Deze zaak hangt samen met de zaak 10/05764 waarin ik heden eveneens concludeer.
HR, 18-12-2012, nr. 11/05760
ECLI:NL:HR:2012:BY5363
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
18-12-2012
- Zaaknummer
11/05760
- Conclusie
Mr. Silvis
- LJN
BY5363
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BY5363, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 18‑12‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BY5363
ECLI:NL:HR:2012:BY5363, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 18‑12‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BY5363
- Wetingang
- Vindplaatsen
NbSr 2013/59
Conclusie 18‑12‑2012
Mr. Silvis
Partij(en)
Nr. 11/05760
Mr. Silvis
Zitting: 30 oktober 2012
Conclusie inzake:
[Verdachte]1.
1.
Verdachte is bij arrest van 13 oktober 2011 door het Gerechtshof te Arnhem niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep.
2.
Namens verdachte heeft mr. D.P.J.M. Vermunt, advocaat te Zaltbommel, één middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel klaagt a) dat het Hof het onderzoek ter terechtzitting van 13 oktober 2011 gesloten heeft zonder (ervan te hebben doen blijken) zich ervan te hebben vergewist dat de oproeping van verdachte voor die zitting tijdig en regelmatig ter kennis van verdachte is gebracht, en b) dat het zijn beslissing tot niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep heeft doen steunen op gronden die die beslissing niet kunnen dragen, althans die beslissing niet naar behoren heeft gemotiveerd.
4.
Ik stel voorop dat in zaken waarin de verdachte niet ter terechtzitting is verschenen rechtstreeks uit de stukken moet kunnen volgen dat de oproeping rechtsgeldig is betekend. Is dat het geval dan behoeft het oordeel van de rechter dat de oproeping geldig is betekend, geen motivering. Motivering van dat oordeel is dus, bepaalde gevallen daargelaten die hier niet van toepassing zijn, alleen vereist hetzij ter weerlegging van een door of namens de verdachte gevoerd verweer, hetzij ter ontzenuwing van het uit de stukken van het geding rijzende ernstige vermoeden dat de dagvaarding niet rechtsgeldig is betekend.2.
5.
In het dossier bevindt zich de oproeping van verdachte voor de terechtzitting bij het Hof te Arnhem van 13 oktober 2011. Blijkens een daaraan gehechte akte van uitreiking, is die oproeping op 19 september 2011 aan de griffier van de rechtbank Arnhem betekend omdat van verdachte geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend was. Een zich tevens in het dossier bevindend GBA-overzicht van 12 oktober 2011 houdt in dat sinds 20 november 2009 geen adres bekend is van verdachte.3. Gelet daarop heeft het Hof kunnen aannemen dat de oproeping voor de zitting van 13 oktober 2011 rechtsgeldig was betekend. Uit het proces-verbaal van die terechtzitting blijkt voorts dat mr. Roelofs wel aanwezig was. Hoewel hij nu (in tegenstelling tot op de terechtzitting in hoger beroep van 6 juni 2011) blijkens zijn verklaring niet uitdrukkelijk door verdachte was gemachtigd om zijn verdediging te voeren, had hij nog wel kunnen aanvoeren dat de dagvaarding niet rechtsgeldig was betekend en dat de zaak moest worden aangehouden teneinde de verdachte alsnog in de gelegenheid te stellen van zijn aanwezigheidsrecht gebruik te maken.4. Dat heeft hij niet gedaan. Gelet op het voorgaande, en gezien hetgeen hiervoor is voorop gesteld, was het Hof niet gehouden zijn kennelijke oordeel dat de dagvaarding geldig was betekend, te motiveren, dan wel te doen blijken dat het de geldigheid heeft onderzocht. Voor zover het middel daarover klaagt, faalt het.
6.
's Hofs oordeel dat verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in het hoger beroep, nu verdachte geen schriftuur houdende grieven heeft ingediend, noch ter terechtzitting in hoger beroep mondeling de bezwaren tegen het vonnis heeft opgegeven, en het Hof ambtshalve geen reden voor inhoudelijke behandeling van de zaak ziet, geeft voorts geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Anders dan de steller van het middel, meen ik dat het Hof daarbij mede betekenis heeft kunnen hechten aan het feit dat de op de terechtzitting van 6 juni 2011 aanwezige, en op dat moment nog wel door verdachte uitdrukkelijk gemachtigde raadsman, aldaar geen bezwaren tegen het vonnis heeft aangevoerd. Blijkens het proces-verbaal van die terechtzitting heeft toen weliswaar geen inhoudelijke behandeling van de zaak plaatsgevonden en heeft de advocaat-generaal de zaak nog niet voorgedragen, zodat kennelijk gelet daarop de raadsman niet op dat moment al uitdrukkelijk in de gelegenheid gesteld om zijn bezwaren tegen het vonnis op te geven (ingevolge art. 416, eerste lid, Sv wordt hem immers eerst die gelegenheid geboden na de voordracht van de advocaat-generaal). Dat doet er echter niet aan af dat de raadsman uit eigen initiatief die bezwaren reeds toen had kunnen opgeven of aankondigen. Ook in zoverre faalt het middel.
7.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
8.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 18‑12‑2012
Vgl. HR 12 maart 2002, LJN AD5163, NJ 2002/317 m.nt. Sch, rov. 3.30.
Een tweede akte van uitreiking die is gehecht aan de oproeping houdt in dat die oproeping na die eerdere betekening aan de griffier, na een vergeefse poging tot uitreiking op het adres [adres], op 7 oktober 2011 nogmaals aan de griffier van de rechtbank te Arnhem is uitgereikt en per post aan genoemd adres verzonden. Genoemd adres was reeds ten tijde van die eerste betekening achterhaald, zodat de eerste betekening aan de griffier reeds rechtsgeldig is.
Vgl. HR 23 oktober 2001, LJN AD47267, NJ 2002/77 m.nt. Reijntjes, rov. 4.8 onder 2.
Uitspraak 18‑12‑2012
Inhoudsindicatie
1. Falende klacht over rechtsgeldigheid betekening oproeping in h.b. 2. Niet-ontvankelijkverklaring van verdachte in zijn h.b. Ad 2. V.zv. het Hof aan zijn beslissing ten grondslag heeft gelegd dat de ttz. aanwezige gemachtigde raadsman geen bezwaren tegen het vonnis heeft aangevoerd, heeft het Hof eraan voorbij gezien dat de raadsman blijkens het p-v van die tz. daartoe toen ook niet de gelegenheid heeft gehad. Daarover klaagt het middel terecht. Dat behoeft echter niet tot cassatie te leiden. Hetgeen het Hof voor het overige heeft overwogen draagt diens oordeel dat verdachte geen bezwaren tegen het vonnis heeft opgegeven en dat hij op grond daarvan n-o wordt verklaard in het h.b. zelfstandig.
Partij(en)
18 december 2012
Strafkamer
nr. S 11/05760
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 13 oktober 2011, nummer 21/000448-11, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft dr. D.J.P.M. Vermunt, advocaat te Zaltbommel, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Silvis heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel behelst in de eerste plaats de klacht dat het Hof had moeten doen blijken van zijn onderzoek naar de geldigheid van de oproeping van de verdachte voor de terechtzitting in hoger beroep.
2.2.
Bij de beoordeling van de klacht moet worden vooropgesteld dat in HR 5 juni 2007, LJN AZ8360, NJ 2007/339 het volgende is overwogen en beslist:
"3.1.
In HR 23 oktober 2001, LJN AD4727, NJ 2002/77 is uitgemaakt dat een raadsman die niet op de voet van art. 279 Sv is gemachtigd tot het voeren van de verdediging van de ter terechtzitting niet-verschenen verdachte, geen van de bij de wet aan de raadsman toegekende rechten en bevoegdheden kan uitoefenen, behoudens het voeren van het woord ter toelichting van de afwezigheid van de verdachte en het verzoeken om aanhouding van de behandeling van de zaak met het oog op de effectuering van het aanwezigheidsrecht van de verdachte of ten behoeve van het alsnog verkrijgen van een machtiging als hiervoor bedoeld, en dat bij gebreke van een zodanige machtiging de behandeling van de zaak geldt als een procedure bij verstek. Daaraan is in HR 23 april 2002, LJN AD8860, NJ 2002/338 toegevoegd dat indien de rechter de niet-gemachtigde raadsman toestaat buiten de bedoelde onderwerpen nog meer aan te voeren, dit geschiedt in strijd met het wettelijk systeem. Een en ander betekent dat in cassatie niet met vrucht kan worden geklaagd over bijvoorbeeld de verwerping van een door een niet-gemachtigde raadsman gedaan beroep op de nietigheid van de dagvaarding of over het verzuim van de rechter dienaangaande te beslissen, aangezien zo een verweer valt buiten wat de niet-gemachtigde raadsman op grond van het systeem van de wet mocht aanvoeren.
3.2.
In HR 12 maart 2002, LJN AD5163, NJ 2002/317 (rov 3.41) is beslist dat in cassatie niet met vrucht kan worden geklaagd over de wijze waarop de dagvaarding is betekend, indien de verdachte of zijn raadsman in de gelegenheid is geweest de desbetreffende klacht aan de feitenrechter voor te leggen en hij van die gelegenheid geen gebruik heeft gemaakt. Daarbij verdient opmerking
- (a)
dat niet louter op grond van zijn aanwezigheid ter terechtzitting kan worden aangenomen dat de niet-gemachtigde raadsman in de gelegenheid is geweest te klagen over de betekening van de dagvaarding: van een gelegenheid als bedoeld in genoemd arrest is slechts sprake indien op grond van het proces-verbaal van de terechtzitting als vaststaand kan worden aangenomen dat de rechter de niet-gemachtigde raadsman heeft toegestaan meer aan te voeren dan waartoe hij gerechtigd was;
- (b)
dat indien een ter terechtzitting aanwezige doch niet-gemachtigde raadsman aldaar niets naar voren heeft kunnen brengen omtrent de betekening van de dagvaarding, in cassatie kan worden geklaagd over het (impliciete) oordeel van de rechter dat de dagvaarding rechtsgeldig is betekend. In het bijzonder kan dan worden geklaagd dat dat oordeel onbegrijpelijk is op de grond dat uit de stukken van het geding het ernstige vermoeden rijst dat de dagvaarding niet rechtsgeldig is betekend.
3.3.
Mede in het licht hiervan bestaat er onvoldoende grond een cassatieklacht over een betekeningsverzuim in een geval waarin een niet-gemachtigde raadsman die - hoewel in strijd met de wet - in de gelegenheid is geweest die klacht aan de feitenrechter voor te leggen doch die gelegenheid onbenut heeft gelaten, anders te behandelen dan een cassatieklacht over een betekeningsverzuim van een gemachtigde raadsman die heeft verzuimd die klacht aan de feitenrechter voor te leggen."
2.3.1.
Bij de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad gezonden stukken bevinden zich:
- (i)
een akte van uitreiking - gehecht aan het dubbel van de oproeping van de verdachte voor de terechtzitting van het Hof van 13 oktober 2011 - welke inhoudt dat deze oproeping op 19 september 2011 is uitgereikt aan de griffier van de Rechtbank Arnhem, omdat "van de geadresseerde geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is";
- (ii)
een "ID-staat SKDB" van 12 oktober 2011 welke inhoudt dat de verdachte op dat moment niet was gedetineerd en dat hij vanaf 20 november 2009 niet in het GBA is ingeschreven;
- (iii)
een akte rechtsmiddel welke inhoudt dat op 23 februari 2011 namens de verdachte hoger beroep is ingesteld en waarin als adres van de verdachte is vermeld: "Z.V.W.O.V.H.T.L.".
2.3.2.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 13 oktober 2011 houdt - voor zover in cassatie van belang - het volgende in:
"De verdachte (...) is niet verschenen.
Ter terechtzitting is aanwezig mr. P.H.W.M. Roelofs, advocaat te Nijmegen, die verklaart niet uitdrukkelijk door de verdachte te zijn gemachtigd de verdediging te voeren."
2.4.
Uit voormeld proces-verbaal kan niet worden afgeleid dat de raadsman de gelegenheid heeft gehad om namens de niet-verschenen verdachte te klagen over de wijze waarop deze voor die terechtzitting is opgeroepen. Nochtans kan het middel niet tot cassatie leiden. Gelet immers op hetgeen hiervoor onder 2.3.1 is vermeld geeft het in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel van het Hof dat de oproeping van de verdachte voor de behandeling van de zaak in hoger beroep op 13 oktober 2011 rechtsgeldig is betekend, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting terwijl het niet onbegrijpelijk is. Tot nadere motivering was het Hof niet gehouden.
2.5.
Het middel bevat voorts de klacht dat het Hof de verdachte ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in het hoger beroep.
2.6.
Blijkens de bestreden uitspraak heeft het Hof omtrent de ontvankelijkheid van het hoger beroep het volgende overwogen:
"De verdachte heeft niet na het instellen van het hoger beroep een schriftuur, houdende grieven, ingediend. Ook heeft hij niet ter terechtzitting in hoger beroep mondeling de bezwaren tegen het vonnis opgegeven. Op 6 juni 2011 was er weliswaar een gemachtigde raadsman ter zitting van het hof aanwezig, doch deze heeft toen geen bezwaren tegen het vonnis aangevoerd.
Op 13 oktober 2011 is verdachte niet ter zitting verschenen. Diens wel op die zitting verschenen raadsman verklaarde op die zitting zich niet langer gemachtigd te achten wegens het ontbreken van contact met zijn cliënt.
Het hof ziet ambtshalve geen redenen voor een inhoudelijke behandeling van de zaak.
Daarom zal verdachte niet-ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep."
2.7.
Voor zover het Hof aan zijn beslissing ten grondslag heeft gelegd dat de ter terechtzitting van 6 juni 2011 aanwezige gemachtigde raadsman geen bezwaren tegen het vonnis heeft aangevoerd, heeft het Hof eraan voorbij gezien dat de raadsman blijkens het van die terechtzitting opgemaakte proces-verbaal daartoe toen ook niet de gelegenheid heeft gehad. Daarover klaagt het middel terecht.
Dat behoeft echter niet tot cassatie te leiden. Hetgeen het Hof voor het overige heeft overwogen draagt diens oordeel dat de verdachte geen bezwaren tegen het vonnis heeft opgegeven en dat hij op grond daarvan niet-ontvankelijk wordt verklaard in het hoger beroep zelfstandig.
2.8.
Het middel faalt in beide onderdelen.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 18 december 2012.