Einde inhoudsopgave
De overeenkomst in het insolventierecht (R&P nr. InsR3) 2012/5.3.2.2
5.3.2.2 Analyse
mr. T.T. van Zanten, datum 14-09-2012
- Datum
14-09-2012
- Auteur
mr. T.T. van Zanten
- JCDI
JCDI:ADS388041:1
- Vakgebied(en)
Insolventierecht / Faillissement
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
Voetnoten
Voetnoten
Zie in dit verband art. 56 lid 2 ROW, art. 2.33 BVIE, art. 3.27 BVIE, art. 23 GMeV, art. 33 lid 2 GMoV, art. 14 lid 3 Halfgeleiderwet en art. 63 lid 3 ZPW.
Zie Folmer e.a. 2008, p. 176 en de daar vermelde verwijzingen. Ten aanzien van het auteursrecht — waarvoor geen register en daarmee geen inschrijvingsmogelijkheid bestaat — oordeelde Hof Arnhem 24 februari 2009, LJN: BH7545, dat bij een overdracht onder bijzondere titel contractuele verplichtingen uit een licentieovereenkomst niet mee overgaan. HR 28 november 1941, NJ 1942, 205(Fire over England II) laat het punt uitdrukkelijk in het midden. Vgl. HR 21 maart 2003, LJN: AF0194(Intramed/Micromais c.s.).
Zie Jager & Weening 2008, p. 63; Van Engelen 2009, p. 303.
Zo ook: Slaski 2009, p. 125-126; Schainck 2009, p. 297.
Zie Van Elst 2008, p. 132.
Vgl. de aarzelende beschouwingen van Domingus 2002, p. 299; D.M. wille & H.W. Roerdink, Praktijkboek Insolventierecht 6, p. 68; Huydecoper 2008a, p. 276.
Vermoedelijk anders: Van Galen 2007, p. 293.
Zie Folmer e.a. 2008, p. 171, noot 27, met verwijzing
Zie o.a. Van Nieuwenhoven Helbach-Huydecoper & Van Nispen 2002, p. 313.
Zie Folmer e.a. 2008, p. 176, met verwijzingen.
Zie Van Nieuwenhoven Helbach-Huydecoper & Van Nispen 2002, p. 313, met verwijzingen.
Vgl. Rb. Amsterdam 16 augustus 2007, JOR 2007, 258, m.nt. W.J.M. van Andel, waarin de curator van de auteursrechthebbende vorderde dat een licentiehouder de door die licentie toegestane exploitatie zou staken. Tot een inhoudelijk oordeel kwam het op dit punt evenwel niet, omdat de licentiehouder toezegde de exploitatie voor de duur van het faillissement te zullen staken. Zie over de auteursrechtlicentie met betrekking tot software nader § 5.3.2.3.1.
Ook R.D. Vriesendorp, noot onder Nebula in AA 2007/3, p. 239-240, Huydecoper 2008a, p. 276, Huydecoper 2008b, p. 657-658, Schainck 2009, p. 297 en Slaski 2009, p. 126, hebben zich op het standpunt gesteld dat licenties onder de reikwijdte van het Nebula-arrest zijn begrepen. In deze zin vermoedelijk ook Kortmann 2011, p. 162. Zie ook specifiek ten aanzien van de auteursrechtlicentie: Neppelenbroek 2011, p. 160. Anders: Jager & Weening 2008, die verdedigbaar achten dat ingeschreven licenties niet door de regel uit het Nebula-arrest worden getroffen. Tevens anders: Van Engelen 2009, p. 303, die meent dat de Nebula-leer in beginsel niet van toepassing is op licenties, ongeacht of zij al dan niet zijn ingeschreven.
Zie o.a. Quaedvlieg 1995, p. 229-230 en p. 234; Folmer e.a. 2008, p. 172-173, met verwijzingen; Schainck 2009, p. 298; Neppelenbroek 2011, p. 153. Vgl. Drion 2009, p. 2805.
Zie Van Engelen 2008, p. 152.
Vgl. Jager & Weening 2008, p. 55-56; Schainck 2009, p. 297-298.
Zie art. 7:226 BW respectievelijk art. 35a Fw.
Zie respectievelijk § 5.3.1.2.3 en § 5.5.
Zie ook § 5.3.1.2.5.
Vgl. Huydecoper 2008b, p. 658-659.
Hoewel met het sluiten van een licentieovereenkomst een obligatoire rechtsverhouding in het leven wordt geroepen, kan niet worden ontkend dat licenties soms goederenrechtelijke trekken vertonen. Zo is in verschillende IE-wetten de mogelijkheid geopend de licentie in een daartoe aangewezen register te doen inschrijven, waarmee kan worden bewerkstelligd dat de licentie werking heeft jegens derden.1 In sommige gevallen is bovendien reeds sprake van derden-werking indien nog géén inschrijving heeft plaatsgevonden Zo bepaalt art. 23 GMeV dat licenties ook vóór inschrijving kunnen worden tegengeworpen aan derden die rechten op het merk verworven hebben na de totstandkoming van de licentie, indien zij op de datum waarop zij die rechten verwierven van het bestaan van de licentie op de hoogte waren. Uit de schaarse jurisprudentie op dit terrein kan worden afgeleid dat kennis van een niet ingeschreven licentie op een Benelux-merk of octrooi met gelding in Nederland (en in het verlengde daarvan ook op andere IE-rechten) mogelijk eveneens een zekere mate van derdenwerking tot gevolg kan hebben.2
Door een aantal schrijvers is verdedigd dat de curator als derde in de hier bedoelde zin dient te worden aangemerkt en om die reden sprake is van een wettelijk geregelde uitzondering op het Nebula-arrest.3 Mijns inziens is dit onjuist.4 De curator kan ten opzichte van de licentiehouder niet als derde worden beschouwd,5 maar oefent in een voorkomend geval juist — op grond van een eigen bevoegdheid — een vermogensrecht van de gefailleerde uit ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers. Dat de curator niet als derde heeft te gelden, betekent evenwel niet zonder meer dat hij door de schuldenaar verstrekte licenties niet behoeft te respecteren. Uit het feit dat aan bepaalde licenties werking jegens derden is toegekend, kan worden afgeleid dat de wetgever de houder van een dergelijke licentie in zekere mate heeft willen beschermen. Onderzocht dient te worden of een zo vergaande bescherming is beoogd dat ook de curator van de licentiegever niet bevoegd moet worden geacht de licentiehouder zijn uit de licentie voortvloeiende gebruiks- c.q. exploitatiebevoegdheden te ontnemen.
Van Elst heeft het standpunt ingenomen dat voor de positie van de curator van belang is welke gevolgen de inschrijving van een licentie heeft. Brengt inschrijving met zich dat de licentie ook tegen een latere verkrijger van het betreffende IE-recht kan worden ingeroepen, dan zal het Nebula-arrest voor wat betreft die licentieovereenkomst volgens Van Elst geen gevolgen hebben.6 De curator is dan naar zijn oordeel kennelijk gehouden de licentie te respecteren. Ik denk daar anders over. Dat een ingeschreven licentie na overdracht van het daarmee belaste IE-recht in beginsel ook aan de verkrijger kan worden tegengeworpen, betekent niet zonder meer dat hetzelfde geldt ingeval de curator die overdracht tot stand brengt, nu een (min of meer) uitdrukkelijk regeling zoals bij huur (art. 7:226 lid 2 BW) en de kwalitatieve verplichting (art. 35a Fw) in alle IE-wetten ontbreekt.7 Belangrijker is evenwel dat het enkele feit dat een licentie bij overdracht door de curator in stand blijft, onvoldoende grond oplevert om de aanspraken van de licentiehouder in de periode voorafgaand aan een eventuele overdracht buiten de rangregeling om te voldoen.8
Ik neem als voorbeeld de octrooilicentie, aangezien de Rijksoctrooiwet de licentiehouder de meest vergaande bescherming tegen inbreuken op zijn recht lijkt te bieden.9 Het fundament van die bescherming is gelegen in art. 56 lid 2 ROW, waarin is bepaald dat licenties ten opzichte van derden geldig zijn nadat de titel in het octrooiregister is ingeschreven. Vrij algemeen wordt aangenomen dat deze regel meebrengt dat een ingeschreven licentie na overdracht van het octrooi aan de verkrijger kan worden tegengeworpen; de octrooilicentie heeft dan dus droit de suite. 10 Zowel uit de parlementaire geschiedenis als uit de rechtspraak kan worden afgeleid dat mogelijk hetzelfde geldt indien de licentie niet in het octrooiregister is ingeschreven, maar de verkrijger wél van het bestaan ervan op de hoogte was.11 Hiernaast biedt art. 70 lid 6 ROW de licentiehouder de bevoegdheid zelfstandig op te treden tegen inbreuken op het octrooi, indien hij die bevoegdheid bij de octrooihouder heeft bedongen. De artikelen 75 lid 8 en 78 lid 4 ROW bepalen ten slotte dat een partij die een beter recht blijkt te hebben dan de octrooihouder, na vernietiging dan wel opeising van het octrooi onder omstandigheden gehouden is de rechten van licentiehouders te respecteren. In hoeverre ook deze regels gelding hebben indien de licentie niet op de voet van art. 56 lid 2 ROW in het octrooiregister is ingeschreven, is bepaald onzeker.12
Mijns inziens vloeit uit géén van de hiervoor genoemde bepalingen noch uit het samenstel van deze bepalingen dwingend voort dat de curator van de licentiegever verplicht is de uit een ingeschreven octrooilicentie voortvloeiende gebruiks- c.q. exploitatierechten te respecteren. In het bijzonder acht ik hierbij van belang dat inschrijving van de licentie in het octrooiregister slechts optioneel is en de daarmee te realiseren derdenwerking dus niet dwingendrechtelijk is opgelegd, zoals bijvoorbeeld bij huur van woon- en bedrijfsruimte en bij pacht wél het geval is.13 In de periode voorafgaand aan een eventuele overdracht is de licentiehouder naar mijn mening een schuldeiser als ieder ander, aan wiens aanspraken slechts tegemoet behoort te worden gekomen voor zover dat strookt met de aanspraken van de overige schuldeisers. De curator heeft hier dus recht op wanprestatie. Naar mag worden verwacht, zal de uitkomst in de regel evenwel niet zijn dat de licentiehouder zijn uit de licentie voortvloeiende rechten tijdelijk niet kan uitoefenen, maar dat tussen de partijen wordt overeengekomen dat zolang geen overdracht van het octrooirecht is gerealiseerd, door de licentiehouder aan de boedel een marktconforme tegenprestatie wordt betaald.
Het voorgaande geldt mutatis mutandis voor licenties met betrekking tot de andere rechten van intellectuele eigendom, aangezien de bescherming van de licentiehouder daar steeds op een vergelijkbaar of lager niveau ligt of zelfs (vrijwel) geheel afwezig is, zoals het geval lijkt te zijn bij een auteursrecht-licentie' 14 of een 'handelsnaamlicentie'.15
Licenties als huur of kwalitatieve verplichting
In de literatuur bestaat discussie omtrent de vraag of licenties onder omstandigheden als huur van een vermogensrecht als bedoeld in art. 7:201 lid 2 BW kunnen worden beschouwd.16 Ook wordt door een enkeling gesuggereerd, althans niet uitgesloten geacht, dat bepaalde IE-rechten als registergoed in de zin van art. 3:10 BW door het leven gaan,17 hetgeen de mogelijkheid zou openen onder een dergelijk IE-recht verleende en ingeschreven licenties als kwalitatieve verplichting in de zin van art. 6:252 BW te bestempelen.18 Een voordeel van de kwalificatie als huur respectievelijk als kwalitatieve verplichting zou in een voorkomend geval kunnen zijn dat de licentie bij overdracht van het IE-recht door de curator standhoudt.19 Voor de hier aan de orde zijnde problematiek is dit evenwel irrelevant. Zowel bij huur van vermogensrechten als bij de kwalitatieve verplichting geldt dat zolang het contractueel belaste goed zich nog in de boedel bevindt, de curator niet gehouden is de overeenkomst na te komen.20
Retentierecht
In § 5.2.1 kwam aan de orde dat enigszins onzeker is of de partij die een gebruiksrecht met betrekking tot een tot de boedel behorende zaak heeft, aan de consequenties van het Nebula-arrest kan ontsnappen door zich te beroepen op een retentierecht.21 Bij licenties bestaat die onzekerheid niet, nu zij niet op een zaak rusten en de regeling van art. 3:290 e.v. BW alleen op die situatie betrekking heeft.22