Einde inhoudsopgave
Procedurele waarborgen in materiële EVRM-rechten 2017/2.2.2.4
2.2.2.4 De procedurele eisen van artikel 6 EVRM, tweede en derde lid
T. de Jong, datum 01-03-2017
- Datum
01-03-2017
- Auteur
T. de Jong
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Staatsrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Vgl. o.m. Harris e.a. 2014, p. 460-491; White & Ovey 2014, p. 279-296; Gerards 2013 e.a. p. 382 e.v. Zie ook: EHRM 14 november 2013, EHRC 2014, 37, m.nt. J. H. Crijns (Blokhin t. Rusland) en de Grote Kamer-uitspraak: EHRM 23 maart 2016, EHRC 2016, 146, m.nt. M.I. van Drunick, NJ 2016, 260, m.nt. N. Keijzer (Grote Kamer) (Blokhin t. Rusland) waarin tijdens het verhoor van de minderjarige klager geen advocaat aanwezig was tijdens zijn verhoor en van een eerlijk proces geen sprake was: schending artikel 6, eerste en derde lid EVRM.
Van Dijk e.a. 2006, p. 624; Vande Lanotte & Haeck 2004a, p. 519.
Ten eerste komt de verdachte het recht toe om onverwijld in een taal die hij verstaat en in bijzonderheden op de hoogte te worden gesteld van de aard en de reden van de tegen hem ingebrachte beschuldiging. Het recht om te beschikken over de tijd en faciliteiten die nodig zijn voor de voorbereiding van zijn verdediging. Daarnaast het recht om zichzelf te verdedigen of daarbij bijstand te hebben van een zelf gekozen advocaat, of indien hij over onvoldoende middelen beschikt om een raadsman te bekostigen kosteloos door een toegevoegd advocaat te kunnen worden bijgestaan indien de belangen van een behoorlijke rechtspleging dit eisen. En ook het recht om de getuigen à charge te ondervragen of te doen ondervragen en het oproepen en de ondervraging van getuigen à décharge te doen geschieden onder dezelfde voorwaarden als het geval is met getuigen à charge. Tot slot het recht om zich kosteloos te doen bijstaan door een tolk, indien hij de taal die ter terechtzitting wordt gebezigd niet verstaat of niet spreekt.
Overigens gelden sommige beginselen die behoren tot het recht op een eerlijk proces als onderdeel van artikel 6 EVRM eerste lid alleen in zaken waarin het gaat om een criminal charge, zie: White & Ovey 2014, p. 279. Vgl. ook: Harris e.a. 2014, p. 421 en p. 460; Jansen 2004, p. 27; Barkhuysen, Damen e.a. 2007, p. 117; Barkhuysen, Van Emmerik & Gerards 2009, p. 17.
Barkhuysen & Van Emmerik 2011, p. 63-64. Meer recent: Van Emmerik & Saris 2014.
Barkhuysen, Van Emmerik & Gerards 2009, p. 16; Barkhuysen, Damen e.a. 2007, p. 116; Vandelanotte & Haeck (red.) 2004, p. 561. Genoemde arresten in dit verband zijn: EHRM 25 februari 1993, zaaknr. 10828/84, par. 44 ((Funke t. Franrkijk) en EHRM 8 februari 1996, zaaknr. 18731/91, par. 45-47 (John Murray t. Verenigd Koninkrijk).
Harris e.a. 2014, p. 422-426; Barkhuysen & Van Emmerik 2011, p. 68 e.v.; Barkhuysen, Van Emmerik & Gerards 2009, p. 16.
Barkhuysen 2004, p. 63 met een verwijzing naar: EHRM 3 mei 2001, zaaknr. 31827/96, par. 65-71 (J.B. t. Zwitserland).
Indien sprake is van een criminal charge in de zin van artikel 6 EVRM gelden er op grond van het tweede en derde lid aanvullende procedurele waarborgen.1 In het tweede lid wordt de onschuldpresumptie genoemd.2 De betrokkene tegen wie een vervolging is ingesteld, is onschuldig totdat het tegendeel bewezen is. In het derde lid worden expliciet nog een aantal procedurele waarborgen opgesomd.3
Als gezegd zien de leden twee en drie van artikel 6 EVRM op de procedurele waarborgen bij een criminal charge. Deels bestaat er een overlap met de eerder in dit hoofdstuk genoemde procedurele normen die het Hof inleest in het eerste lid van artikel 6 EVRM.4 De nationale bestuursrechter toetst de evenredigheid van punitieve sancties, zoals een bestuurlijke boete, doorgaans indringend.5
Naast deze procedurele rechtsnormen ligt volgens vaste jurisprudentie6 van het EHRM in het tweede lid van artikel 6 EVRM het nemo tenetur-beginsel, het zwijgrecht, besloten: een verdachte is niet verplicht om mee te werken aan zijn eigen veroordeling.7 Hierbij wordt een onderscheid gemaakt naar het materiaal dat afhankelijk van de wil van betrokkene is verkregen – zoals een schriftelijke of mondelinge verklaring – en materiaal (bijvoorbeeld bankafschriften) waarvoor dat niet geldt.8 De bescherming van het nemo teneturbeginsel strekt zich niet uit tot het materiaal dat onafhankelijk van de wil van de betrokkene bestaat.