanwenden van een rechtsmiddel die beschikking wordt getoetst; niet het proces-verbaal van de zitting7.of de kennisgeving van de mondelinge uitspraak. Indien de rechter besluit tot verbetering van de uitspraak op de voet van art. 31 Rv wordt de wijziging op de minuut gesteld en heeft de verbetering tot gevolg dat de uitspraak rechtens nog slechts in de verbeterde vorm bestaat.8.In dit geval telt de op 16 augustus 2021 verbeterde versie van de op 5 juli 2021 uitgesproken en op 12 juli 2021 schriftelijke uitgewerkte beschikking.
3.20
Zoals onder 2.5 uiteengezet is in de schriftelijke uitwerking van de beschikking onder andere als bijzondere vorm van zorg opgenomen:
“het aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen en het opruimen van haar huis;”
3.21
Uit het proces-verbaal blijkt dat er ter zitting ook gesproken is over het opruimen van het huis van betrokkene. De behandelaar van betrokkene heeft ter zitting gezegd dat het huis eerst moet worden opgeruimd en dat betrokkene psychiatrische hulp en medicatie nodig heeft. In de kennisgeving van de mondelinge uitspraak die op dezelfde dag is afgegeven is ook het opruimen van het huis genoemd. Hieruit volgt dat betrokkene dient mee te werken aan ambulante zorg en het opruimen van haar huis. Indien betrokkene hieraan niet meewerkt dan kan betrokkene worden opgenomen. Anders dan het onderdeel stelt, heeft de rechtbank in de schriftelijke uitwerking dan ook geen andere vorm van beperkingen in de vrijheid van betrokkene verleend dan ter zitting is toegewezen. Het onderdeel faalt dan ook geheel.
4. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 09‑11‑2021
De procesinleiding is op 4 oktober 2021 bij de Hoge Raad ingediend.
Ook gepubliceerd in NJ 2020/337 m.nt. H.B. Krans onder NJ 2020/339, JPF 2018/79 m.nt. P. Vlaardingerbroek, JGZ 2018/16 m.nt. W.J.A.M. Dijkers.
ECLI:NL:PHR:2021:23, onder 2.8.
Kamerstukken II, 2015–2016, 32 399, nr. 25, blz. 165.
Zie ook HR 16 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1148.
Vgl. HR 16 mei 1997, ECLI:NL:HR:1997:AG7233, NJ 1998/221, rov. 3.1.
Vgl. Th.B. ten Kate en E.M. Wesseling-van Gent, Herroeping, verbetering en aanvulling van burgerrechtelijke uitspraken, Deventer: Kluwer 2013, blz. 197.