Einde inhoudsopgave
Een nieuwe visie op de afstamming (R&P nr. PFR5) 2014/1.5
1.5 Introductie van de begrippen ‘eigenaar’ en ‘eigenaresse’
mr. P.A.W. Kuijper, datum 24-01-2014
- Datum
24-01-2014
- Auteur
mr. P.A.W. Kuijper
- JCDI
JCDI:ADS393212:1
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht / Afstamming en adoptie
Voetnoten
Voetnoten
Embryowet, Wet van 20 juni 2002, Stb. 2002, 338, in werking getreden op 1 september 2002, houdende regels inzake handelingen met geslachtscellen en embryo’s, gewijzigd bij de Wet van 10 juli 2013, Stb. 2013, 306, in werking getreden op 27 september 2013, tot wijziging van de Embryowet in verband met evaluatie van deze wet.
Van der Steur 2003, p. 213.
Van der Steur 2003, p. 221.
The Court of Appeal 2009 EWCA Civ 37 (Yearworth and others versus North Bristol NHS Trust), Nuffield Council on Bioethics, Consultation Paper, april 2010, p. 34.
In de later nog te bespreken wetgeving, de Embryowet, wordt geregeld wat met dit embryo wel en vooral niet gedaan mag worden.1 Op dit moment is o.a. geregeld dat dit embryo in een uterus teruggeplaatst (bij de eigenaresse van de eicel) of geplaatst (in de baarmoeder van een andere vrouw = draagmoeder) moet worden, dat het slechts een bepaalde tijd bewaard mag worden zonder cryoconservatie (immers, de celdeling gaat autonoom door) en verder dat het door cryoconservatie bewaard mag worden voor later gebruik.
Overigens is hier bewust het begrip ‘eigenaresse’ van de cel geïntroduceerd. Dit proefschrift is namelijk gebaseerd op de aanname dat men alleen maar iets aan een ander kan geven als:
men daarvoor de eigenaar van deze ‘zaak’ was of men in ieder geval als enige een beslissing kan nemen wat men met deze ‘zaak’ doet.
Men kan niet iets weggeven waarvan men niet de eigenaar is. Als men ‘het’ niet weggeeft, blijft het dus bij de oorspronkelijke eigenaar. Natuurlijk betreffen alle door het lichaam afgescheiden zaken, urine, bloed, gameten, zaken die ‘extra commercium’ zijn, althans in de Nederlandse samenleving. Zelfs een orgaan dat nog niet van het lichaam is ‘los’ gemaakt, kan (en moet) worden geschonken. Het oude begrip ‘res sui generis’ beschrijft een en ander het duidelijkst: door het lichaam afgescheiden zaken, die buiten de handel zijn, maar waar men wel, beperkt, over kan beschikken: zelf houden of schenken aan een ander (geldt eigenlijk alleen voor gameten, bloed en organen), of vernietigen (geldt niet voor organen). Dus als een vrouw haar eicellen niet aan een ander schenkt en deze eicellen niet laat vernietigen, beter gezegd: verloren laat gaan, blijven het haar eicellen. Termen die bij zaken als tussenvormen in het oude recht werden gebruikt zoals res extra patrimonium, res extra commercium etc., zijn in het nieuwe BW niet meer mogelijk.2 De opmerking van Van der Steur spreekt voor zich zelf: ‘Voor het nieuwe BW is iets een zaak en derhalve een potentieel object van een eigendomsrecht en dus een goed en vatbaar voor de goederenrechtelijke gevolgen, of het is helemaal geen zaak en derhalve nooit object van een eigendomsrecht.’ Deze opmerking leidt er natuurlijk wel toe dat ook de term ‘res sui generis’ slechts als hulpmiddel kan worden gebruikt om het afwijkende karakter van deze ‘zaak’ te beschrijven.
In dit verband kan ook naar de discussie over het dier worden verwezen, dat van de wetgever sinds 1 januari 2013 niet langer een zaak mag heten (art. 3:2a lid 1 BW), maar waarop de regels voor ‘zaken’ wél analogisch moeten worden toegepast (art. 3:2a lid 2 BW). Hier is dus sprake van ‘symboolwetgeving’.
Van der Steur stelt op grond van het feit dat o.a. gameten, na afscheiding door het lichaam, stoffelijke objecten zijn die voor menselijke beheersing vatbaar zijn, deze lichaamsmaterialen als zaken in de zin van art. 3:2 BW zijn te kwalificeren.3
Door de voldoende individualiteit acht zij de kwalificatie als rechtsobject van een eigendomsrecht eveneens gerechtvaardigd. Om iets verder te vervolgen met: ‘Het ligt voor de hand om als eigenaar van deze zaken degene aan te merken waaruit het materiaal afkomstig is’. Afgezien van het feit dat het in deze zin grammaticaal juister was geweest te schrijven ‘uit wie’ dan ‘waaruit’, is de auteur het volledig met haar eens. Ook de ‘Court of Appeal’ in Engeland en Wales oordeelde in 2007 in de zaak Yearworth and others versus North Bristol NHS Trust dat sperma tot het eigendom mocht worden gerekend van de man die het had geproduceerd.4
Dit Hof van Beroep stelt verder dat ‘developments in medical science now require a re-analysis of the common law’s treatment of and approach to the issue of ownership of parts or products of a living human body.’