In de schriftuur is het eerste middel als gevolg van een kennelijke verschrijving aangeduid als “middel III”. Bij ‘akte partiële intrekking cassatie’ van 29 november 2019 is het beroep in cassatie ingetrokken ten aanzien van de door het hof gegeven vrijspraak.
HR, 07-04-2020, nr. 18/05443
ECLI:NL:HR:2020:621
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
07-04-2020
- Zaaknummer
18/05443
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2020:621, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 07‑04‑2020; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHDHA:2018:3364, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:349
ECLI:NL:PHR:2020:349, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 17‑03‑2020
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2020:621
- Vindplaatsen
Uitspraak 07‑04‑2020
Inhoudsindicatie
Medeplegen van een lijk verbergen, wegvoeren en begraven met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden te verhelen, art. 151 Sr. Ondervragingsrecht, art. 6.3.d EVRM. Vindt de verklaring van de niet-ondervraagde getuige voldoende steun in andere b.m.? HR: art. 81.1 RO. Samenhang tussen 18/05296 en 18/05443.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 18/05443
Datum 7 april 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 7 december 2018, nummer 22/000823-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep indien de Hoge Raad uitspraak doet vóór 17 april 2020, en tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft de hoogte van de opgelegde straf en tot verwerping van het beroep voor het overige indien de Hoge Raad uitspraak doet ná 17 april 2020.
2. Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
3.2
Nu de Hoge Raad de zaak binnen zestien maanden na het instellen van het cassatieberoep afdoet, waardoor de overschrijding van de inzendtermijn in voldoende mate wordt gecompenseerd, kan - wat betreft de totale duur van de behandeling in cassatie - niet worden gesproken van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM.
3.3
Het cassatiemiddel faalt dus.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 april 2020.
Conclusie 17‑03‑2020
Inhoudsindicatie
Medeplegen van een lijk verbergen, wegvoeren en begraven met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden te verhelen, art. 151 Sr. Ondervragingsrecht, art. 6.3.d EVRM. Vindt de verklaring van de niet-ondervraagde getuige voldoende steun in andere b.m.? HR: art. 81.1 RO. Samenhang tussen 18/05296 en 18/05443.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 18/05443
Zitting 17 maart 2020 (bij vervroeging)
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
hierna: de verdachte.
Het gerechtshof Den Haag heeft bij arrest van 7 december 2018 de verdachte wegens “medeplichtigheid aan medeplegen van een lijk verbergen, wegvoeren en begraven met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden te verhelen” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 maanden, met aftrek als bedoeld in art. 27, eerste lid, Sr.
Er bestaat samenhang met de zaak 18/05296. In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.
Namens de verdachte hebben mr. R.J. Baumgardt, mr. P. van Dongen en mr. S. van den Akker, advocaten te Rotterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.1.
4. Het eerste middel klaagt dat het hof de verklaringen van de getuige [medeverdachte 1] ten onrechte tot het bewijs heeft gebezigd, nu de verdediging onvoldoende in de gelegenheid is geweest deze getuige te ondervragen en de betrokkenheid van de verdachte bij het hem tenlastegelegde feit niet in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen.
5. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“ [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] , op 25 januari 2015 en 26 januari 2015 te Rotterdam en/of Ruinen, tezamen en in vereniging opzettelijk een lijk, te weten van [slachtoffer] , hebben verborgen en weggevoerd en begraven door
- het lijk van [slachtoffer] met een auto van Rotterdam naar Ruinen te vervoeren en
- vervolgens het lijk van [slachtoffer] te begraven op een bosperceel (gelegen tussen de Eursinge en de N375) in Ruinen,
zulks met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden van die [slachtoffer] , te weten dat die [slachtoffer] (door verwurging) om het leven is gebracht, te verhelen,
tot het plegen van welk feit verdachte, op 25 januari 2015 te Rotterdam en/of Ruinen opzettelijk gelegenheid heeft verschaft,2.door met dat opzet
- -
tijdens het graven door die [medeverdachte 1] op de uitkijk te staan en
- -
mee te graven en
- -
terwijl [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] in de woning aan [d-straat] te Rotterdam die [slachtoffer] aan het verpakken waren en haar naar beneden en in de auto brachten, aldaar op de uitkijk te staan en te bellen met [medeverdachte 3] .”
6. Het hof heeft de volgende bewijsmiddelen gebruikt (onderstreept, vetgedrukt en cursief in het origineel):
7. “BEWIJSMIDDELEN
1.
Een proces-verbaal van bevindingen van de Districtsrecherche Rotterdam-Zuid d.d. 14 februari 2015, nr. 201503267823 (blz. 24 e.v.). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als relaas van de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
Op 12 februari 2015 waren wij, verbalisanten, aanwezig in een bosperceel te Ruinen, gelegen tussen de Eursinge en de N375, in verband met de vermissing van [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats] . Lijkhonden van het Team Specialistische Dieren waren op een opvallende plek in het bosperceel aangeslagen.
Na overleg met de Forensische Opsporing van de politie-eenheid Rotterdam en het Nederlands Forensisch Instituut is door de collega's van het Team Specialistische Dieren midden in de verdachte plek een gat met een doorsnede van ongeveer 25 cm gegraven. Op een diepte van ongeveer 30 cm stuitten zij op blauw plastic. Nadat door hen een opening in dit plastic was gemaakt, werd een stuk kleurige stof aangetroffen. De collega van het Team Specialistische Dieren, die aan deze stof had gevoeld, verklaarde dat hij vingers van een mens had gevoeld.
Het bosperceel is daarop afgesloten en bewaakt ten behoeve van het onderzoek dat de volgende dag door het Nederlands Forensisch Instituut en de Forensische Opsporing van de politie-eenheid Rotterdam zou worden verricht.
2.
Een voor kopie conform origineel gewaarmerkt afschrift van een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag d.d. 8 mei 2015, zaaknummer 2015.02.05.031, opgemaakt en ondertekend door drs. W.J. Groen, NFI-deskundige forensische archeologie (blz. 193 e.v. van het proces-verbaal Forensisch onderzoek). Dit rapport houdt onder meer in – zakelijk weergegeven –
als relaas van deze deskundige:
[verbalisant 3] van de Landelijke Eenheid, DLOS, Unit Speurhonden, meldde ondergetekende dat op een onderzoekslocatie in een bosperceel ten westen van Pesse (Drenthe), tussen de Eursinge en de N375, een bodemverstoring was aangetroffen. Hij vroeg op welke wijze er gecontroleerd kon worden of er zich in de aangetroffen bodemverstoring een menselijk stoffelijk overschot bevond, zonder deze bodemverstoring daarbij sterk te verstoren. Ondergetekende vertelde hem dat men het beste een proefputje (circa 30 cm bij 30 cm groot) in het midden van de bodemverstoring kon graven.
[verbalisant 3] meldde enige tijd later dat men in de bodemverstoring blauw plastic had aangetroffen, dat zich onder dat plastic gekleurd textiel bevond en dat in dat textiel menselijke vingers voelbaar waren. Afgesproken werd dat het NFI de Forensische Opsporing (FO) van Rotterdam-Rijnmond bij het uitgraven van het lichaam en het sporenonderzoek op de onderzoekslocatie zou assisteren.
De forensische opgraving vond plaats op 13 februari 2015. Het stoffelijk overschot bleek volledig te zijn ingepakt in plastic zakken. Ter hoogte van het middel en de bovenbenen van het stoffelijk overschot, rondom de plastic verpakking, bevond zich duct-tape. Het stoffelijk overschot werd, inclusief de plastic verpakking en duct-tape, uit de grafkuil getild en door medewerkers van de FO veiliggesteld.
3.
Een proces-verbaal van confrontatie van de Districtsrecherche Rotterdam-Zuid d.d. 18 februari 2015, nr. 2015032783 (blz. 65). Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven –
als relaas van de opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 5] :
Op 18 februari 2015 namen wij, verbalisanten, het in beslag genomen lichaam van [slachtoffer] over van een collega van de Forensische Opsporing, waarna er een confrontatie plaatsvond met drie nabestaanden van [slachtoffer] , te weten [betrokkene 1] (oom van [slachtoffer] ), [betrokkene 2] (nicht van [slachtoffer] ) en [betrokkene 3] (neef van [slachtoffer] ). Zij gaven alle drie aan dat het aan hen getoonde lichaam van [slachtoffer] was.
4.
Een voor kopie conform origineel gewaarmerkt afschrift van een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag d.d. 28 april 2015, zaaknummer 2015.02.05.031, opgemaakt en ondertekend door M. Buiskool, arts en patholoog, NFI-deskundige forensische pathologie (blz. 93 e.v. van het proces-verbaal Forensisch onderzoek). Dit rapport houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als relaas van deze deskundige:
Bij de sectie op het lichaam van [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 1989, is het navolgende gebleken:
A. Uit- en inwendige schouwing
6. Beide hoorntjes van het strottenhoofd (beide bovenste hoorntjes) waren gebroken en toonden bloeduitstorting,
B. Aanvullend onderzoek
1. De conclusie van het aanvullend radiologisch, onderzoek is als volgt: beeld zeer suspect voor fracturering van de cornu superius (bovenste hoorntje) van het thyroid (strottenhoofd) beiderzijds.
Interpretatie en resultaten
Bij postmortaal radiologisch onderzoek van het tongbeen-strottenhoofd sub B1 werd een beeld gezien zeer suspect voor breuken aan het strottenhoofd (beide bovenste hoorntjes). Bij sectie werden inwendig in de hals bloeduitstortingen vastgesteld en de breuken aan het strottenhoofd werden bevestigd sub A6. Deze letsels waren bij leven ontstaan als gevolg van inwerking van uitwendig mechanisch (samen)drukkend geweld aan de hals, al of niet in combinatie met stomp botsend geweld. Onder (samen)drukkend geweld aan de hals wordt verstaan: manuele verwurging, verhanging of strangulatie veroorzaakt door een ligatuur (anderszins dan bij verhanging), waarbij een combinatie ook mogelijk is. Er was geen snoerspoor aan de hals. Het ontstaan van de letsels in de hals (sub A6) in combinatie met de afwezigheid van een snoerspoor is waarschijnlijker indien sprake is geweest van manuele verwurging dan indien sprake is geweest van verwurging met behulp van een ligatuur of verhanging. Het intreden van de dood kan goed worden verklaard door verwikkelingen van bovengenoemd geweld op de hals, via het mechanisme belemmering van de bloed(zuurstof)toevoer naar de hersenen (door samendrukken van de grote halsvaten, al dan niet in combinatie met samendrukken van de luchtpijp).
Er waren bij macroscopisch en lichtmicroscopisch onderzoek geen ziekelijke afwijkingen die het intreden van de dood zouden kunnen verklaren of van betekenis zouden kunnen zijn.
Conclusie
Bij sectie op het lichaam van [slachtoffer] kan het overlijden goed worden verklaard door verwikkelingen ten gevolge van uitwendig mechanisch (samen)drukkend geweld aan de hals.
5.
Een proces-verbaal van bevindingen van de Districtsrecherche Rotterdam-Zuid d.d. 9 juli 2015, nr. 2015032783 (blz. 1459 e.v.). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven
als relaas van de opsporingsambtenaren [verbalisant 6] , [verbalisant 7] en [verbalisant 8] :
In opdracht van de teamleiding is door ons de navolgende tijdlijn gemaakt aan de hand van gegevens uit ARS en Vialis (kentekenregistratie d.m.v. camera's langs openbare wegen), GPS-coördinaten uit de taxiboordcomputer van de Volkswagen Passat met kenteken [kenteken] , die de verdachte [medeverdachte 1] in gebruik had, historische telefoongegevens van mobiele telefoonnummers en processen-verbaal van ambtshandelingen/bevindingen uit het onderzoeksdossier.
Uit onderzoek is gebleken dat de verdachte [medeverdachte 1] in de onderzochte periode gebruik heeft gemaakt van de volgende telefoonnummers: [telefoonnummer 1] , [telefoonnummer 2] , [telefoonnummer 3] en [telefoonnummer 4] .
Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat twee vrienden van [medeverdachte 1] mogelijk betrokken zijn geweest bij de strafbare feiten die door het onderzoeksteam zijn onderzocht. Het betreft [medeverdachte 3] , geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats] , wonende aan de [a-straat 1] , [plaats] , gebruik makend van het telefoonnummer [telefoonnummer 5] en [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1993 te [geboorteplaats] , wonende aan de [b-straat 1] , [plaats] , gebruik makend van het telefoonnummer [telefoonnummer 6] .
Tijdlijn
25-01-2015, 11:17 uur
Laatst uitgaande activiteit van het telefoonnummer [telefoonnummer 7] van [slachtoffer] . Haar telefoon straalt daarbij een zendmast aan het [c-straat 1] te Rotterdam aan. De woning aan de [d-straat 1] van [slachtoffer] en [medeverdachte 1] valt binnen het bereik van deze zendmast.
25-01-2015, 11:55 uur
Het voertuig met kenteken [kenteken] van [medeverdachte 1] registreert GPS- coördinaten op de [d-straat 2] te Rotterdam (voor de woning van [medeverdachte 1] ).
25-01-2015, 11:59 uur t/m 12:01 uur
Het voertuig met kenteken [kenteken] rijdt naar de [e-straat] .
25-01-2015, 12:30 uur t/m 12:44 uur
Het voertuig met kenteken [kenteken] rijdt naar de [d-straat 3] te Rotterdam (begin van de straat nabij vuilcontainer). Daar blijft de auto tot 12.44 uur staan.
25-01-2015, 12:45 uur t/m 13:01 uur
Het voertuig met kenteken [kenteken] rijdt naar de [e-straat] .
25-01-2015, 12:55 uur
Het telefoonnummer [telefoonnummer 8] van [betrokkene 4] (broer van [medeverdachte 1] ) belt uit naar het telefoonnummer [telefoonnummer 6] van [verdachte] .
25-01-2015, 13:02 uur
Het telefoonnummer [telefoonnummer 6] van [verdachte] belt naar het telefoonnummer [telefoonnummer 5] van [medeverdachte 3] .
25-01-2015, 13:13 uur t/m 13:17 uur
Het voertuig met kenteken [kenteken] bevindt zich op de [b-straat 2] , vlakbij de woning van [verdachte] .
25-01-2015, 13:29 uur
Het telefoonnummer [telefoonnummer 6] van [verdachte] belt naar het telefoonnummer [telefoonnummer 5] van [medeverdachte 3] .
25-01-2015, 13:30 uur t/m 13:37 uur
Het voertuig met kenteken [kenteken] rijdt naar de [f-straat 1] , welke locatie zich op enkele tientallen meters van de woning van [medeverdachte 3] bevindt.
25-01-2015, 13:38 uur t/m 13:50 uur
Het voertuig met kenteken [kenteken] rijdt naar de [d-straat] te Rotterdam.
25-01-2015, 13.50 uur t/m 14:23 uur
Het voertuig met kenteken [kenteken] bevindt zich op de [d-straat 4] te Rotterdam.
25-01-2015, 14:54 uur t/m 14:59 uur
Het voertuig met kenteken [kenteken] bevindt zich op de [b-straat 2] , vlakbij de woning van [verdachte] .
25-01-2015, 15:45 uur t/m 17:23 uur
Het voertuig met kenteken [kenteken] rijdt via de A16, A20, A12, Ring Utrecht, A28, A32 en N375 naar Ruinen/Ruinerwold. Gedurende deze rit maakt het telefoonnummer [telefoonnummer 2] van [medeverdachte 1] tientallen keren gebruik van het internet. De zendmasten die dan door het toestel worden aangestraald liggen langs de zojuist genoemde route.
25-01-2015, 16:32 uur
Het telefoonnummer [telefoonnummer 6] van [verdachte] start een datasessie (internet) en straalt daarbij een zendmast aan de Van Tuijlstraat in Hooglanderveen – een dorp in de buurt van Amersfoort – aan.
25-01-2015, 17:00 uur
Het telefoonnummer [telefoonnummer 5] van [medeverdachte 3] start een datasessie (internet) en straalt daarbij een zendmast aan de Wolthuisweg […] in Wezep – een dorp in de buurt van Zwolle – aan.
25-01-2015, 17:24 uur t/m 19:00 uur
Het voertuig met kenteken [kenteken] rijdt circa anderhalf uur rond in de omgeving van Ruinen/Ruinerwold met een kort uitwijkmoment naar Meppel e.o. tussen 18:22 uur en 18:31 uur.
25-01-2015, 18:52 uur
Het telefoonnummer [telefoonnummer 1] van [medeverdachte 1] stuurt een sms naar telefoonnummer [telefoonnummer 9] van [betrokkene 5] (zwager van [medeverdachte 1] ) en straalt daarbij een zendmast aan de Leeuwte […] in Ruinen aan (vlakbij de PD).
25-01-2015, 19:01 uur t/m 19:38 uur
Het voertuig met kenteken [kenteken] bevindt zich op de locatie Eursinge in Ruinen. Dit is enkele tientallen meters van de locatie waar op 12 februari 2015 het stoffelijk overschot van [slachtoffer] werd aangetroffen.
25-01-2015, 19:06 uur t/m 19:40 uur
Het telefoonnummer [telefoonnummer 5] van [medeverdachte 3] start op vijf verschillende momenten tussen 19:06 uur en 19:36 uur een datasessie (internet) en straalt daarbij telkens een zendmast aan de Provinciale weg in Hoogeveen aan. Onderzoek heeft aangetoond dat deze zendmast zich in de nabije omgeving van de PD in Ruinen bevindt.
25-01-2015, 19:40 uur
Het telefoonnummer [telefoonnummer 3] van [medeverdachte 1] belt naar het telefoonnummer [telefoonnummer 10] van [betrokkene 6] . Het toestel van [medeverdachte 1] straalt een zendmast aan in Eursinge (vlakbij de PD Ruinen).
25-01-2015, 19:42 uur
Het voertuig met kenteken [kenteken] passeert een zogenoemde "bluetoothsniffer" op de afrit van de E232/A28 naar de N375 te Pesse, vlakbij Eursinge.
25-01-2015, 19:39 uur t/m 21:18 uur
Het voertuig met kenteken [kenteken] rijdt terug naar Rotterdam via Eursinge, Provincialeweg, A28, Ring Utrecht, A12, A20, A16 en Stadionweg te Rotterdam. Gedurende deze rit maakt het telefoonnummer [telefoonnummer 2] van [medeverdachte 1] een aantal keer gebruik van het internet. De zendmasten die dan door het toestel worden aangestraald liggen langs de zojuist genoemde route.
25-01-2015, 21:47 uur t/m 22:44 uur
Het voertuig met het kenteken [kenteken] bevindt zich in de [d-straat] in Rotterdam of directe omgeving. De GPS-data impliceren dat het voertuig gedurende deze periode enkele keren over korte afstand is verplaatst. Zo bevindt het voertuig zich in genoemde periode onder andere t.h.v. de [d-straat 3] (tussen 21:50 uur en 22:14 uur), t.h.v. de [d-straat 2] (tussen 22:18 uur en 22:24 uur), t.h.v. de [d-straat 5] (tussen 22:25 uur en 22:43 uur) en tussendoor
enkele keren in de [l-straat], een zijstraat van de [d-straat] (22:28 uur, 22:31 uur en 22:44 uur).
25 januari 2015, 22:16 uur
Het telefoonnummer [telefoonnummer 5] van [medeverdachte 3] belt naar het telefoonnummer [telefoonnummer 6] van [verdachte] . Het toestel van [medeverdachte 3] straalt daarbij een zendmast aan het [m-straat 1] te Rotterdam aan en het toestel van [verdachte] een zendmast aan het [c-straat 1] te Rotterdam (de woning aan de [d-straat] valt binnen het bereik van beide zendmasten).
25 januari 2015, 22:20 uur
Het telefoonnummer [telefoonnummer 6] van [verdachte] belt naar het telefoonnummer [telefoonnummer 5] van [medeverdachte 3] . Het toestel van [verdachte] straalt daarbij een zendmast aan het [c-straat 1] te Rotterdam aan en het toestel van [medeverdachte 3] een zendmast aan het [m-straat 1] te Rotterdam (de woning aan de [d-straat] valt binnen het bereik van beide zendmasten).
25 januari 2015, 22:25 uur
Het telefoonnummer [telefoonnummer 6] van [verdachte] belt naar het telefoonnummer [telefoonnummer 5] van [medeverdachte 3] . Het toestel van [verdachte] straalt daarbij een zendmast aan het [c-straat 1] te Rotterdam aan (de woning aan de [d-straat] valt binnen het bereik van deze zendmast). Het toestel van [medeverdachte 3] registreerde bij dit contact geen zendmastgegevens.
25 januari 2015, 22:36 uur
Het telefoonnummer [telefoonnummer 6] van [verdachte] belt naar het telefoonnummer [telefoonnummer 5] van [medeverdachte 3] . Het toestel van [verdachte] straalt daarbij een zendmast aan de [n-straat 1] te Rotterdam aan en het toestel van [medeverdachte 3] een zendmast aan het [c-straat 1] te Rotterdam (de woning aan de [d-straat] valt binnen het bereik van beide zendmasten).
25 januari 2015, 22:36 uur
Het telefoonnummer [telefoonnummer 5] van [medeverdachte 3] belt naar het telefoonnummer [telefoonnummer 6] van [verdachte] . Het toestel van [medeverdachte 3] straalt daarbij een zendmast aan de [j-straat 1] te Rotterdam aan en het toestel van [verdachte] een zendmast aan het [c-straat 1] te Rotterdam (de woning aan de [d-straat] valt binnen het bereik van beide zendmasten).
25 januari 2015, 22:39 uur
Het telefoonnummer [telefoonnummer 6] van [verdachte] belt naar het telefoonnummer [telefoonnummer 5] van [medeverdachte 3] . Het toestel van [verdachte] straalt daarbij een zendmast aan het [c-straat 1] te Rotterdam aan en het toestel van [medeverdachte 3] een zendmast aan het [m-straat 1] te Rotterdam (de woning aan de [d-straat] valt binnen het bereik van beide zendmasten).
25-01-2015, 22:56 uur
Het voertuig met kenteken [kenteken] rijdt over het Marconiplein te Rotterdam.
25-01-2015, 23:02 uur t/m 26-01-2015, 00:50 uur
Het voertuig met kenteken [kenteken] rijdt via de A20, A12, Ring
Utrecht en A28 naar Ruinen;
25-01-2015, 23:21 uur t/m 26-01-2015, 00:51 uur
Het telefoonnummer [telefoonnummer 5] van [medeverdachte 3] start tijdens bovengenoemde periode een aantal keer een datasessie (internet) en straalt daarbij zendmasten aan in Waarder (bij Utrecht), Elbe in Hoogeveen en de Provincialeweg in Hoogeveen. Onderzoek heeft aangetoond dat laatstgenoemde zendmastlocatie zich in de nabije omgeving van de PD in Ruinen bevindt.
25- 01-2015, 23.29 uur t/m 26-01-2015, 00:51 uur
Het telefoonnummer [telefoonnummer 2] van [medeverdachte 1] start tijdens bovengenoemde periode meerdere malen een datasessie (internet) en straalt daarbij zendmasten aan in Utrecht, De Bilt, Ermelo, Harderwijk, Nunspeet, 't Harde, Hoogeveen en Eursinge.
26- 01-2015, 00:51 uur t/m 01:08 uur
Het voertuig met kenteken [kenteken] bevindt zich op de Eursinge in Ruinen, op dezelfde (GPS-) locatie als waar het voertuig op 25-01-2015 tussen 19:01 en 19:38 uur heeft stilgestaan en waar later een aantal meters verderop het stoffelijk overschot van [slachtoffer] werd gevonden.
6.
Een voor kopie conform origineel gewaarmerkt afschrift van een door schrijftolk 5232 (Wbtv) op 12 juni 2015 opgesteld schriftelijk verslag onder verhoornummer 2015-06-245900, bevattende een verbatim transcriptie van een audiovisueel opgenomen studioverhoor van de verdachte. Dit geschrift houdt onder meer in – zakelijk weergegeven –:
als de op 1 juni 2015 afgelegde verklaring van [medeverdachte 1] :
In de ochtend van 25 januari 2015 had ik in onze woning aan de [d-straat] een woordenwisseling met [slachtoffer] . Ik werd gewoon helemaal boos. Ik pakte haar van hierzo (opmerking schrijftolk: gaat met open rechterhand naar keel en strekt de open hand vervolgens op borsthoogte naar voren uit) en haalde haar zo (opmerking schrijftolk: trekt rechterarm terug tot op tien centimeter voor borsthoogte).
Ik heb mijn kinderen naar mijn ouders gebracht. Daarna ben ik weer naar huis gegaan. [slachtoffer] bewoog niet. Ik schudde haar, zei " [slachtoffer] , [slachtoffer] !", maar ze bewoog niet en maakte geen geluid.
Uiteindelijk heb ik [verdachte] opgehaald. Daarna hebben we [medeverdachte 3] opgehaald. Ik heb hen verteld wat er was gebeurd. We zijn naar mijn huis gegaan en [medeverdachte 3] is met mij mee naar boven gelopen. Toen hij [slachtoffer] zag, zei hij: "Ze leeft niet meer".
[medeverdachte 3] vertelde [verdachte] wat hij had gezien. Ik zei: "We gaan haar ergens wegbrengen, gaan we haar begraven". Zij zeiden: "Is goed, voor jou gaan we dit doen". Ik zei tegen hen: "Ik ken wel bossen, daar in het noorden". Ik ben daar wel vaker geweest, bij Ruinen.
We zijn daar toen naartoe gegaan. We hadden in de garage van [medeverdachte 3] een schep gepakt en daarmee heb ik op die plek een gat gegraven. [verdachte] en [medeverdachte 3] stonden toen ieder op een hoek om te kijken of er iemand langs zou komen.
7.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte van de Districtsrecherche Rotterdam-Zuid d.d. 29 juni 2015, nr. 2015032783 (blz. 1316 e.v.). Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven –:
als de op 17 juni 2015 afgelegde verklaring van [medeverdachte 1] :
Toen ik de tweede keer op de [e-straat] was, heb ik [verdachte] met de telefoon van mijn broertje gebeld. Daarna ben ik naar de woning van [verdachte] gereden. Ik heb hem verteld wat er was gebeurd, dat ik [slachtoffer] zo pakte, dat ik met de kinderen was weggegaan en dat [slachtoffer] , toen ik weer terugkwam, niet meer bewoog, niks. Toen heeft hij gelijk [medeverdachte 3] gebeld en zijn we [medeverdachte 3] op gaan halen.
Nadat we op de [d-straat] waren geweest zijn we, voordat we naar Ruinen reden, nog naar het huis van [verdachte] gegaan. Hij had witte schoenen aan en ging zwarte werkschoenen aantrekken.
Ik heb daar in Ruinen merendeels zelf gegraven. Uiteindelijk kwam [verdachte] naar me toe. Ik zei tegen hem: "Is wel genoeg zo, toch?". Toen pakte hij de schep en ging hij nog een beetje doen (opmerking verbalisanten: verdachte maakt graafbewegingen). Ik zei: "Laat het mij zelf doen". Toen is hij weer op de hoek gaan staan om te kijken of er iemand kwam.
Toen we terug waren op de [d-straat] in Rotterdam, is [verdachte] ook daar op de hoek gaan staan om te kijken of er iemand keek, of er een auto kwam. [medeverdachte 3] en ik zijn naar binnen gegaan.
Samen hebben we [slachtoffer] op een kleed gelegd. Uiteindelijk heeft hij mij geholpen met die vuilniszak eroverheen te zetten.
[medeverdachte 3] had de auto voor de deur gezet. Hij ging naar beneden om de kofferbak te openen. Hij had telefooncontact met [verdachte] om te kijken van hoe of wat. Vervolgens is [medeverdachte 3] weer naar boven gelopen en heeft hij samen met mij het lichaam van [slachtoffer] naar beneden gedragen. Toen [slachtoffer] in de auto werd gelegd, stond [verdachte] nog steeds op de hoek.
Vervolgens zijn we met zijn drieën weggereden. [verdachte] is bij het Marconiplein uitgestapt en ik ben met [medeverdachte 3] naar Ruinen gereden.
[medeverdachte 3] heeft mij geholpen om het lichaam erin te zetten, zand en aarde erin te gooien.
Daarna zijn we teruggegaan naar de [d-straat] om te kijken of we iets hadden laten liggen en om alles recht te zetten.”
7. Voor wat betreft het gebruik van de verklaringen van de medeverdachte [medeverdachte 1] , heeft het hof in de aanvulling op het arrest het volgende overwogen (onderstreept en cursief in het origineel):
“Nadere bewijsoverwegingen
Verklaringen [medeverdachte 1]
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen, die door de medeverdachte [medeverdachte 1] bij de politie zijn afgelegd, van het bewijs dienen te worden uitgesloten omdat deze onbetrouwbaar en daarenboven voor het bewijs "sole and decisive" zijn, terwijl de verdediging feitelijk geen gelegenheid heeft gehad deze medeverdachte als getuige te ondervragen.
Dit standpunt wordt door het hof niet onderschreven. De medeverdachte [medeverdachte 1] – die zich, bij die gelegenheden dat hij als getuige werd gehoord, telkenmale op zijn verschoningsrecht heeft beroepen – heeft bij de politie weliswaar op onderdelen wisselend verklaard, maar de discrepanties in diens verklaringen zijn naar het oordeel van het hof niet van dien aard dat daarmee afbreuk wordt gedaan aan de betrouwbaarheid van die verklaringen, voor zover deze hierboven onder 6 en 7 voor het bewijs zijn gebezigd. Ten aanzien van de ondersteunende rol, die de verdachte bij het door de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] tezamen en in vereniging gepleegde misdrijf heeft vervuld, zijn deze bij de bewijsmiddelen opgenomen verklaringen van de medeverdachte [medeverdachte 1] in de kern consistent.
De bewezenverklaring is daarenboven niet in beslissende mate op de verklaringen van de medeverdachte [medeverdachte 1] gebaseerd, aangezien die verklaringen naar het oordeel van het hof in voldoende mate steun vinden in het onder 5 opgenomen proces-verbaal van bevindingen, aan welk proces-verbaal gegevens uit ARS en Vialis, GPS-coördinaten uit de taxiboordcomputer van de Volkswagen Passat van de medeverdachte [medeverdachte 1] , historische telefoongegevens van de door die medeverdachte, de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 3] gebruikte telefoonnummers, alsmede gegevens uit processen-verbaal van ambtshandelingen/bevindingen uit het onderzoeksdossier (waaronder zendmastgegevens) ten grondslag liggen. In dat proces-verbaal zijn onder meer bewegingen van de telefoon van de verdachte gerelateerd, alsmede contacten met zijn medeverdachten die steun bieden aan de verklaringen van de medeverdachte [medeverdachte 1] , ook waar het vorenbedoelde ondersteunende rol van de verdachte betreft.
Naar het oordeel van het hof staat – artikel 6, derde lid, aanhef en onder d, van het EVRM in aanmerking genomen – de omstandigheid, dat de verdediging, ondanks het nodige initiatief daartoe, geen gebruik heeft kunnen maken van de mogelijkheid om de medeverdachte [medeverdachte 1] als getuige te horen, er dan ook niet aan in de weg om diens verklaringen voor het bewijs te gebruiken.
Het hof acht in dat verband mede van belang dat de verdachte zich bij de politie, ter terechtzitting in eerste aanleg en ter terechtzitting in hoger beroep steeds op zijn zwijgrecht heeft beroepen, terwijl de tijdens het opsporingsonderzoek ten aanzien van hem naar voren gekomen belastende gegevens om een uitleg van zijn kant schreeuwden. Dat hij, zoals op grond van de bewijsmiddelen boven iedere redelijke twijfel is verheven, na omstreeks 13:15 uur door de medeverdachte [medeverdachte 1] te zijn opgehaald, in het daaropvolgende tijdsbestek van in totaal ongeveer 9½ uur mee is gereden naar de [d-straat] te Rotterdam, vervolgens, na thuis werkschoenen te hebben aangetrokken, mee is gereden naar het bosperceel in Ruinen, daarop wederom mee is gereden naar de [d-straat] te Rotterdam en daar nog ongeveer een uur heeft verbleven, zonder al die tijd verder ook maar iets te hebben gedaan, acht het hof volstrekt ongeloofwaardig.
(…)”
8. In de kern wordt geklaagd over het oordeel van het hof dat de bewezenverklaring niet in beslissende mate (“sole and decisive”) is gebaseerd op de belastende verklaringen van de medeverdachte [medeverdachte 1] .
9. Bij de beoordeling van het middel stel ik het volgende voorop. Een door enig persoon in verband met een strafzaak afgelegde en de verdachte belastende of ontlastende verklaring, zoals die onder meer kan zijn vervat in een ambtsedig proces-verbaal, wordt ingevolge de autonome betekenis welke toekomt aan de term 'witnesses/témoins' in art. 6, derde lid aanhef en onder d, EVRM, in het perspectief van het EVRM aangemerkt als verklaring van een getuige als aldaar bedoeld. Op grond van die verdragsbepaling heeft de verdediging aanspraak op een behoorlijke en effectieve mogelijkheid om getuigen in enig stadium van het geding te (doen) ondervragen. De omstandigheid dat de verdediging, ondanks het nodige initiatief daartoe, geen gebruik heeft kunnen maken van die mogelijkheid, staat niet eraan in de weg dat een door een getuige afgelegde verklaring voor het bewijs wordt gebezigd, mits is voldaan aan de eisen van een eerlijk proces, in het bijzonder doordat de bewezenverklaring niet in beslissende mate op die verklaring wordt gebaseerd dan wel — indien de bewezenverklaring wel in beslissende mate op die verklaring wordt gebaseerd — het ontbreken van een behoorlijke en effectieve mogelijkheid om de desbetreffende getuige te ondervragen in voldoende mate wordt gecompenseerd.3.
10. Voor de beantwoording van de vraag of de bewezenverklaring in beslissende mate steunt op de verklaring van – kort gezegd – een, ondanks het nodige initiatief daartoe, niet door de verdediging ondervraagde getuige, is van belang in hoeverre die verklaring steun vindt in andere bewijsmiddelen. Het benodigde steunbewijs moet betrekking hebben op die onderdelen van de hem belastende verklaring die de verdachte betwist. Of dat steunbewijs aanwezig is, wordt mede bepaald door het gewicht van de verklaring van deze getuige in het licht van de bewijsvoering als geheel.4.
11. Voor de in cassatie aan te leggen toets of de bewijsvoering voldoet aan het hiervoor overwogene, kan van belang zijn of de feitenrechter zijn oordeel hieromtrent nader heeft gemotiveerd. In het algemeen geldt dat voor de beoordeling van de vraag of het benodigde steunbewijs aanwezig is, niet kan worden volstaan met een op de betrouwbaarheid van de verklaring van de desbetreffende getuige toegesneden overweging.5.
12. Terug naar het onderhavige geval. Het hof heeft geoordeeld dat hoewel de verdediging geen behoorlijke en effectieve mogelijkheid tot ondervraging van de medeverdachte [medeverdachte 1] heeft gehad,6.het die verklaringen – in weerwil van hetgeen door de raadsman is bepleit – niettemin tot het bewijs bezigt nu het die verklaringen betrouwbaar acht én de bewezenverklaring niet in beslissende mate op die verklaringen is gebaseerd, aangezien die verklaringen in voldoende mate steun vinden in het overige bewijsmateriaal. De verklaring van [medeverdachte 1] , kort gezegd inhoudende dat die [medeverdachte 1] de verdachte op de hoogte heeft gesteld van hetgeen met [slachtoffer] was gebeurd en ook van zijn plan om haar stoffelijk overschot te begraven in de bossen van Ruinen, dat hij op verschillende momenten op de uitkijk heeft gestaan tijdens het verplaatsen en begraven van het stoffelijk overschot van die [slachtoffer] en zelfs tot op zekere hoogte heeft geholpen met dat graven, vindt volgens het hof steun in de bel-, GPS- en zendmastgegevens.
13. Uit de tot het bewijs gebezigde bel-, GPS- en zendmastgegevens volgt – kort gezegd – dat de verdachte op 25 januari 2015 rond 13:00 uur ’s middags en daarna meerdere malen telefonisch contact heeft gelegd met de medeverdachte [medeverdachte 3] , de auto van de medeverdachte [medeverdachte 1] zich kort na 13:00 uur in de buurt van de woning van de verdachte bevindt en zich daarna verplaatst en bevindt in de buurt van de woning van de medeverdachte [medeverdachte 1] . Via de woning van de verdachte verplaatst de auto zich daarna richting Ruinen. De telefoon van de verdachte straalt tijdens die rit een zendmast in de buurt van Amersfoort aan. De auto van [medeverdachte 1] heeft voorts een tijd stilgestaan in de buurt van de plek waar het stoffelijk overschot van [slachtoffer] is gevonden. Later op die dag verplaatst de auto zich weer naar Rotterdam, waarna de verdachte op verschillende momenten telefonisch contact heeft met [medeverdachte 1] . In de nacht van 25 januari 2015 op 26 januari 2015 heeft de verdachte vervolgens meerdere malen telefonisch contact met de medeverdachte [medeverdachte 3] . Ook verplaatst de auto van [medeverdachte 1] zich die nacht wederom in de richting van Ruinen en de telefoon van de medeverdachte [medeverdachte 3] straalt een aantal keer een zendmast in de buurt van Ruinen aan. In de vroege ochtend van 26 januari 2015 rijdt de auto van [medeverdachte 1] terug naar Rotterdam (bewijsmiddel 5).
13. Voorts acht het hof mede van belang dat de verdachte zich bij de politie, ter terechtzitting in eerste aanleg en ter terechtzitting in hoger beroep steeds op zijn zwijgrecht heeft beroepen terwijl de hem belastende gegevens om uitleg van zijn kant schreeuwde. Dat de verdachte na omstreeks 13:15 uur door de medeverdachte [medeverdachte 1] te zijn opgehaald en zich in de daaropvolgende 9,5 uur in de buurt van de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] heeft bevonden – hetgeen gezien de bewijsmiddelen volgens het hof boven iedere redelijke twijfel is verheven – zonder ook maar iets te doen, acht het hof volstrekt ongeloofwaardig.
13. Op grond hiervan overweegt het hof in zijn nadere bewijsoverweging dat voor de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 1] voldoende steunbewijs aanwezig is. Gelet op hetgeen ik heb vooropgesteld en in het licht van de inhoud van de bewijsmiddelen, geeft dat oordeel geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is ook niet onbegrijpelijk en, in het licht van wat namens de verdachte is aangevoerd, toereikend gemotiveerd.
13. Door de stellers van het middel wordt nog betoogd dat het hof er ten onrechte geen blijk van geeft of het onderzocht heeft of de beperking van het ondervragingsrecht is gecompenseerd, terwijl uit de rechtspraak van EHRM volgt dat de rechter daar niet alleen toe verplicht is indien de verklaring ‘sole and decisive’ is voor een bewezenverklaring, maar ook indien daaraan – zoals ten minste het geval is in deze zaak – ‘siginificant weight’ toekomt. Deze klacht faalt. Door de Hoge Raad is reeds geoordeeld dat – kort gezegd – de rechtspraak van het EHRM niet tot een dergelijke specifieke motiveringsverplichting noopt.7.Hieromtrent is onder meer overwogen dat uit de rechtspraak van het EHRM immers volgt dat het primair aan de nationale rechter is om te beoordelen of de verklaring van een niet gehoorde getuige ‘sole and decisive’ voor het bewijs is. Pas als het ERHM dat oordeel ‘unacceptable or arbitrary’ of niet duidelijk acht, gaat het EHRM zelf over tot bepaling van het gewicht van die verklaring in het geheel van het gebezigde bewijsmateriaal.8.De door de steller van het middel geponeerde opvatting vindt dan ook geen steun in het recht.
17. Het eerste middel faalt.
17. Het tweede middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden, omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
17. Op 17 december 2018 is namens de verdachte beroep in cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn op 18 september 2019 ter griffie van de Hoge Raad ontvangen. Daarmee is de inzendtermijn van acht maanden overschreden. Daarover wordt terecht geklaagd. Indien de Hoge Raad evenwel vóór 17 april 2020 uitspraak doet, hoeft aan dit verzuim vanwege een voortvarende afdoening van de zaak na het instellen van het cassatieberoep geen gevolg te worden verbonden.
17. Het middel faalt indien de Hoge Raad vóór 17 april 2020 uitspraak doet en slaagt indien de Hoge Raad ná 17 april 2020 uitspraak doet.
17. Ambtshalve heb ik voor het overige geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
17. Indien de Hoge Raad uitspraak doet vóór 17 april 2020 strekt deze conclusie tot verwerping van het beroep. Indien de Hoge Raad uitspraak doet ná 17 april 2020 strekt deze conclusie tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft de hoogte van de opgelegde straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 17‑03‑2020
De bijlage bij het arrest van het hof bevat het volgende ‘erratum’: “In de bewezenverklaring zijn de woorden ‘heeft verschaft’ dubbel doorgehaald. Dit is een kennelijke misslag die voor verbetering in aanmerking komt. De bewezenverklaring dient dan ook verbeterd te worden gelezen, in die zin dat de voormelde aangehaalde woorden ‘heeft verschaft’ niet zijn doorgehaald.”
Zie: HR 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1016, NJ 2017/447 m.nt. T. Kooijmans , r.o. 3.2.1.
Zie: HR 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1016, NJ 2017/447 m.nt. T. Kooijmans , r.o. 3.2.2.
Zie: HR 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1016, NJ 2017/447 m.nt. T. Kooijmans , r.o. 3.2.3.
Ten overvloede merk ik op dat de Hoge Raad in HR 12 maart 20103, ECLI:NL:HR:2013:BY1251, NJ 2013/451 m.nt. A.H. Klip, reeds heeft overwogen dat indien een getuige zich tijdens een verhoor op zijn verschoningsrecht beroept, het de verdediging in beginsel heeft ontbroken aan een behoorlijke en effectieve mogelijkheid om die getuige te ondervragen.
Zie: HR 29 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:123, NJ 2019/217 m.nt. W.H. Velllinga, r.o. 3.6.1 - 3.6.3, waaraan een conclusie van mijn hand voorafging (zie: ECLI:NL:PHR:2018:1072).
Zie wederom HR 29 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:123, NJ 2019/217 m.nt. W.H. Velllinga, r.o. 3.6.1 - 3.6.3.