Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) nr. 575/2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012
Artikel 384 Basisbenadering
Geldend
Geldend vanaf 09-07-2024
- Redactionele toelichting
Wordt toegepast vanaf 01-01-2025.
- Bronpublicatie:
31-05-2024, PbEU L 2024, 2024/1623 (uitgifte: 19-06-2024, regelingnummer: 2024/1623)
- Inwerkingtreding
09-07-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
31-05-2024, PbEU L 2024, 2024/1623 (uitgifte: 19-06-2024, regelingnummer: 2024/1623)
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
1.
Een instelling berekent de eigenvermogensvereisten voor het CVA-risico overeenkomstig lid 2 of lid 3 van dit artikel, naargelang het geval, voor een portefeuille van transacties met één of meer tegenpartijen aan de hand van een van de volgende formules, naargelang het geval:
- a)
de formule uit lid 2 van dit artikel, indien de instelling in de berekening één of meer overeenkomstig artikel 386 in aanmerking genomen toelaatbare afdekkingen in de berekening opneemt;
- b)
de formule uit lid 3 van dit artikel, indien de instelling in de berekening geen van de overeenkomstig artikel 386 in aanmerking genomen toelaatbare afdekkingen in de berekening opneemt.
De benaderingen uit de eerste alinea, punten a) en b), worden niet in combinatie gebruikt.
2.
Een instelling die aan de voorwaarde uit lid 1, punt a), voldoet, berekent de eigenvermogensvereisten voor CVA-risico als volgt:
BACVAtotal = β · BACVAcsr-unhedged + DSCVA · (1 — β) · BACVAcsr-hedged
waarbij:
BACVAtotal | = de eigenvermogensvereisten voor het CVA-risico volgens de basisbenadering; |
BACVAcsr-unhedged | = de eigenvermogensvereisten voor het CVA-risico volgens de basisbenadering, berekend overeenkomstig lid 3 voor een instelling die aan de voorwaarde uit lid 1, punt b), voldoet; |
DSCVA | = 0,65; |
β | = 0,25; |
waarbij:
aa | = 1,4; |
ρ | = 0,5; |
c | = de index die alle tegenpartijen aangeeft waarvoor de instelling de eigenvermogensvereisten voor het CVA-risico berekent aan de hand van de in dit artikel vastgelegde benadering; |
NS | = de index die alle netting sets met een bepaalde tegenpartij aangeeft waarvoor de instelling de eigenvermogensvereisten voor het CVA-risico berekent aan de hand van de in dit artikel vastgelegde benadering; |
h | = de index die alle single-name-instrumenten aangeeft die overeenkomstig artikel 386 als toelaatbare afdekkingen in aanmerking zijn genomen voor een bepaalde tegenpartij waarvoor de instelling de eigenvermogensvereisten voor het CVA-risico berekent aan de hand van de in dit artikel vastgelegde benadering; |
i | = de index die alle indexinstrumenten aangeeft die overeenkomstig artikel 386 als toelaatbare afdekkingen in aanmerking zijn genomen voor alle tegenpartijen waarvoor de instelling de eigenvermogensvereisten voor het CVA-risico berekent aan de hand van de in dit artikel vastgelegde benadering; |
RWc | = het op tegenpartij ‘c’ toepasselijke risicogewicht. Tegenpartij ‘c’ wordt gemapt met een van de risicogewichten gebaseerd op een combinatie van sector en kredietkwaliteit en vastgesteld overeenkomstig tabel 1. |
Indien er voor een specifieke tegenpartij geen externe ratings zijn, kunnen de instellingen, na toestemming van de bevoegde autoriteiten, de interne rating naar een overeenkomstige externe rating mappen en een overeenkomstig risicogewicht toekennen aan kredietkwaliteitscategorie 1, 2 of 3 of kredietkwaliteitscategorie 4, 5 of 6; anders worden de risicogewichten voor blootstellingen zonder rating toegepast.
= de werkelijke looptijd voor netting set NS met tegenpartij c;
wordt berekend volgens artikel 162; voor die berekening wordt
evenwel niet tot vijf jaar beperkt, maar tot de langste resterende looptijd van een contract in de netting set;
= de blootstellingswaarde voor tegenpartijkredietrisico van netting set NS met tegenpartij c, met inbegrip van het effect van zekerheidstelling volgens de in titel II, hoofdstuk 6, afdelingen 3 tot en met 6, beschreven methoden, zoals van toepassing op de berekening van de eigenvermogensvereisten voor tegenpartijkredietrisico overeenkomstig artikel 92, lid 4, punten a) en g); | |
= de disconteringsvoet voor toezichtsdoeleinden voor netting set NS met tegenpartij c. |
Voor een instelling die van de in titel II, hoofdstuk 6, afdeling 6, beschreven methoden gebruikmaakt, wordt de disconteringsfactor voor toezichtsdoeleinden vastgesteld op 1; in alle overige gevallen wordt de disconteringsfactor voor toezichtsdoeleinden als volgt berekend:
rhc | = de correlatiefactor voor toezichtdoeleinden tussen het creditspreadrisico van tegenpartij c en het creditspreadrisico van een single-name-instrument in aanmerking genomen als toelaatbare afdekking h voor tegenpartij c, bepaald overeenkomstig tabel 2; |
= de resterende looptijd van een als toelaatbare afdekking in aanmerking genomen single-name-instrument; | |
= het notionele bedrag van een als toelaatbare afdekking in aanmerking genomen single-name-instrument; | |
= de disconteringsfactor voor toezichtsdoeleinden van een als toelaatbare afdekking in aanmerking genomen single-name-instrument, berekend als volgt: |
= het risicogewicht voor toezichtsdoeleinden van een als toelaatbare afdekking in aanmerking genomen single-name-instrument; die risicogewichten zijn gebaseerd op een combinatie van sector en kredietkwaliteit van de referentiecreditspread van het afdekkingsinstrument en worden vastgesteld overeenkomstig tabel 1; | |
= de resterende looptijd van één of meer posities in hetzelfde als toelaatbare afdekking in aanmerking genomen indexinstrument; in het geval van meer dan één positie in hetzelfde indexinstrument is Deze afbeelding is in bewerking. de notioneel gewogen looptijd van al die posities. | |
= de volledige notionele waarde van één of meer posities in hetzelfde als toelaatbare afdekking in aanmerking genomen indexinstrument. | |
= de disconteringsfactor voor toezichtsdoeleinden van één of meer posities in hetzelfde als toelaatbare afdekking in aanmerking genomen indexinstrument, berekend als volgt: |
= het risicogewicht voor toezichtsdoeleinden van een als toelaatbare afdekking in aanmerking genomen indexinstrument; Deze afbeelding is in bewerking. is gebaseerd op een combinatie van sector en kredietkwaliteit van alle indexcomponenten, berekend als volgt:
|
Sector tegenpartij | Kredietkwaliteit | |
---|---|---|
Kredietkwaliteitscategorie 1 t/m 3 | Kredietkwaliteitscategorie 4 t/m 6 of zonder rating | |
Centrale overheid, met inbegrip van centrale banken, en in artikel 117, lid 2, of artikel 118 genoemde multilaterale ontwikkelingsbanken en internationale organisaties | 0,5 % | 2,0 % |
Regionale of lokale overheden en publiekrechtelijke lichamen | 1,0 % | 4,0 % |
Entiteiten uit de financiële sector, met inbegrip van kredietinstellingen die rechtsgeldig zijn opgericht door een centrale overheid, een regionale overheid of een lokale autoriteit, en verstrekkers van stimuleringsleningen | 5,0 % | 12,0 % |
Basismaterialen, energie, industrieproducten, landbouw, be- en verwerkende industrie, winning van delfstoffen | 3,0 % | 7,0 % |
Consumentengoederen en -diensten, vervoer en opslag, administratieve en ondersteunende diensten | 3,0 % | 8,5 % |
Technologie, telecommunicatie | 2,0 % | 5,5 % |
Gezondheidszorg, nutsvoorzieningen, professionele en technische activiteiten | 1,5 % | 5,0 % |
Andere sector | 5,0 % | 12,0 % |
Correlaties tussen creditspread tegenpartij en single-name-afdekking | |
---|---|
Single-name afdekking h van tegenpartij i | Waarde van rhc |
Tegenpartijen bedoeld in artikel 386, lid 3, punt a), i) | 100 % |
Tegenpartijen bedoeld in artikel 386, lid 3, punt a), ii) | 80 % |
Tegenpartijen bedoeld in artikel 386, lid 3, punt a), iii) | 50 % |
3.
Een instelling die aan de voorwaarde uit lid 1, punt b), voldoet, berekent de eigenvermogensvereisten voor het CVA-risico als volgt:
waarbij alle termen die uit lid 2 zijn.