Ontleend aan rov. 3.1-3.8 van het in cassatie bestreden arrest, tenzij anders vermeld.
HR, 22-02-2013, nr. 11/04182
ECLI:NL:HR:2013:BY4118
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
22-02-2013
- Zaaknummer
11/04182
- Conclusie
Mr. E.B. Rank-Berenschot
- LJN
BY4118
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:BY4118, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 22‑02‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BY4118
ECLI:NL:PHR:2013:BY4118, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 16‑11‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:BY4118
- Vindplaatsen
Uitspraak 22‑02‑2013
Inhoudsindicatie
Koop. Schadevergoeding na ontbinding koopovereenkomst. Onbegrijpelijk oordeel over grondslag vordering.
22 februari 2013
Eerste Kamer
11/04182
DV/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
PROJECT CONSULT PROJECTEN B.V.,
gevestigd te Veenendaal,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. L. Kelkensberg,
t e g e n
MEDIA PRINTING DESIGN & EVENTS ONROEREND GOED B.V.,
gevestigd te Wijk bij Duurstede,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Project Consult en Media Printing.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 230914/HA ZA 07-967 van de rechtbank Utrecht van 29 augustus 2007, 28 mei 2008 en 17 maart 2010;
b. het arrest in de zaak 200.068.602 van het gerechtshof te Amsterdam van 7 juni 2011.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft Project Consult beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen Media Printing is verstek verleend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van Project Consult heeft bij brief van 30 november 2012 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Media Printing is eigenares geweest van het pand Dorpsstraat 39 / Amersfoortseweg 5a te Doorn (hierna: het pand).
(ii) Op 19 juni 2003 heeft Media Printing een "koop- en ontwikkelingsovereenkomst" met Project Consult gesloten waarbij zij het pand aan Project Consult heeft verkocht voor € 510.000,--. Project Consult wilde op het betrokken perceel een project ontwikkelen bestaande uit een winkelruimte met daarboven acht appartementen.
(iii) Hangende een bestuursrechtelijke beroepsprocedure betreffende de te verlenen bouwvergunning zijn partijen overeengekomen dat Project Consult een nieuw plan zou ontwikkelen bestaande uit een commerciële ruimte met vijf appartementen. De afspraken zijn vastgelegd in een op 15 november 2005 ondertekende nadere overeenkomst. In die overeenkomst is de koopprijs op € 430.000,-- kosten koper bepaald.
(iv) Vanaf 13 december 2006 hebben Project Consult, Media Printing en haar makelaar met elkaar overleg gevoerd over de vertraging van het project. In dat kader heeft Project Consult per e-mail van 17 januari 2007 aan de makelaar van Media Printing een voorstel gedaan, erop neerkomende dat Project Consult op kortere termijn (dan eerder was afgesproken) zou afnemen tegen een koopsom van € 270.000,-- bij ontwikkeling van een twee-onder-een-kap-woning, dan wel van € 270.000,-- vermeerderd met een aanvullend bedrag van € 20.000,-- tot € 30.000,-- ingeval ontwikkeling van een zorginstelling mogelijk zou zijn.
(v) Bij brief van 8 februari 2007 heeft de advocaat van Media Printing aan Project Consult bericht dat Project Consult nog tot 19 februari 2007 in de gelegenheid werd gesteld om alsnog aan haar verplichtingen te voldoen, "bij gebreke waarvan de Overeenkomst ontbonden zal zijn en partijen hun eigen weg zullen kunnen gaan".
(vi) Per e-mail van 9 februari 2007 heeft Project Consult de makelaar van Media Printing medegedeeld dat zij akkoord ging met de door Media Printing gevraagde koopsom van € 300.000,-- tegen finale kwijting en dat zij met het oog op de verlangde afname op kortere termijn voorstelt af te nemen in de periode van medio maart tot eind maart 2007.
(vii) Project Consult heeft op 26 april 2007 ten laste van Media Printing conservatoir beslag tot levering op het pand gelegd.
(viii) Tijdens de onderhavige procedure heeft de rechtbank bij beschikking van 22 mei 2008 op de voet van art. 3:268 lid 2 BW aan de hypotheekhouder verlof verleend voor onderhandse verkoop van het pand voor een bedrag van € 520.000. Het pand is verkocht en op 17 juli 2008 geleverd aan een derde. Na voldoening van de hypothecair gezekerde vordering resteerde een bedrag van € 102.251,43, dat onder de notaris berust.
3.2 Project Consult heeft aanvankelijk gevorderd Media Printing te veroordelen tot medewerking aan levering van het pand, primair op grond van de overeenkomst van 9 februari 2007 en subsidiair op grond van de aanvullende overeenkomst van 15 november 2005 (in samenhang met de koop- en ontwikkelingsovereenkomst van 19 juni 2003).
Naar aanleiding van de onderhandse verkoop van het pand door de hypotheekhouder heeft Project Consult, in verband met het feit dat Media Printing niet langer aan haar leveringsverplichting kon voldoen, haar eis aldus gewijzigd dat deze strekt tot veroordeling van Media Printing tot betaling van een bedrag van € 240.000,-- in hoofdsom als schadevergoeding.
De rechtbank heeft de vordering afgewezen. Zij overwoog daartoe dat van de totstandkoming van een overeenkomst op 9 februari 2007 niet is gebleken en dat de overeenkomst van 15 november 2005 door Media Printing rechtsgeldig is ontbonden. Op Media Printing rustte derhalve geen leveringsplicht (meer), zodat de op deze plicht gebaseerde vordering tot schadevergoeding niet toewijsbaar is.
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, met verbetering van gronden. Het hof heeft evenals de rechtbank geoordeeld dat op 9 februari 2007 geen overeenkomst tot stand is gekomen (rov. 4.4-4.6). Anders dan de rechtbank heeft het hof echter geoordeeld dat de overeenkomst van 15 november 2005 niet rechtsgeldig is ontbonden (rov. 4.7-4.13). De vordering tot schadevergoeding heeft het hof echter niet toegewezen, nu deze zag op kosten van projectontwikkeling en Project Consult deze kosten ook zou hebben gehad als Media Printing haar verplichting tot levering was nagekomen (rov. 4.14-4.15).
3.3 Onderdeel 1 van het middel komt met een motiveringsklacht tegen laatstgenoemd oordeel van het hof op. Blijkens de inleiding op het middel neemt het onderdeel tot uitgangspunt dat de vordering van Project Consult gebaseerd is op de stelling dat zij haar kosten niet kan terugverdienen als gevolg van de tekortkoming van Media Printing, en klaagt het, samengevat, dat Project Consult haar schade, gemotiveerd en onderbouwd met een rapport van een registeraccountant, heeft begroot op € 364.767,64, dat dit bedrag de gemaakte kosten alsmede gederfde winst omvatte en is gebaseerd op een vergelijking tussen de huidige situatie waarin Project Consult verkeert en de (hypothetische) situatie waarin Project Consult zou hebben verkeerd indien Media Printing correct zou hebben gepresteerd. Om praktische redenen heeft Project Consult haar vordering echter beperkt tot een bedrag van € 240.000,-- (overeenkomend met de door haar gemaakte kosten), omdat Media Printing voor het meerdere geen verhaal bood.
3.4 De klacht slaagt. Project Consult heeft inderdaad haar vordering opgebouwd, begroot en vervolgens beperkt op de wijze en op de gronden als in het onderdeel vermeld. Dit stond haar vrij. Het hof heeft een onbegrijpelijke uitleg gegeven aan deze vordering, door te miskennen dat de beperking van de vordering tot het bedrag van de door Project Consult tevergeefs gemaakte kosten, uitsluitend door praktische redenen was ingegeven. Daarmee wijzigde Project Consult immers niet de grondslag van haar vordering, die inhield dat zij door de tekortkoming van Media Printing niet in staat is geweest haar kosten terug te verdienen.
3.5 De klachten van het op onderdeel 1 voortbouwende onderdeel 4 slagen eveneens. De overige klachten van het middel behoeven geen behandeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 7 juni 2011;
verwijst het geding naar het gerechtshof Den Haag ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt Media Printing in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Project Consult begroot op € 6.051,49 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter en de raadsheren C.A. Streefkerk, M.A. Loth, C.E. Drion en G. Snijders, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op 22 februari 2013.
Conclusie 16‑11‑2012
Mr. E.B. Rank-Berenschot
Partij(en)
11/04182
Mr. E.B. Rank-Berenschot
Zitting: 16 november 2012
CONCLUSIE inzake:
Project Consult Projecten B.V.,
eiseres tot cassatie,
advocaat: mr. L. Kelkensberg,
tegen:
Media Printing Design & Events Onroerend Goed B.V.,
verweerster in cassatie,
niet verschenen.
Deze zaak betreft een door de koper van een pand ingestelde vordering tot schadevergoeding op de grond dat nakoming door de verkoper van zijn leveringsverplichting blijvend onmogelijk is geworden. In cassatie gaat het om de vraag of het hof deze vordering heeft kunnen afwijzen door te oordelen dat het gevorderde bedrag ziet op tevergeefs gemaakte projectontwikkelingskosten en dat de koper die kosten ook zou hebben gehad als de verkoper de koopovereenkomst onberispelijk was nagekomen.
1. Feiten en procesverloop
1.1
In cassatie zijn de volgende vaststaande feiten van belang.1.
- a)
Verweerster in cassatie (hierna: Media Printing) is eigenares geweest van het pand Dorpsstraat 39/Amersfoortseweg 5a te Doorn (verder: het pand).
- b)
Op 19 juni 2003 heeft Media Printing een "koop- en ontwikkelingsovereenkomst" met eiseres tot cassatie (hierna: Project Consult) gesloten waarbij zij het pand aan Project Consult heeft verkocht voor € 510.000,-. Project Consult wilde op het betrokken perceel een project ontwikkelen bestaande uit een winkelruimte met daarboven acht appartementen.
- c)
Hangende een bestuursrechtelijke beroepsprocedure betreffende de te verlenen bouwvergunning zijn partijen overeengekomen dat Project Consult een nieuw plan zou ontwikkelen bestaande uit een commerciële ruimte met vijf appartementen. De afspraken zijn vastgelegd in een op 15 november 2005 ondertekende nadere overeenkomst. In die overeenkomst is de koopprijs op € 430.000,- kosten koper bepaald.
- d)
Vanaf 13 december 2006 hebben Project Consult, Media Printing en haar makelaar met elkaar overleg gevoerd over de vertraging van het project. In dat kader heeft Project Consult per e-mail van 17 januari 2007 aan de makelaar van Media Printing een voorstel gedaan, er op neer komende dat Project Consult op kortere termijn (dan eerder was afgesproken) zou afnemen tegen een koopsom van € 270.000,- bij ontwikkeling van een twee-onder-een kap woning, dan wel van € 270.000,- vermeerderd met een aanvullend bedrag van € 20.000,- tot € 30.000,- in geval ontwikkeling van een zorginstelling mogelijk zou zijn.
- e)
Bij brief van 8 februari 2007 heeft de advocaat van Media Printing aan Project Consult bericht dat Project Consult nog tot 19 februari 2007 in de gelegenheid werd gesteld om alsnog aan haar verplichtingen te voldoen, "bij gebreke waarvan de Overeenkomst ontbonden zal zijn en partijen hun eigen weg zullen kunnen gaan".
- f)
Per e-mail van 9 februari 2007 heeft Project Consult de makelaar van Media Printing medegedeeld dat zij akkoord ging met de door Media Printing gevraagde koopsom van € 300.000,- tegen finale kwijting en dat zij met het oog op de verlangde afname op kortere termijn voorstelt af te nemen in de periode van medio maart tot eind maart 2007.
- g)
Project Consult heeft op 26 april 2007 ten laste van Media Printing conservatoir beslag tot levering op het pand gelegd.2.
- h)
Tijdens de onderhavige procedure heeft de rechtbank bij beschikking van 22 mei 2008 op de voet van art. 3:268 lid 2 BW aan de hypotheekhouder verlof verleend voor onderhandse verkoop van het pand voor een bedrag van € 520.000,-. Het pand is verkocht en op 17 juli 2008 geleverd aan een derde. Na voldoening van de hypothecair gezekerde vordering resteerde een bedrag van € 102.251,43, dat onder de notaris berust.
1.2
Bij inleidende dagvaarding van 9 mei 2007 en akte houdende aanvulling van eis heeft Project Consult aanvankelijk gevorderd Media Printing te veroordelen tot medewerking aan levering van het pand, primair op grond van de overeenkomst van 9 februari 2007 en subsidiair op grond van de aanvullende overeenkomst van 15 november 2005 (in samenhang met de koop- en ontwikkelingsovereenkomst van 19 juni 2003).
Naar aanleiding van de onderhandse verkoop van het pand door de hypotheekhoudster heeft Project Consult, op grond dat Media Printing niet langer aan haar leveringsverplichting kon voldoen, bij conclusie na tussenvonnis mede houdende wijziging van eis d.d. 25 juni 2008 haar eis aldus gewijzigd dat deze strekt tot veroordeling van Media Printing tot betaling van een bedrag ad € 240.000,- in hoofdsom uit hoofde van vervangende schadevergoeding.3.
Media Printing heeft de vordering bestreden.4.
1.3
Bij vonnis van 17 maart 2010 wijst de rechtbank Utrecht de vordering af. Zij overweegt daartoe dat van de totstandkoming van een overeenkomst op 9 februari 2007 niet is gebleken (rov. 2.4-2.7) en dat de overeenkomst van 15 november 2005 door Media Printing rechtsgeldig is ontbonden (rov. 2.8-2.19). Op Media Printing rust derhalve geen leveringsplicht (meer), zodat de op deze plicht gebaseerde vordering tot vervangende schadevergoeding niet toewijsbaar is (rov. 2.20).
1.4
Project Consult is van dit vonnis in hoger beroep gekomen bij het gerechtshof Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem.5. Media Printing heeft verweer gevoerd.
1.5
Bij arrest van 7 juni 2011 bekrachtigt het hof het vonnis van 17 maart 2010 met verbetering van gronden.
Het hof is evenals de rechtbank van oordeel dat op 9 februari 2007 geen overeenkomst tot stand is gekomen (rov. 4.4-4.6). Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat de overeenkomst van 15 november 2005 niet rechtsgeldig is ontbonden (rov. 4.7-4.13). De vordering tot schadevergoeding is echter niet toewijsbaar, nu deze ziet op kosten van projectontwikkeling en Project Consult deze kosten ook zou hebben gehad als Media Printing haar verplichting tot levering was nagekomen, aldus het hof (rov. 4.14-4.15).
1.6
Project Consult heeft - tijdig6. - beroep in cassatie ingesteld. Media Printing is niet verschenen; tegen haar is verstek verleend. Project Consult heeft afgezien van het geven van een schriftelijke toelichting.
2. Beoordeling van het cassatieberoep
2.1
Het middel komt in vier onderdelen op tegen het oordeel van het hof dat de kosten waarvan Project Consult vergoeding vordert niet voor vergoeding in aanmerking komen (rov. 4.14-4.15). Daartoe heeft het hof overwogen:
"4.14
Vast staat dat Media Printing als gevolg van de executieverkoop niet meer in staat is het pand aan Project Consult te leveren. Toen dit aan Project Consult bekend was geworden, heeft zij haar vordering bij conclusie van 25 juni 2008 in die zin gewijzigd, dat zij thans vervangende schadevergoeding ten bedrage van € 240.000,- vordert. Dat bedrag vertegenwoordigt volgens Project Consult de kosten die zij met het oog op de herontwikkeling van het perceel heeft gemaakt en die, nu levering aan Project Consult uitblijft, tevergeefs zijn gemaakt. Media Printing heeft op verschillende gronden betwist dat dit bedrag toewijsbaar is.
4.15
De vraag hoe het project zou zijn verlopen, indien het pand niet zou zijn verkocht - Project Consult was in meer dan een opzicht afhankelijk van de medewerking van de gemeente, zodat niet vaststaat dat zij het nieuwe project zonder meer zou hebben kunnen uitvoeren - behoeft geen beantwoording, omdat het verweer van Media Printing dat deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen, naar het oordeel van het hof juist is. De schadevergoeding die Project Consult7., indien aan alle wettelijke eisen zou zijn voldaan, zou kunnen vorderen, wordt bepaald door vergelijking van de situatie waarin Project Consult werkelijk verkeert met de situatie waarin zij zou hebben verkeerd wanneer Media Printing onberispelijk zou hebben gepresteerd. De kosten die Project Consult in de conclusie van 25 juni 2008 opvoert zijn (interne en externe) kosten van projectontwikkeling en daarmee kosten die zij ook zou hebben gehad, als het pand aan haar zou zijn geleverd en het project doorgang zou hebben gevonden. De vordering is dus niet toewijsbaar."
2.2
Alvorens de klachten te bespreken merk ik op dat, anders dan het door het hof (in navolging van de rechtbank8.) in rov. 4.14 gebruikte begrip 'vervangende schadevergoeding' suggereert, het hof, gelet op de wijze van afdoening, kennelijk - en in cassatie niet bestreden - tot uitgangspunt neemt dat de vordering van Project Consult in werkelijkheid (uitsluitend) strekt tot aanvullende schadevergoeding. Dit is niet onbegrijpelijk. Weliswaar heeft Project Consult in eerste aanleg ter onderbouwing van haar gewijzigde vordering gesteld dat als gevolg van de executoriale verkoop haar vordering tot levering met analoge toepassing van art. 736 lid 2 Rv tot een vordering tot vervangende schadevergoeding wordt herleid9., maar zij heeft haar vordering vervolgens niet ingekleed op de wijze van een vordering tot vervangende schadevergoeding als bedoeld in art. 6:87 BW. Een dergelijke vordering strekt immers in beginsel tot vergoeding van de (markt)waarde van de uitgebleven of ondeugdelijk verrichte prestatie.10. Project Consult heeft daarentegen vergoeding van ontwikkelingskosten (en/of gederfde winst, zie hierna) gevorderd. Bovendien heeft zij verklaard de overeenkomst voor zoveel nodig te ontbinden.11.
2.3
Onderdeel 1 keert zich in de eerste plaats tegen het oordeel van het hof (in rov. 4.15) dat de kosten die Project Consult bij conclusie van 25 juni 2008 heeft opgevoerd niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat het gaat om kosten die zij ook zou hebben gehad als het pand aan haar zou zijn geleverd, terwijl de schadevergoeding moet worden bepaald door vergelijking van de situatie waarin Project Consult werkelijk verkeert met de situatie waarin zij zou hebben verkeerd wanneer Media Printing onberispelijk zou hebben gepresteerd.
Geklaagd wordt dat dit oordeel onbegrijpelijk althans onvoldoende gemotiveerd is in het licht van de stellingen van Project Consult, welke er op neer komen dat zij, met toepassing van de door het hof gememoreerde vergelijkingsmaatstaf, haar schade gemotiveerd heeft begroot op in totaal € 364.767,64 wegens gemaakte kosten en gederfde winst, maar (wegens gebrek aan verhaalsmogelijkheden en onder uitdrukkelijk voorbehoud van eiswijziging) haar vordering heeft gesteld op een bedrag van € 240.000,-, welk bedrag correspondeert met de ter uitvoering van de overeenkomst gemaakte kosten.12. Daartoe wordt aangevoerd dat uit die stellingen volgt dat Project Consult haar schade heeft begroot op de wijze als door het hof voorgestaan, waaraan niet afdoet dat zij het daadwerkelijk gevorderde bedrag om praktische redenen heeft gesteld op de tevergeefs gemaakte kosten en niet tevens op de gederfde winst.
In de tweede plaats wordt opgekomen tegen de overweging van het hof (in rov. 4.14) dat Project Consult vervangende schadevergoeding vordert ten bedrage van € 240.000,-, welk bedrag volgens Project Consult de tevergeefs gemaakte herontwikkelingskosten vertegenwoordigt. De klacht berust op de lezing dat in die vaststelling 's hofs oordeel besloten ligt dat Project Consult haar schade (enkel) heeft begroot op het gevorderde bedrag ad € 240.000,- en daarbij niet de door het hof in rov. 4.15 gememoreerde maatstaf heeft gehanteerd; zij betoogt dat ook deze overweging onbegrijpelijk is in het licht van evengenoemde stellingen van Project Consult.
2.4
Deze klachten kunnen naar mijn mening geen doel treffen. In haar conclusie na tussenvonnis mede houdende wijziging van eis d.d. 25 juni 2008 heeft Project Consult gesteld dat nu het voor verhaal beschikbare actief (zijnde uitsluitend de netto-executieopbrengst ad ca € 100.000,-) veel lager is dan haar werkelijke schade, zij "vrijblijvend en onder uitdrukkelijk voorbehoud van het recht haar eis te wijzigen totdat in dit geding onherroepelijk is beslist" bereid is haar schade vast te stellen op het bedrag van de kosten die zij met het oog op de herontwikkeling heeft gemaakt, welke kosten zij vervolgens heeft becijferd op een bedrag van in totaal € 240.000,-. Bij wijze van eiswijziging heeft zij in het petitum gevorderd Media Printing te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 240.000,- in hoofdsom.13. In de pleitaantekeningen is namens Project Consult onder verwijzing naar de brief van de registeraccountant gesteld dat haar schade bestaat uit zowel gemaakte ontwikkelingskosten als gederfde winst ad € 113.806, waarmee de totale schade uitkomt op € 364.767, 64. Voorts is namens haar aangevoerd dat "de schade tenminste het totaal van de in- en externe kosten ad € 240.000,- - zoals gevorderd bij conclusie d.d. 25 juni 2008 - bedraagt" en heeft zij volhard "in haar bij conclusie d.d. 25 juni 2008 gewijzigde eis".14. Daarvan is Project Consult in hoger beroep niet meer teruggekomen.15.
Gelet op deze passages in de gedingstukken is het geenszins onbegrijpelijk dat het hof in rov. 4.14 de vordering van Project Consult heeft opgevat als strekkende tot vergoeding van (her)ontwikkelingskosten ten bedrage van € 240.000,-.16. In het verlengde daarvan kon het hof de beoordeling van de toewijsbaarheid van de vordering in rov. 4.15 zonder nadere motivering tot deze post (van deze omvang) beperken. Daaraan doet niet af dat Project Consult bij de schadebegroting in haar pleitaantekeningen ook een post gederfde winst ad € 113.806,- heeft opgenomen. Hieruit volgt tevens dat de tweede klacht feitelijke grondslag mist.
Voor zover de klachten aldus moeten worden begrepen dat het hof de vordering ad € 240.000,- had moeten opvatten als in werkelijkheid gedeeltelijk strekkende tot vergoeding van de gederfde winst ad € 113.806,- (en voor het resterende gedeelte tot vergoeding van ontwikkelingskosten) - waarbij slechts de hoogte van het gevorderde bedrag is gerelateerd aan het bedrag van de ontwikkelingskosten -, falen zij evenzeer. Een dergelijke uitleg c.q. toerekening aan twee posten kon van het hof niet worden gevergd.
2.5
Onderdeel 2 neemt blijkens de eerste volzin tot uitgangspunt dat Uw Raad van oordeel zou zijn dat - anders dan onderdeel 1 betoogt - het hof in de stellingen van Project Consult heeft kunnen lezen dat zij haar schade heeft begroot op (enkel) de kosten die Project Consult ter uitvoering van de overeenkomst heeft gemaakt. Uit het hiervoor in alinea 2.4 betoogde volgt dat het hof de stellingen van Project Consult niet in bedoelde zin heeft mogen opvatten en dat er ook geen aanwijzingen bestaan dat het hof de stellingen aldus heeft opgevat. Daarmee zou het onderdeel geen bespreking behoeven.
2.6
Ik veronderstel evenwel dat de klachten ook bedoeld zijn voor het geval naar het oordeel van Uw Raad het hof, gelijk hiervoor in alinea 2.4 werd bepleit, in de stellingen van Project Consult kon lezen dat haar vordering strekte tot vergoeding van (enkel) de ontwikkelingskosten ad € 240.000,-.
2.7
Volgens de in onderdeel 2 vervatte rechtsklacht geeft het hof in rov. 4.15 blijk van een onjuiste toepassing van de daarin tot uitgangspunt genomen vergelijkingsmaatstaf door in zijn oordeel niet mee te wegen dat Project Consult als gevolg van de wanprestatie van Media Printing niet in de gelegenheid zal zijn om de gemaakte kosten terug te verdienen met de opbrengsten van het project, waar zij die gelegenheid in de hypothetische situatie zonder wanprestatie wel had gehad. Het hof heeft miskend dat de kans om de kosten terug te verdienen Project Consult is ontnomen door de wanprestatie van Media Printing, waardoor die kosten tevergeefs zijn gemaakt en moeten worden beschouwd als schade die een direct gevolg is van de wanprestatie van Media Printing, aldus het onderdeel.
Onderdeel 3 voegt als subsidiaire motiveringsklacht toe dat het hof niet (voldoende kenbaar) is ingegaan op de als essentieel aan te merken stellingen van Project Consult dat, samengevat, haar de mogelijkheid tot het terugverdienen van de gemaakte kosten is ontnomen ten gevolge van de wanprestatie van Media Printing, en dat deze kosten (daarom) niet als risico van het vak van projectontwikkelaar kunnen worden beschouwd.17. Volgens de klacht is het oordeel van het hof te meer onbegrijpelijk in het licht van het betoog van Media Printing dat Project Consult de kosten ter uitvoering van de overeenkomst en het gederfde projectresultaat zelf zou moeten dragen als het niet doorgaan van het project te wijten was geweest aan een voor risico van Project Consult komende oorzaak.
2.8
De klachten lenen zich voor een gezamenlijke bespreking. Het hof heeft in rov. 4.15 de vraag of de kosten van projectontwikkeling als schade kunnen worden aangemerkt beantwoord aan de hand van een "vergelijking van de situatie waarin Project Consult werkelijk verkeert met de situatie waarin zij zou hebben verkeerd wanneer Media Printing onberispelijk zou hebben gepresteerd". Deze maatstaf wordt in cassatie terecht niet bestreden.18. Het middel erkent dat de als schade opgevoerde ontwikkelingskosten in het hypothetische geval van onberispelijke nakoming (levering) ook waren gemaakt, maar strekt tot betoog, zo begrijp ik, dat het hof bij de vaststelling van de hypothetische situatie in aanmerking had moeten nemen dat alsdan de kans c.q. mogelijkheid bestond dat Project Consult de kosten zou terugverdienen met opbrengsten uit het project.
2.9
Mijns inziens treffen de klachten geen doel. Zij zien er aan voorbij dat niet de vraag voorlag welke schadeposten in het onderhavige geval met behulp van de vergelijkingsmaatstaf zouden kunnen worden gevonden, maar, omgekeerd, of de - ook volgens de eigen stelling van Project Consult19. - "als schade opgevoerde kosten" aan de hand van de vergelijkingsmaatstaf inderdaad als schade kunnen worden gekwalificeerd. Het hof heeft die vergelijking uitgevoerd en is tot het begrijpelijke oordeel gekomen dat het antwoord ontkennend luidt. De identieke vergelijking die moet worden uitgevoerd bij de vraag naar het vereiste condicio sine qua non-verband - de vraag of de gestelde schade zonder de tekortkoming niet of niet in dezelfde mate zou zijn ingetreden20. - zou vermoedelijk zonder enige aarzeling tot dezelfde (negatieve) uitkomst hebben geleid. Beide uitkomsten moeten ook overeenstemmen, omdat causaliteit en schade, ofschoon theoretisch te onderscheiden begrippen, in werkelijkheid een onverbrekelijke eenheid vormen: zonder causaliteit geen schade en vice versa.
2.10
Het betoog dat in het hypothetische geval van onberispelijke nakoming (levering) de kans c.q. mogelijkheid zou hebben bestaan dat Project Consult haar ontwikkelingskosten zou terugverdienen, komt in wezen neer op het aanvoeren van een andere schadepost, te weten die van mogelijke gederfde opbrengsten die kunnen dienen ter compensatie van de kosten (welke post moet onderscheiden van het - deze kosten overstijgende - deel van de opbrengsten dat de gederfde winst uitmaakt). Het is niet onbegrijpelijk dat het hof de aanvoering van een dergelijke post niet uit de in het middel aangegeven stellingen van Project Consult heeft afgeleid21., terwijl het daartoe evenmin ambtshalve gehouden was.22.
2.11
Indien de klachten aldus moeten worden verstaan dat het hof de in HR 28 januari 2005, NJ 2008, 55 m.nt. JH23., gevolgde benadering had moeten volgen, falen zij m.i. eveneens. In deze zaak had [A] zijn deelname aan de Dakar-rally moeten afbreken wegens een gebrek aan zijn van [B] gehuurde motor. Hij vorderde vergoeding van, onder meer, de kosten van deelname aan de rally. Het hof wees deze vordering af op de grond dat deze deelnamekosten ook zouden zijn gemaakt als de rally was uitgereden of om een andere reden niet was uitgereden. Uw Raad overwoog:
"3.3.1
Indien iemand uitgaven heeft gedaan ter verkrijging van een op zichzelf niet op geld waardeerbaar onstoffelijk voordeel en hij dit voordeel heeft moeten missen, zal met het oog op het begroten van de door hem geleden schade - die als vermogensschade moet worden aangemerkt - als uitgangspunt hebben te gelden dat de waarde van het gemiste voordeel moet worden gesteld op de voor het verkrijgen daarvan gedane uitgaven die hun doel hebben moeten missen. Indien deze schade op de voet van art. 6:98 BW aan een ander kan worden toegerekend als gevolg van een gebeurtenis waarvoor deze aansprakelijk is, zal die ander deze schade in haar geheel moeten vergoeden, tenzij dit, alle omstandigheden in aanmerking genomen, onredelijk zou zijn.
3.3.2
(...) Anders dan het hof heeft geoordeeld, kan niet worden gezegd dat de schade niet aan [B] als gevolg van haar wanprestatie kan worden toegerekend op de grond dat de kosten ook zouden zijn gemaakt als [B] geen wanprestatie zou hebben gepleegd en [A] de rally zou hebben uitgereden of indien hij de rally om een andere reden niet zou hebben uitgereden. In de eerste plaats gaat het niet erom of de kosten zijn gemaakt, maar of de kosten tevergeefs zijn gemaakt, dat wil zeggen hun doel hebben gemist. Van dit laatste is geen sprake indien de rally zou zijn uitgereden. Voorts is voor het geval dat de rally niet zou zijn uitgereden anders dan als gevolg van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is, op zichzelf wel juist dat de schade (de tevergeefs gemaakte kosten) bij gebreke van een aansprakelijke persoon voor eigen rekening van de benadeelde blijft, maar daaruit kan niet volgen dat hetzelfde ook moet gelden in het geval er wèl een aansprakelijke persoon is."
In deze benadering wordt de ene (gestelde) schadepost (tevergeefs gemaakte deelnamekosten) ambtshalve geconverteerd in een andere (gemist onstoffelijk voordeel), waarbij in het kader van de schadebegroting de waarde van het gemiste voordeel wordt gesteld op de voor het verkrijgen daarvan gedane uitgaven die hun doel hebben moeten missen. Op deze wijze wordt het causaliteitsprobleem omzeild.24. Vertaald naar de onderhavige casus zouden de ontwikkelingskosten waarvan vergoeding is gevorderd ambtshalve moeten zijn aangemerkt als het bedrag waarop de schade, bestaande in de gemiste kans op het genereren van opbrengsten wordt begroot. Naar mijn mening mocht een dergelijke exercitie niet van het hof worden verlangd, reeds omdat niet valt in te zien dat de waarde van een kans op het genereren van een opbrengst van € 240.000,- moet worden bepaald op een bedrag van € 240.000,-. Dit klemt te meer omdat Project Consult heeft gesteld dat zij inmiddels, ook indien zij het pand geleverd zou krijgen, de door haar gemaakte kosten niet meer volledig kan dekken.25.
2.12
Tot slot merk ik op dat buiten het zojuist aangegeven kader - de vergoeding van gemist onstoffelijk voordeel - de vergoedbaarheid van tevergeefs gemaakte kosten niet als een vanzelfsprekendheid wordt beschouwd. Weliswaar is een bij de voorbereiding van het nieuwe BW ontworpen bepaling van die strekking26. als min of meer overbodig geschrapt, maar enerzijds werd die overbodigheid geacht vooral voort te vloeien uit de later in het Dakar-arrest onderschreven gedachte dat gemist genot een vermogensschade vormt die kan worden gesteld op de waarde van het bestede stoffelijk voordeel, en anderzijds werd voor de overige gevallen - waarin het niet gaat om gemist onstoffelijk voordeel - de vergoedbaarheid van uitgaven die hun doel hebben gemist uitdrukkelijk beperkt tot 'bepaalde omstandigheden', waaronder de aanwezigheid van causaal verband.27. Ook in de literatuur wordt de vergoedbaarheid van tevergeefs gemaakte kosten met name in het kader van gemist onstoffelijk voordeel geplaatst.28.
2.13
Onderdeel 4 bouwt voort op de voorafgaande klachten en moet in het lot daarvan delen.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 16‑11‑2012
Vonnis van de rechtbank Utrecht van 28 mei 2008, rov. 2.14.
Zie het vonnis van de rechtbank van 17 maart 2010, rov. 2.2 en 2.3.
Daarnaast heeft Media Printing een reconventionele vordering ingesteld. Deze speelt in cassatie geen rol meer; vgl. rov. 4.2 van het in cassatie bestreden arrest.
De appeldagvaarding vermeldt dat het hoger beroep tevens is gericht tegen het tussenvonnis van 28 mei 2008. Tegen dit vonnis zijn echter geen grieven aangevoerd en blijkens het dictum van het in cassatie bestreden arrest is het hof ervan uitgegaan dat het hoger beroep zich alleen tegen het vonnis van 17 maart 2010 keert (zie ook rov. 4.3 van het bestreden arrest).
De cassatiedagvaarding is uitgebracht op 6 september 2011.
Het hof vermeldt kennelijk abusievelijk: Media Printing.
Zie de - in appel niet met een grief bestreden - rov. 2.2-2.3 en 2.20 van het vonnis van 17 maart 2010.
Zie de conclusie na tussenvonnis mede houdende wijziging van eis, sub 2 (met verwijzing naar H. Stein, Vermogensrecht (losbl.), art. 3:268, aant. 35) en de pleitaantekeningen van mr. Van Huussen, sub 8.
Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-I* 2012/403; M.M. Olthof 2011 (T&C Burgerlijk Wetboek), art. 6:87, aant. 7; B.M. Katan, Verbintenissenrecht (losbl.), art. 87, aant. 18. Zie ook A-G Keus in zijn conclusie (onder 2.8) vóór en Jac. Hijma in zijn noot onder HR 26 april 2002 (LJN: AD9339), NJ 2004, 210. Zie voorts HR 3 september 2004 (LJN: AO7821), NJ 2004, 586, rov. 3.4.
Pleitaantekeningen van mr. Van Huussen, sub 8.
Verwezen wordt naar de conclusie na tussenvonnis, sub 3-6; de brief van de registeraccountant (overgelegd bij brief aan de rechtbank van 11 augustus 2009), en de pleitaantekeningen van mr. Van Huussen d.d. 29 januari 2010, sub 18-20.
Conclusie na tussenvonnis mede houdende wijziging van eis, sub 3-6.
Pleitaantekeningen mr. Van Huussen, sub 19, 23 en 25.
Vgl. MvG, sub III.12 en IV.1.
Zie ook rov. 4.1 van het bestreden arrest.
Verwezen wordt naar conclusie na tussenvonnis, sub 5, en pleitaantekeningen mr. Van Huussen, sub 20.
Zie o.a. HR 3 april 1992 (LJN: ZC0562), NJ 1992, 396; HR 28 maart 2003 (LJN: AF3067), NJ 2003, 389, en m.b.t. vervangende schadeschadevergoeding: HR 26 april 2002 (LJN: AD9339), NJ 2004, 210, m.nt. JH. Zie voorts: Mon. BW B34 (Lindenbergh) 2008, nr. 33, p. 50 (laatste alinea); S.D. Lindenbergh, Schadevergoeding (losbl.), art. 6:95, aant. 5.1; Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-II* 2009, nr. 31, en Verbintenissen uit de wet en Schadevergoeding (Hartlief) 2009, nr. 200.
Cassatiedagvaarding p. 7, eerste regel.
Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-II* 2009, nr. 50; Mon. BW B35 (Klaassen) 2007, nr. 18.
Conclusie na tussenvonnis, sub 5 gaat over de beperking van de vordering tot het bedrag van de ontwikkelingskosten en voegt daaraan toe dat deze bij het uitblijven van levering tevergeefs zijn aangewend; pleitaantekeningen sub 20 weerspreekt de stelling dat ontwikkelingskosten behoren tot 'het risico van het vak' van projectontwikkleaar en betoogt - in een verminkte zin - : 'Die redenering gaat niet op omdat in casu de realisering van het project - en dus de mogelijkheid voor Project Consult om haar kosten terug te verdienen - het gevolg is van de wanprestatie van Media Printing.'
HR 23 november 1979, NJ 1980, 228 m.nt. WHH.
LJN: AR6460, JA 2005, 25, m.nt. ALMK. Zie ook HR 5 december 2008 (LJN: BF1042), NJ 2010, 579, m.nt. JH, JA 2009, 37, m.nt. GNvK.
Zie Jac. Hijma in zijn NJ-noot (onder 3 en 7) bij het arrest, die er tevens op wijst (onder 4) dat zulks kan worden verklaard in het licht van de omstandigheid dat de rechter, indien hij de vordering afwijst wegens het ontbreken van c.s.q.n-verband, in tweede ronde, d.w.z. wanneer het onstoffelijk voordeel ten tweede male wordt aangeschaft, de vordering inzake verwervingskosten wel zal moeten toewijzen.
Zie pleitaantekeningen mr. Van Huussen t.b.v. kort geding d.d. 17 juli 2009, sub 29 (overgelegd als prod. b bij brief van 13 november 2007 aan de rechtbank).
Zie art. 6.1.9.1 lid 2 O.M.: 'Uitgaven strekkende tot voorkoming of vermindering van ander nadeel dan vermogensschade, alsmede uitgaven welke door een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is, hun doel missen, moeten binnen de grenzen der redelijkheid worden vergoed.'
Zie M.v.A. II, Parl. Gesch. Boek 6, p. 333. In het aldaar genoemde arrest HR 31 januari 1958, NJ 1958, 97 wordt als voorwaarde voor de vergoeding van (als gevolg van ondeugdelijke verf) nodeloos gemaakte kosten (schildersloon) gesteld dat deze schadepost 'als gevolg van de wanprestatie is geleden.'
Vgl. Verbintenissen uit de wet en Schadevergoeding (Hartlief) 2009, nr. 201; Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-II* 2009, nr. 30; Mon. BW B34 (Lindenbergh) 2008, nr. 43, p. 69, en S.D. Lindenbergh, Schadevergoeding (losbl.), art. 6:95, aant. 20.1.