Derdenbeslag
Einde inhoudsopgave
Derdenbeslag (BPP nr. I) 2003/5.3.3.8:5.3.3.8 Art. 476b lid 2 en 3
Derdenbeslag (BPP nr. I) 2003/5.3.3.8
5.3.3.8 Art. 476b lid 2 en 3
Documentgegevens:
Mr. L.P. Broekveldt, datum 31-03-2003
- Datum
31-03-2003
- Auteur
Mr. L.P. Broekveldt
- JCDI
JCDI:ADS395731:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Zie aldus Part Gesch. Wijz. Rv, p. 174; zie over de kosten van de derde-beslagene verder § 5.6.
Zie aldus Part Gesch. Wijz. Rv, p. 174; zie ook Vademecum Executie en Beslag (Van Oven), 2001, 8.1.16.
Wanneer de beslagdebiteur al niet door het vonnis wordt gebonden omtrent hetgeen over 'hun onderlinge rechtsverhouding is beslist' (art. 477b lid 3), geldt dat nog eens 'a fortiori' voor hetgeen in de buitengerechtelijke fase verklaard wordt; zie ook Part Gesch. Wijz. Rv, p. 174; H.A. Stein, Beslag en executie, 2002, § 45, p. 76.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
239. In deze laatste paragraaf zullen, ter wille van de volledigheid, nog kort lid 2 en 3 van art. 476b worden besproken. Aangezien beide bepalingen eigenlijk voor zichzelf spreken, kan grotendeels worden volstaan alleen de tekst er van weer te geven:
'2. De verklaring gaat zo veel mogelijk vergezeld van afschrift van tot staving dienende bescheiden.
3. De deurwaarder of advocaat die een verklaring heeft ontvangen, zendt binnen drie dagen afschrift daarvan aan de beslagdebiteur.'
Toch is het nuttig en noodzakelijk daarbij nog enige toelichting te geven.
Met betrekking tot het tweede lid is in de MvT Mv. slechts opgemerkt, dat de kosten van de hier bedoelde bescheiden1 'krachtens artikel 477 lid 2 door de derde van het verschuldigde (mogen) worden afgehouden', en daarmee dus deel uitmaken van de 'kosten van executie'. Bij deze 'bescheiden' valt te denken aan: bankafschriften waaruit het saldo op de beslagdatum blijkt; overeenkomst waaruit het terbeschikking gestelde krediet blijkt; stukken met betrekking tot een tegenvordering die de derde wil verrekenen; schriftelijke mededeling van verpanding van de vordering (in verband met art. 475h lid 1); exploot van opvolgend beslag (art. 478). Hoewel dat niet zo heel duidelijk uit deze bepaling blijkt, legt zij op de derde-beslagene de verplichting de hier bedoelde 'bescheiden', niet alleen wanneer daar expliciet om wordt gevraagd, maar óók om ze uit eigen beweging aan de beslaglegger te verstrekken. De derde die daarmee in gebreke blijft, loopt dus het risico op de voet van art. 477a lid 2 in rechte te worden aangesproken tot 'aanvulling' van zijn Verklaring. In de praktijk blijken met name de banken nogal eens onwillig te zijn om, óók na daartoe gedaan en herhaald schriftelijk verzoek, de relevante 'tot staving dienende bescheiden' over te leggen.
Het derde lid, dat ook reeds kort in § 4.2.1 ter sprake is gekomen bij de bespreking van de rechtspositie van de beslagdebiteur, is goed beschouwd niet heel veel meer dan een 'fopspeen': op niet-nakoming van deze verplichting stelt de wet geen sanctie - anders dan een eventuele verplichting tot schadevergoeding van de beslaglegger of diens vertegenwoordiger (deurwaarder/advocaat) - terwijl de beslag-debiteur bovendien de bevoegdheid is ontzegd.2
'zijnerzijds de door de derde afgelegde verklaring (...) te betwisten.'
De beslagdebiteur wordt echter anderzijds, zoals volgt uit het bepaalde in art. 477b lid 3 ook niet gebonden aan de door de derde-beslagene afgelegde Verklaring. Welke schade de beslagdebiteur als gevolg van niet-toezending van de Verklaring3 zou kunnen lijden, valt dan ook niet zo goed in te zien.
Het vorenstaande neemt niet weg dat de beslagdebiteur in de hem toegezonden Verklaring wel aanleiding kunnen vinden de derde-beslagene - zijn schuldenaar tenslotte - opheldering te vragen over hetgeen deze al dan niet heeft verklaard: de be-slagdebiteur kan immers menen dat de derde een (veel) groter bedrag of ook nog andere goederen, aan hem is verschuldigd dan hij heeft verklaard, zodat de vordering van de beslaglegger tot een groter beloop verhaald zou kunnen worden. De beslag-debiteur zou ook uit eigen beweging de beslaglegger daarover kunnen informeren wat in de praktijk regelmatig voorkomt - terwijl de beslagdebiteur - tenslotte - ook de derde zou kunnen verzoeken om, naar aanleiding van de afgelegde Verklaring, gebruik te maken van zijn bevoegdheid hem op de voet van art. 118 in het geding te roepen. Daardoor worden dan alle bij het derdenbeslag betrokken partijen wél aan het te wijzen vonnis gebonden, zoals uitdrukkelijk is bepaald in art. 477b lid 3. Het vonnis als bedoeld in art. 477a heeft in zo'n geval gezag van gewijsde (art. 236 lid 1) tegenover alle dán bij het derdenbeslag betrokken partijen.