Voor zover ik heb kunnen nagaan, bevindt het proces-verbaal van de raadkamerzitting van 4 augustus 2023 zich niet tussen de aan de Hoge Raad toegezonden stukken. Wat ik in dit randnr. vermeld, ontleen ik aan het proces-verbaal van de zitting van 11 augustus 2023 en aan de beschikking van de rechtbank,
HR, 24-09-2024, nr. 23/04560 B
ECLI:NL:HR:2024:1121
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
24-09-2024
- Zaaknummer
23/04560 B
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2024:1121, Uitspraak, Hoge Raad, 24‑09‑2024; (Cassatie, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2024:621
ECLI:NL:PHR:2024:621, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 11‑06‑2024
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2024:1121
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2024-0213
Uitspraak 24‑09‑2024
Inhoudsindicatie
OM-cassatie. Beklag, beslag ex art. 94 Sv op camper, auto, leasecontract, administratie en meerdere iphones onder klager t.z.v. verdenking van overtreding van Opiumwet en witwassen. Motivering gegrondverklaring klaagschrift en summier karakter onderzoek in raadkamer. Heeft Rb (enkelvoudige raadkamer) door te oordelen dat niet is gebleken dat strafvorderlijk belang voortduring van beslag vergt, gegrondverklaring van klaagschrift toereikend gemotiveerd gelet op wat OvJ in schriftelijk standpunt en bij behandeling in raadkamer heeft aangevoerd en heeft Rb voldoende onderkend dat onderzoek in raadkamer een summier en voorlopig karakter draagt? HR: Gelet op de in CAG genoemde rechtspraak van HR en daarin besproken motiveringsgebrek in beschikking van Rb slaagt middel. CAG: Beklagrechter neemt beslissing tot opheffing van beslag o.b.v. incompleet dossier en lijkt van oordeel te zijn dat van verdenking van witwassen geen sprake meer is. Gelet op wat OM naar voren heeft gebracht, te weten dat (i) klager wordt verdacht van witwassen, (ii) in beslag genomen camper en auto vermoedelijk voorwerpen van witwassen betreft, (iii) strafrechtelijk onderzoek naar uitgavenpatroon van klager en namens hem overgelegde stukken nog loopt, en (iv) OM voornemens is in strafzaak tegen klager verbeurdverklaring van camper en auto te vorderen, is op voorhand niet ondenkbaar dat in strafprocedure de verklaring van klager wordt weerlegd en strafrechter anders zal oordelen over vraag of sprake is van witwassen. Oordeel Rb dat niet (op andere wijze) is gebleken dat strafvorderlijk belang voortduring van beslag vergt is, mede gelet op wat door OM naar voren is gebracht, ontoereikend gemotiveerd. Volgt vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 23/04560 B
Datum 24 september 2024
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 11 augustus 2023, nummer RK 23/012765, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klager] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
hierna: de klager.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door het openbaar ministerie. Het heeft bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld.
De advocaat-generaal P.M. Frielink heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en terugwijzing van de zaak naar de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, teneinde op het bestaande beklag opnieuw te worden beoordeeld en afgedaan.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van de rechtbank dat niet is gebleken dat het strafvorderlijk belang voortduring van het beslag vergt.
2.2
Het procesverloop, de door de klager en het openbaar ministerie ingenomen standpunten en het oordeel van de rechtbank zijn weergegeven in de conclusie van de advocaat-generaal onder 2.2 tot en met 2.6.
2.3
Gelet op de in de conclusie van de advocaat-generaal onder 3.3-3.5 genoemde rechtspraak van de Hoge Raad en het daarin onder 3.7 en 3.8 besproken motiveringsgebrek in de beschikking van de rechtbank, slaagt het cassatiemiddel in zoverre. Dat brengt mee dat bespreking van het restant van het cassatiemiddel niet nodig is.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank;
- wijst de zaak terug naar de rechtbank Oost-Brabant, opdat de zaak opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.E.M. Röttgering en C.N. Dalebout, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 september 2024.
Conclusie 11‑06‑2024
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. OM-cassatie. Beklag a.b.i. art. 552a Sv. Terechte klachten dat de rechtbank met haar oordeel dat “tevens niet op andere wijze is gebleken dat het strafvorderlijk belang voortduring van het beslag vergt” (i) het summiere karakter van de beklagprocedure heeft miskend en (ii) onbegrijpelijk, althans ontoereikend gemotiveerd is voorbijgegaan aan wat de officier van justitie daarover heeft aangevoerd. De conclusie strekt tot vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 23/04560 B
Zitting 11 juni 2024
CONCLUSIE
P.M. Frielink
In de zaak
[klager] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
hierna: de klager
1. Het cassatieberoep
1.1
De rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, heeft bij beschikking van 11 augustus 2023 het op grond van art. 552a Sv ingediende klaagschrift van de klager, strekkende tot opheffing van het beslag en teruggave aan de klager van een camper, een auto (Audi SQ5), een leasecontract, administratie en iPhones, gegrond verklaard.
1.2
Het cassatieberoep is op 25 augustus 2023 ingesteld door de officier van justitie. G.K. Schoep, plaatsvervangend officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Brabant, heeft één middel van cassatie voorgesteld. In het middel wordt met drie deelklachten opgekomen tegen (de motivering van) de gegrondverklaring van het klaagschrift.
1.3
Het middel is terecht voorgesteld. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot terugwijzing van de zaak.
2. Het verloop van de zaak
2.1
Chronologisch is de zaak – voor zover daarvan blijkt uit de in cassatie ter beschikking staande stukken – als volgt verlopen.
2.2
Op 11 mei 2023 is de klager aangehouden in een in werking zijnde hennepkwekerij op het perceel aan de [a-straat 1] in [plaats] in verband met een verdenking van overtreding van de Opiumwet. De klager heeft in dat verband verklaard dat hij aanwezig was in de hennepkwekerij, omdat hij hennep moest knippen. Op diezelfde dag is de woning van de klager doorzocht, waarbij onder de klager onder meer de onder randnr. 1.1 genoemde goederen in beslag zijn genomen. Daarnaast is de klager als verdachte verhoord in verband met een verdenking van witwassen.
2.3
Op 22 mei 2023 is namens de klager een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv ingediend, strekkende tot opheffing van het beslag en teruggave aan de klager van de in beslag genomen goederen. Dit klaagschrift houdt onder meer in:
“Dat cliënt (…) tot de dag van vandaag nog niet de goederen/gelden retour heeft ontvangen, welke onder hem in beslag zijn genomen;
Dat hier echter wel al vaker naar gevraagd is bij de politie;
Dat het o.a. gaat om een camper (…), een Audi SQ5 (…), een leasecontract, administratie, meerdere iPhones, een horloge en een geldbedrag;
Dat cliënt nog niet de kennisgeving van inbeslagname heeft mogen ontvangen, weshalve hij nog niet een volledige lijst kan verstrekken;
Dat klager teruggave wenst van de goederen en gelden;
Dat niet duidelijk is wat de grond voor de inbeslagname is. Immers zou cliënt als knipper van hennep gezien zijn. Het is dan ook niet redelijk om al deze goederen en gelden in beslag te nemen;
Dat cliënt enkele van deze goederen ook snel behoeft, zoals de voertuigen en de telefoons. Deze zijn nodig voor het werk van hem en zijn partner;
Dat in deze ook geen verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer te verwachten is;
Dat voortzetting van het beslag dan ook niet op zijn plaats is;
REDENEN waarom klager Uwe Rechtbank eerbiedig verzoekt te bepalen dat het Openbaar Ministerie het beslag op de goederen en gelden opheft en er wordt bevolen dat de goederen en gelden onmiddellijk aan klager worden teruggegeven;”
2.4
Op 4 augustus 2023 heeft de enkelvoudige raadkamer van de rechtbank een aanvang gemaakt met de behandeling van het klaagschrift.1.De raadsman van de klager heeft tijdens die raadkamerzitting stukken overgelegd ter onderbouwing van de legale herkomst van het geld waarmee de camper en de auto zijn aangeschaft. Daarnaast is op die raadkamerzitting gebleken dat de raadsman niet beschikte over het strafdossier. Daarop heeft de rechtbank de behandeling van het klaagschrift aangehouden tot 11 augustus 2023, zodat de rechtbank, de officier van justitie en de raadsman kennis konden nemen van de overgelegde respectievelijk ontbrekende stukken en de officier van justitie de gelegenheid kreeg een standpunt in te nemen met betrekking tot de door de raadsman overgelegde stukken.
2.5
Het proces-verbaal van de raadkamerzitting van 11 augustus 2023 houdt het volgende in:
“De rechter constateert (…) dat de officier van justitie op 8 augustus 2023 een verzoek heeft gedaan de zaak aan te houden tot half september 2023. Vanwege vakantie bij de politie is het nog niet gelukt om te verifiëren of de door de raadsman verstrekte stukken reeds vóór 4 augustus 2023 in het bezit van de politie waren en om te bepalen welke invloed deze stukken zouden moeten hebben op het beslag.
De rechter stelt vast dat de raadsman zich op 9 augustus 2023 heeft verzet tegen aanhouding van de zaak. De raadsman vindt dat er voor het Openbaar Ministerie voldoende gelegenheid is geweest om de stukken door te nemen, temeer omdat deze stukken betreffende de camper en auto ook al eerder aan de politie zijn verstrekt. Een en ander kan het Openbaar Ministerie ook middels een simpel telefoontje controleren.
Gelet op het feit dat de behandeling van het beklag op 4 augustus 2023 reeds is aangehouden om de stukken door te nemen en om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen een nader standpunt ten aanzien van het beslag in te nemen, heeft de rechter op 9 augustus 2023 het verzoek om aanhouding op voorhand afgewezen.
De raadsman:
Het Rolex-horloge en het geldbedrag van € 620,- zijn inmiddels teruggegeven aan cliënt en het beklag ten aanzien van deze goederen wordt dan ook ingetrokken.
De gang van zaken blijft mij verbazen. Op 11 mei 2023 zijn de auto en de caravan in beslag genomen omdat mijn cliënt wordt verdacht van het knippen van hennep. Het beslag is gelegd voor waarheidsvinding, niet meer en niet minder. Het beslag is niet gelegd op de locatie waar het knippen plaatsvond. Inmiddels is waarheidsvinding geen grond meer voor het beslag. Ik zie geen enkele reden om te veronderstellen dat de strafrechter die later zal oordelen, de camper en auto verbeurd zal verklaren vanwege het knippen van hennep. Ik begrijp niets van het voortduren van het beslag. Er is geen sprake van witwassen. Bovendien heeft cliënt maanden geleden de legale aanschaf van de camper en de auto onderbouwd met stukken. De verwarring is naar mijn mening nog groter geworden door het proces-verbaal met vermogensanalyses. Dit betreft namelijk een hele oude zaak uit 2021 en heeft geen enkele betrekking op deze zaak. Dat blijkt wel uit het feit dat de verdenking stamt uit 2021 en het beslag waarover het vandaag gaat, plaatsvond in mei 2023. Eigenlijk is het niet nodig de stukken die vorige keer zijn verstrekt nu nader te bekijken en te behandelen. Het lijkt mij duidelijk. Het beklag dient gegrond verklaard te worden en de in beslag genomen goederen dienen teruggegeven te worden aan cliënt. Vooral het beslag op de camper en de auto zorgt bij cliënt voor veel problemen. De administratie kan eventueel tot november 2023 gemist worden.
De officier van justitie:
Primair verzoek ik nogmaals om aanhouding van de zaak om te verifiëren of de politie de beschikking had over de stukken die door de raadsman op 4 augustus 2023 zijn verstrekt en om een nader standpunt in te nemen ten aanzien van het beslag. Om hier vandaag een standpunt in te kunnen nemen ben ik afhankelijk van een onderzoek van het zaaksteam. Het is door vakanties niet mogelijk geweest vóór vandaag informatie op dit punt van de politie te verkrijgen.
Subsidiair verzoek ik om ongegrondverklaring van het beklag. Voor de beoordeling van het beklag is ook de witwasverdenking, ook al is deze van langer geleden, van belang. Er bestaan vragen over het uitgavenpatroon van klager en het uitgavenpatroon van klager dient dan ook nader onderzocht te worden. Op dit moment kom ik niet toe aan beantwoording van de vraag of de camper en auto zijn aangeschaft met geldbedragen met een legale herkomst. Het betreft hier een lopend onderzoek dat een aantal jaren in beslag neemt. Ik acht uiteindelijk verbeurdverklaring van de camper en de auto door de strafrechter niet hoogst onwaarschijnlijk.
(…)
Gelet op het feit dat de behandeling van het beklag op 4 augustus 2023 reeds is aangehouden om redenen die de officier van justitie heden aanvoert voor haar verzoek om aanhouding, wijst de rechter het verzoek van de officier van justitie om aanhouding van de zaak af.
De rechter heeft vervolgens mondeling uitspraak gedaan conform de apart geminuteerde beslissing.”
2.6
De rechtbank heeft het klaagschrift gegrond verklaard en heeft in dat verband overwogen:
“De beoordeling
(…)
Gelet op de inhoud van de beschikbare dossierstukken en het verhandelde ter zitting, waaronder de namens klager overgelegde stukken blijkt – samengevat – het volgende.
Op 11 mei 2023 zijn voornoemde goederen in beslag genomen ter waarheidsvinding, als reden is steeds op de kennisgevingen opgenomen de Opiumwet.
Uit de door het Openbaar Ministerie ingebrachte delen van het dossier blijkt dat sedert februari 2022 een verdenking tegen klager bestaat van betrokkenheid bij een hennepkwekerij. Verder volgt uit de ingebrachte stukken dat verdachte op 11 en 12 mei 2023 als verdachte is verhoord ter zake van de hennepkwekerij en dat hij later, op 13 mei 2023, daarnaast is verhoord in verband met een verdenking van witwassen. Tijdens het laatste verhoor heeft verdachte desgevraagd verklaard over zijn financiën en hoe de camper en auto zijn gefinancierd.
Ter onderbouwing van zijn verklaring zijn namens klager ook stukken in dit geding gebracht. Volgens klager waren deze stukken reeds eerder aan de politie verstrekt. Klager en belanghebbende hebben benadrukt met name de auto nodig te hebben voor hun werk en omdat zij nu in verwachting zijn.
In het schriftelijk standpunt heeft het Openbaar Ministerie zich op het standpunt gesteld dat het klaagschrift ongegrond dient te worden verklaard. Onder verwijzing naar de verdenking van witwassen heeft het Openbaar Ministerie aangevoerd dat klager niet voldaan heeft aan zijn verplichting om een verklaring te geven over de herkomst van het geld, welke verklaring concreet, min of meer verifieerbaar en op voorhand niet onwaarschijnlijk is. De officier van justitie is van mening dat de voertuigen voor verbeurdverklaring in aanmerking komen en wil daarom dat het beslag wordt gehandhaafd.
Ter zitting van 4 augustus 2023 is gebleken dat de rechtbank en de officier van justitie niet beschikten over de door klager overgelegde stukken, daarnaast bleek dat de raadsman niet beschikte over het strafdossier. Gelet hierop is beslist de zaak voor een week aan te houden, teneinde de rechtbank, officier van justitie en de raadsman kennis te laten nemen van de ontbrekende stukken en om de officier van justitie de gelegenheid te geven een standpunt in te nemen met betrekking tot de overgelegde stukken.
Ter zitting van 11 augustus heeft klager gepersisteerd bij zijn klaagschrift. In aanvulling daarop heeft de raadsman betoogd dat de goederen in beslag zijn genomen in verband met het knippen van hennep en dat er naar zijn mening, geen verbeurdverklaring van de in beslag genomen voorwerpen zal volgen. Het beklag dient gegrond verklaard te worden.
De officier van justitie heeft eveneens haar standpunt gehandhaafd. Zij heeft toegelicht dat de overgelegde stukken zijn doorgestuurd naar de politie maar dat vanwege de vakantieperiode het niet mogelijk is geweest om te verifiëren of de stukken reeds in het bezit waren van de politie en wat voor invloed deze zouden moeten hebben op het beslag.
De rechtbank constateert dat het Openbaar Ministerie, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, geen nader standpunt heeft ingenomen met betrekking tot de verklaring van verdachte ter zake van het verwijt van witwassen alsook de overgelegde stukken.
Nu het Openbaar Ministerie deze gelegenheid niet heeft benut en tevens niet op andere wijze is gebleken dat het strafvorderlijk belang voortduring van het beslag vergt, zal de rechter het beklag gegrond verklaren en teruggave gelasten van de in beslag genomen goederen.
Beslissing
De rechter verklaart het beklag gegrond en gelast de teruggave aan klager van de camper (met goednummer 2064629), de auto (Audi SQ5 met goednummer 1903501), een leasecontract, administratie en meerdere iPhones.”
3. Het middel
3.1
Het middel komt op tegen (de motivering van) de gegrondverklaring van het klaagschrift en valt uiteen in drie deelklachten.
De eerste en de derde deelklacht
3.2
De eerste en de derde deelklacht lenen zich voor een gezamenlijke bespreking. In de eerste deelklacht wordt geklaagd dat de rechtbank met haar oordeel dat “tevens niet op andere wijze is gebleken dat het strafvorderlijk belang voortduring van het beslag vergt” bij de beoordeling van de vraag of het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave van de in beslag genomen goederen het summiere karakter van de beklagprocedure heeft miskend en te ver is vooruitgelopen op de mogelijke uitkomst van een nog te voeren procedure in de hoofdzaak. In de derde deelklacht wordt aangevoerd dat de rechtbank met dat oordeel onbegrijpelijk, althans ontoereikend gemotiveerd is voorbijgegaan aan wat de officier van justitie daarover heeft aangevoerd, te weten dat – naast de verdenking in verband met de overtreding van de Opiumwet – ook sprake is van een witwasverdenking en dat verbeurdverklaring van de camper en de auto niet hoogst onwaarschijnlijk is.
3.3
Vooropgesteld moet worden dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv een summier karakter draagt. Daaraan ligt ten grondslag dat de beklagrechter niet ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure dient te treden. Daarvoor is in de beklagprocedure geen plaats, omdat ten tijde van een dergelijke procedure veelal het dossier zoals dat uiteindelijk aan de zittingsrechter in de hoofd- of ontnemingszaak zal worden voorgelegd, nog niet compleet is en omdat voorkomen moet worden dat de beklagrechter vooruitloopt op het in de hoofd- of de ontnemingszaak te geven oordeel.2.
3.4
De rechtbank heeft kennelijk tot uitgangspunt genomen, hetgeen in cassatie niet is bestreden, dat onder de klager op de voet van art. 94 Sv beslag is gelegd op de onder randnr. 1.1 genoemde goederen. Dat leid ik af uit de overweging van de rechtbank dat “voornoemde goederen in beslag [zijn] genomen ter waarheidsvinding”.3.De rechter moet bij de beoordeling van een klaagschrift van de beslagene dat is gericht tegen een beslag dat is gelegd op grond van art. 94 Sv, a. beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo nee, b. de teruggave van het in beslag genomen voorwerp gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.4.Het door art. 94 Sv beschermde belang van strafvordering verzet zich onder meer tegen teruggave indien het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van het voorwerp zal bevelen.5.
3.5
De beklagrechter moet in een procedure als de onderhavige met het oog op de beantwoording van de vraag of een belang van strafvordering aanwezig is voor het voortduren van het beslag beoordelen of op basis van het dossier en hetgeen in raadkamer door de officier van justitie en door of namens de klager is aangevoerd – en derhalve uitgaande van de stand van zaken ten tijde van de behandeling van het klaagschrift – jegens de klager een redelijk vermoeden van schuld aan de verweten gedraging kan volgen.6.Zoals A-G Spronken in haar conclusies vóór HR 3 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:1886 en HR 4 april 2023, ECLI:NL:HR:2023:417, NJ 2023/152, m.nt. P.A.M. Mevis heeft opgemerkt, kan eigenlijk alleen een redelijk vermoeden dat “volstrekt uit de lucht gegrepen is”, leiden tot het oordeel dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat verbeurdverklaring (of onttrekking aan het verkeer) van het in beslag genomen voorwerp zal volgen.
3.6
Uit de bestreden beschikking blijkt niet expliciet dat de rechtbank het onder randnr. 3.3 vooropgestelde toetsingskader heeft gehanteerd. Nu daarover in de cassatieschriftuur niet wordt geklaagd, laat ik dit punt verder rusten. Wel wordt geklaagd over het oordeel van de rechtbank dat “tevens niet op andere wijze is gebleken dat het strafvorderlijk belang voortduring van het beslag vergt”. Volgens de steller van het middel ligt in de bestreden overweging als kennelijk oordeel van de rechtbank besloten dat – al dan niet vanwege de namens de klager ingebrachte stukken – het hoogst onwaarschijnlijk is dat de later oordelende strafrechter de verdachte zal veroordelen wegens witwassen en op grond daarvan de verbeurdverklaring van de camper en de auto zal bevelen. Daarmee is de rechtbank onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd voorbijgegaan aan hetgeen door het Openbaar Ministerie naar voren is gebracht, en heeft de rechtbank het summiere karakter van de beklagprocedure miskend en is zij te ver vooruitgelopen op de mogelijke uitkomst van een nog te voeren procedure in de hoofdzaak, aldus de steller van het middel.
3.7
De steller van het middel heeft wat mij betreft het gelijk aan zijn zijde. Zie ik het goed, dan gaat het eigenlijk al mis doordat de rechtbank bij de beoordeling van het klaagschrift niet expliciet de onder randnr. 3.4 vooropgestelde maatstaven heeft aangelegd. Voor zover de rechtbank deze maatstaven wel voor ogen heeft gehad, dan is de gegrondverklaring van het klaagschrift ontoereikend gemotiveerd. In dat verband valt in de eerste plaats op dat de beklagrechter de beslissing tot opheffing van het beslag neemt op basis van een incompleet dossier. Het opsporingsonderzoek is nog gaande en het staat niet vast dat de door de raadsman overgelegde stukken al eerder waren overgelegd en zijn beoordeeld door de politie en het Openbaar Ministerie. Wanneer de beklagrechter op basis van een onvolledig dossier oordeelt dat het belang van strafvordering zich niet langer verzet tegen opheffing van het beslag, begeeft hij zich op glad ijs. Juist de onvolledigheid van het dossier is voor de Hoge Raad steevast een van de twee redenen om het onderzoek naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv aan te merken als een onderzoek dat een summier karakter draagt. In de tweede plaats valt op dat de beklagrechter – zonder dat overigens expliciet uit te spreken – van oordeel lijkt te zijn dat van een verdenking van witwassen geen sprake meer is. De door de zittingsrechter in de bewijsvoering voor witwassen te beantwoorden vraag of de verdachte – mede gelet op de door of namens hem overgelegde documenten – een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven voor de legale herkomst van het geld waarmee de in beslag genomen camper en auto (deels) zijn gefinancierd, heeft de beklagrechter in feite al beantwoord. Daarmee heeft hij plaatsgenomen op de stoel van de strafrechter en is hij vooruitgelopen op een in de strafzaak door de zittingsrechter te geven oordeel. En dat laatste is wat de Hoge Raad in zijn rechtspraak wil voorkomen en steeds als tweede reden noemt voor het summiere karakter van de beklagprocedure (zie hiervoor onder randnr. 3.3).
3.8
Het Openbaar Ministerie heeft naar voren gebracht dat i) de klager onder meer wordt verdacht van witwassen, ii) de in beslag genomen camper en auto vermoedelijk voorwerpen van dat witwassen betreffen, iii) het strafrechtelijk onderzoek naar het uitgavenpatroon van de klager en de namens de klager overgelegde stukken nog loopt, iv) (derhalve) nog niet kan worden toegekomen aan de beantwoording van de vraag of de camper en de auto zijn aangeschaft met geld met een legale herkomst en v) het Openbaar Ministerie voornemens is in de strafzaak tegen de klager de verbeurdverklaring van de in beslag genomen camper en auto te vorderen. Gelet daarop kan in redelijkheid niet worden gezegd dat het redelijk vermoeden van schuld aan het verweten witwassen door de klager volstrekt uit de lucht is gegrepen. Op voorhand is niet ondenkbaar dat in de strafprocedure de verklaring van de klager wordt weerlegd en de strafrechter anders zal oordelen over de vraag of sprake is van witwassen. Derhalve is het oordeel van de rechtbank dat “niet op andere wijze is gebleken dat het strafvorderlijk belang voortduring van het beslag vergt”, mede gelet op hetgeen door het Openbaar Ministerie naar voren is gebracht, ontoereikend gemotiveerd.
3.9
De eerste en de derde deelklacht slagen.
De tweede deelklacht
3.10
Nu mijns inziens de eerste en de derde deelklacht slagen, hetgeen zal moeten leiden tot vernietiging van de bestreden beschikking, behoeft de tweede deelklacht waarin wordt geklaagd over de afwijzing door de rechtbank van het aanhoudingsverzoek van de officier van justitie geen bespreking. Indien de Hoge Raad hierover anders oordeelt, ben ik uiteraard bereid ten aanzien van de tweede deelklacht aanvullend te concluderen.
4. Slotsom
4.1
Het middel slaagt.
4.2
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden beschikking aanleiding behoren te geven.
4.3
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en terugwijzing van de zaak naar de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, teneinde op het bestaande beklag opnieuw te worden beoordeeld en afgedaan.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 11‑06‑2024
HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654, m.nt. P.A.M. Mevis, rov. 2.2, herhaald in HR 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1946, NJ 2022/186, m.nt. P.A.M. Mevis, rov. 2.5.1.
HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654, m.nt. P.A.M. Mevis, rov. 2.8; HR 31 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:81, NJ 2023/150, m.nt. P.A.M. Mevis, rov. 2.3.1; HR 31 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:128, NJ 2023/149, m.nt. P.A.M. Mevis, rov. 2.3.1.
HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654, m.nt. P.A.M. Mevis, rov. 2.9; HR 31 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:81, NJ 2023/150, m.nt. P.A.M. Mevis, rov. 2.3.1; HR 31 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:128, NJ 2023/149, m.nt. P.A.M. Mevis, rov. 2.3.1.
HR 3 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:502, NJ 2018/221, m.nt. T. Kooijmans, rov. 2.3; HR 4 april 2023, ECLI:NL:HR:2023:417, NJ 2023/152, m.nt. P.A.M. Mevis, rov. 2.3.2.