NJ 2019/217
Voldoende steunbewijs voor verklaring aangeefster, die zich later op haar verschoningsrecht beriep; geen specifieke motiveringsverplichting op grond van rechtspraak EHRM.
HR 29-01-2019, ECLI:NL:HR:2019:123, m.nt. W.H. Vellinga
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
29 januari 2019
- Magistraten
Mrs. J. de Hullu, A.J.A. van Dorst, Y. Buruma, V. van den Brink, M.J. Borgers
- Zaaknummer
17/01324
- Conclusie
plv. A-G mr. D.J.M.W. Paridaens
- Noot
W.H. Vellinga
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS55450:1
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2019:123, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 29‑01‑2019
ECLI:NL:PHR:2018:1072, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 02‑10‑2018
Beroepschrift, Hoge Raad, 31‑01‑2017
- Wetingang
Essentie
Er was sprake van voldoende steunbewijs voor de verklaring van aangeefster, die zich bij de raadsheer-commissaris op haar verschoningsrecht beriep. De rechtspraak van het EHRM noopt niet tot een specifieke motiveringsverplichting.
Samenvatting
Aangeefster, die bij de politie had verklaard dat zij door verdachte, haar ex-echtgenote, was mishandeld, heeft zich bij de raadsheer-commissaris op haar verschoningsrecht beroepen.
Het hof kon oordelen dat de verklaring van aangeefster, ten aanzien van wie aldus een behoorlijke en effectieve mogelijkheid tot ondervraging heeft ontbroken, voor het bewijs gebruikt kon worden nu die in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen en dit ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.