Hof Den Haag, 07-12-2018, nr. 22-000823-16
ECLI:NL:GHDHA:2018:3364
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
07-12-2018
- Zaaknummer
22-000823-16
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2018:3364, Uitspraak, Hof Den Haag, 07‑12‑2018; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:621, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 07‑12‑2018
Inhoudsindicatie
De verdachte is als medeplichtige betrokken geweest bij het verbergen, wegvoeren en begraven van het lichaam van het slachtoffer. Door aldus te handelen is de verdachte medeplichtig geweest aan het verhelen van een eerder door de medeverdachte begaan zeer ernstig misdrijf en heeft hij geen enkel respect voor het lichaam van getoond. Het hof veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 maanden, met aftrek van voorarrest.
Rolnummer: 22-000823-16
Parketnummer: 10-700143-15
Datum uitspraak: 7 december 2018
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 4 februari 2016 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1993,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op
23 november 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het primair ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het subsidiair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 januari 2015 en/of 26 januari 2015 te Rotterdam en/of [plaats], in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een lijk, te weten (van) [slachtoffer], heeft verborgen en/of weggevoerd en/of weggemaakt en/of begraven door
- het lijk van [slachtoffer] (met een auto) van Rotterdam naar [plaats] te vervoeren en/of
- ( vervolgens) het lijk van [slachtoffer] te begraven op een bosperceel (gelegen tussen de [plaats]) in [plaats],
zulks (telkens) met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden van die [slachtoffer], te weten dat die [slachtoffer] (door verwurging) om het leven is gebracht, te verhelen;
subsidiair:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2], op of omstreeks 25 januari 2015 en/of 26 januari 2015 te Rotterdam en/of [plaats], in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een lijk, te weten (van) [slachtoffer], heeft/hebben verborgen en/of weggevoerd en/of weggemaakt en/of begraven door
- het lijk van [slachtoffer] (met een auto) van Rotterdam naar [plaats] te vervoeren en/of
- ( vervolgens) het lijk van [slachtoffer] te begraven op een bosperceel (gelegen tussen de [plaats]) in [plaats],
zulks (telkens) met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden van die [slachtoffer], te weten dat die [slachtoffer] (door verwurging) om het leven is gebracht, te verhelen;
bij/tot het plegen van welk feit verdachte, op of omstreeks de periode van 25 januari 2015 te Rotterdam en/of [plaats], in elk geval in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft, door met dat opzet
- Mee te rijden naar [plaats] en daar mede te kijken naar een geschikte plek om [slachtoffer] te begraven (te weten een plek waar geen auto's langs reden en geen huizen in de buurt waren) en/of
- tijdens het graven door die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] op de uitkijk te staan en/of
- mee te graven en/of
- terwijl [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] in de woning aan [adres] te Rotterdam die [slachtoffer] aan het verpakken waren en/of haar naar beneden en/of in de auto brachten, aldaar op de uitkijk te staan en/of te bellen met [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2].
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte van het primair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken en ter zake van het subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2], op of omstreeks 25 januari 2015 en/of 26 januari 2015 te Rotterdam en/of [plaats], in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een lijk, te weten (van) [slachtoffer], heeft/hebben verborgen en/of weggevoerd en/of weggemaakt en/of begraven door
- het lijk van [slachtoffer] (met een auto) van Rotterdam naar [plaats] te vervoeren en/of
- (vervolgens) het lijk van [slachtoffer] te begraven op een bosperceel (gelegen tussen de [plaats]) in [plaats],
zulks (telkens) met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden van die [slachtoffer], te weten dat die [slachtoffer] (door verwurging) om het leven is gebracht, te verhelen;,
bij/tot het plegen van welk feit verdachte, op of omstreeks de periode van 25 januari 2015 te Rotterdam en/of [plaats], in elk geval in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft, door met dat opzet
- Mee te rijden naar [plaats] en daar mede te kijken naar een geschikte plek om [slachtoffer] te begraven (te weten een plek waar geen auto's langs reden en geen huizen in de buurt waren) en/of
- tijdens het graven door die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] op de uitkijk te staan en/of
- mee te graven en/of
- terwijl [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] in de woning aan [adres] te Rotterdam die [slachtoffer] aan het verpakken waren en/of haar naar beneden en/of in de auto brachten, aldaar op de uitkijk te staan en/of te bellen met [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplichtigheid aan medeplegen van een lijk verbergen, wegvoeren en begraven met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden te verhelen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Nadat de medeverdachte [medeverdachte 1] zijn echtgenote [slachtoffer] in hun woning te Rotterdam om het leven had gebracht, zijn de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 2] op verzoek van [medeverdachte 1] naar die woning gegaan. [medeverdachte 1] heeft hem verteld dat [slachtoffer] door zijn toedoen was overleden. De verdachte is vervolgens met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in de auto van [medeverdachte 1] naar [plaats] gereden. Daar heeft [medeverdachte 1] in een bosperceel een graf voor het lichaam van [slachtoffer] gegraven. De verdachte heeft daarbij met [medeverdachte 2] op de uitkijk gestaan en uiteindelijk ook geholpen met graven. Voorts heeft de verdachte op de uitkijk gestaan en meermalen telefonisch contact met [medeverdachte 2] gehad toen het lichaam van [slachtoffer] daarna in Rotterdam door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] werd verpakt, naar beneden werd gedragen en in de auto van [medeverdachte 1] werd gelegd. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben het lichaam van [slachtoffer] vervolgens, naar de verdachte wist, naar het bosperceel in [plaats] vervoerd en aldaar in het eerder gegraven graf begraven.
De verdachte is derhalve als medeplichtige betrokken geweest bij het verbergen, wegvoeren en begraven van het lichaam van het slachtoffer [slachtoffer]. Door aldus te handelen is de verdachte medeplichtig geweest aan het verhelen van een eerder door de medeverdachte [medeverdachte 1] begaan zeer ernstig misdrijf en heeft hij geen enkel respect voor het lichaam van [slachtoffer] getoond.
Met zijn handelen heeft de verdachte er aan bijgedragen dat de nabestaanden van [slachtoffer] in volstrekte onzekerheid hebben verkeerd over wat er met haar gebeurd was en heeft hij hen ten onrechte de hoop laten houden dat zij nog in leven was. Het hof rekent het de verdachte daarbij zwaar aan dat hij op geen enkel moment openheid van zaken heeft willen geven. Hiermee heeft de verdachte de pijn en het verdriet van de nabestaanden vergroot. Het zeer afkeurenswaardige gedrag van de verdachte getuigt van een groot gebrek aan respect tegenover het slachtoffer en haar nabestaanden.
Een delict als het onderhavige draagt bovendien een voor de maatschappij schokkend karakter.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
9 november 2018, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
De door de raadsman voorgestane strafmodaliteit van een taakstraf doet onvoldoende recht aan de ernst van het feit. Het hof is – met de advocaat-generaal en de rechtbank – van oordeel dat op het onderhavige feit niet anders kan worden gereageerd dan met de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en de straffen die in vergelijkbare zaken (ECLI:NL:GHARL:2014:9528 en ECLI:NL:GHAMS:2018:1620) zijn opgelegd in aanmerking genomen, is het hof van oordeel dat noch de door de rechtbank opgelegde, noch de door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf voldoende recht doet aan de ernst van het bewezen verklaarde.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden in beginsel een passende en geboden reactie vormt.
Het hof heeft evenwel geconstateerd dat de behandeling van de zaak in hoger beroep niet heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, nu er tussen het instellen van het hoger beroep op 18 februari 2016 en het wijzen van dit arrest op 7 december 2018 een periode van meer dan 24 maanden is gelegen.
Het hof zal deze overschrijding in de strafmaat verdisconteren, in die zin dat het hof in plaats van voormelde straf een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 11 maanden zal opleggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 47, 48, 49 en 151 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 (elf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. L.A.J.M. van Dijk,
mr. G. Knobbout en mr. W.M. Limborgh, in bijzijn van de griffier mr. W. Jansen.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 7 december 2018.