NJ 2022/186
Beklagzaak. Verzuim te beslissen op verweer dat art. 2:50a lid 1 APV Haarlem onverbindend is en dat daarom het belang van strafvordering niet het voortduren van het beslag vordert.
HR 24-12-2021, ECLI:NL:HR:2021:1946, m.nt. P.A.M. Mevis
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
24 december 2021
- Magistraten
Mrs. J. de Hullu, A.L.J. van Strien, M.J. Borgers, M. Kuijer, T. Kooijmans
- Zaaknummer
21/00292
- Conclusie
A-G mr. T.N.B.M. Spronken
- Noot
P.A.M. Mevis
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS650122:1
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Rechtsmiddelen
Bijzonder strafrecht / Openbare orde
Staatsrecht / Decentralisatie
Staatsrecht / Grondrechten
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2021:1946, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 24‑12‑2021
ECLI:NL:PHR:2021:1028, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 02‑11‑2021
Beroepschrift, Hoge Raad, 12‑04‑2021
- Wetingang
Essentie
Beklagzaak. Raadkamer heeft ten onrechte niet beslist op verweer dat art. 2:50a lid 1 APV Haarlem onverbindend is en dat daarom het belang van strafvordering niet het voortduren van het beslag vordert. Hoge Raad stelt vast dat art. 2:50a lid 1 APV Haarlem onverbindend is, omdat deze strafbepaling een beperking aanbrengt op de in art. 7 lid 3 Grondwet gewaarborgde vrijheid van meningsuiting.
Samenvatting
De raadkamer moet beslissen op een verweer dat de inbeslagneming heeft plaatsgevonden op grond van de verdenking dat art. 2:50a lid 1 APV Haarlem is overtreden, maar dat deze strafbaarstelling onverbindend is, ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.