Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2000/53/EG betreffende autowrakken
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 01-12-2010
- Redactionele toelichting
Deze wijziging wordt toegepast vanaf 01-06-2010.
- Bronpublicatie:
16-12-2008, PbEU 2008, L 345 (uitgifte: 01-01-2008, regelingnummer: 2008/112/EG)
- Inwerkingtreding
01-12-2010
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
16-12-2008, PbEU 2008, L 345 (uitgifte: 01-01-2008, regelingnummer: 2008/112/EG)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 18 september 2000 betreffende autowrakken
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 175, lid 1,
Gezien het voorstel van de Commissie (1),
Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (2),
Na raadpleging van het Comité van de Regio's,
Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag, en gezien het gemeenschappelijk ontwerp dat op 23 mei 2000 door het Bemiddelingscomité is goedgekeurd (3),
Overwegende hetgeen volgt:
- (1)
De verschillende nationale maatregelen betreffende autowrakken dienen te worden geharmoniseerd om, in de eerste plaats, aantasting van het milieu door autowrakken tot een minimum te beperken, daarmee een bijdrage leverend tot bescherming, behoud en verbetering van de milieukwaliteit en tot energiebesparing, en om, in de tweede plaats, de goede werking van de interne markt te waarborgen en concurrentiebeperkingen in de Gemeenschap te vermijden.
- (2)
Er is een communautair kader nodig om te zorgen voor samenhang tussen de nationale benaderingswijzen voor het bereiken van bovengenoemde doelstellingen, met name met het oog op het ontwerpen van voertuigen voor recycling en nuttige toepassing, de eisen inzake inzamelings- en verwerkingsinstallaties en het bereiken van de doelstellingen inzake hergebruik, recycling en nuttige toepassing, rekening houdend met het subsidiariteitsbeginsel en met het beginsel dat de vervuiler betaalt.
- (3)
Autowrakken brengen in de Gemeenschap jaarlijks tussen de 8 en 9 miljoen ton afval voort, dat op een juiste wijze dient te worden beheerd.
- (4)
Overeenkomstig het voorzorgs- en het preventiebeginsel en de communautaire strategie voor afvalbeheer, dient het ontstaan van afvalstoffen zoveel mogelijk te worden vermeden.
- (5)
Voorts geldt daarbij als hoofdbeginsel dat afvalstoffen dienen te worden hergebruikt en nuttig toegepast en dat aan hergebruik en recycling de voorkeur dient te worden gegeven.
- (6)
De lidstaten moeten de nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat de ondernemingen systemen voor het inzamelen, het verwerken en nuttig toepassen van autowrakken opzetten.
- (7)
De lidstaten dienen ervoor te zorgen dat het voertuig aan een door het bevoegd gezag erkende verwerker kan worden afgegeven zonder kosten voor de laatste houder en/of eigenaar vanwege het feit dat het voertuig geen of een negatieve marktwaarde heeft. Zij dienen ervoor te zorgen dat de producenten alle of een aanzienlijk deel van de kosten voor de uitvoering van deze maatregelen voor hun rekening nemen. De normale werking van de marktkrachten mag niet worden belemmerd.
- (8)
Deze richtlijn dient voertuigen en autowrakken, met inbegrip van de onderdelen en materialen ervan, alsmede vervangings- of inbouwonderdelen, te bestrijken, onverminderd de voorschriften inzake veiligheid, luchtemissies en lawaaibestrijding.
- (9)
In de onderhavige richtlijn zijn de termen, waar dienstig, ontleend aan verscheidene richtlijnen, met name Richtlijn 67/548/EEG van de Raad van 27 juni 1967 betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen (4), Richtlijn 70/156/EEG van de Raad van 6 februari 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan (5), alsmede Richtlijn 75/442/EEG van de Raad van 15 juli 1975 betreffende afvalstoffen (6).
- (10)
Oldtimers, dat wil zeggen historische voertuigen, voertuigen met verzamelaarswaarde of voor musea bestemde voertuigen, mits op adequate en het milieu ontziende wijze gebruiksklaar of gedemonteerd opgeslagen, vallen niet onder de omschrijving van afval in de zin van Richtlijn 75/442/EEG en derhalve ook niet onder het toepassingsgebied van deze richtlijn.
- (11)
Het is belangrijk dat vanaf de ontwerpfase van het voertuig preventieve maatregelen worden toegepast, in de vorm van beperking en beheersing van de in voertuigen toegepaste gevaarlijke stoffen, om te beletten dat deze in het milieu vrijkomen, om recycling te vergemakkelijken en om verwijdering van gevaarlijke afvalstoffen te vermijden. In het bijzonder moet het gebruik van lood, kwik, cadmium en zeswaardig chroom worden verboden. Deze zware metalen mogen uitsluitend worden gebruikt voor bepaalde toepassingen die zijn opgenomen in een geregeld bij te werken lijst. Dat zal ertoe bijdragen dat bepaalde materialen en onderdelen niet in shredderafval geraken en niet worden verbrand of naar stortplaatsen worden gebracht.
- (12)
Recycling van alle plastics uit autowrakken moet voortdurend worden verbeterd. De Commissie stelt thans een onderzoek in naar de gevolgen van PVC voor het milieu.
Zij zal zonodig op basis van de resultaten van dit onderzoek voorstellen indienen betreffende het gebruik van PVC, waarbij ook het gebruik van PVC in voertuigen aan bod zal komen.
- (13)
Bij design en productie van nieuwe voertuigen dient met de eisen inzake ontmantelen, hergebruik en recycling van autowrakken en de onderdelen ervan rekening te worden gehouden.
- (14)
De ontwikkeling van markten voor gerecycleerde materialen dient te worden gestimuleerd.
- (15)
Adequate inzamelingssystemen dienen te worden opgezet om ervoor te zorgen dat autowrakken worden verwijderd zonder het milieu in gevaar te brengen.
- (16)
Als voorwaarde voor de uitschrijving van autowrakken dient een certificaat van vernietiging te worden ingevoerd. Lidstaten die niet over een uitschrijvingssysteem beschikken, moeten een systeem opzetten waarbij aan de bevoegde instanties mededeling wordt gedaan van een certificaat van vernietiging zodra het afgedankte voertuig aan een verwerker wordt overgedragen.
- (17)
Deze richtlijn belet de lidstaten niet om in voorkomend geval tijdelijke uitschrijvingen van voertuigen toe te staan.
- (18)
Inzamelaars en verwerkers moeten over een vergunning beschikken of moeten, wanneer gebruik wordt gemaakt van registratie in plaats van vergunning, aan specifieke voorwaarden hebben voldaan.
- (19)
De recycleerbaarheid en de mogelijke nuttige toepassing van voertuigen moeten worden bevorderd.
- (20)
Het is belangrijk eisen aan opslag- en verwerkingsactiviteiten te stellen om negatieve effecten ervan voor het milieu te voorkomen en het ontstaan van handels- en concurrentieverstoringen te vermijden.
- (21)
Om op korte termijn resultaten te boeken en de ondernemingen, consumenten en overheden het nodige perspectief op lange termijn te bieden, dienen door de ondernemingen te verwezenlijken kwantitatieve doelstellingen inzake hergebruik, recycling en nuttige toepassing te worden vastgesteld.
- (22)
De producenten dienen ervoor te zorgen dat voertuigen op zodanige wijze worden ontworpen en vervaardigd dat de kwantitatieve doelstellingen inzake hergebruik, recycling en nuttige toepassing kunnen worden gehaald. De Commissie zal te dien einde het opstellen van Europese normen bevorderen en zal de andere noodzakelijke maatregelen nemen met het oog op de wijziging van de desbetreffende Europese regelgeving inzake typegoedkeuring van voertuigen.
- (23)
De lidstaten dienen er zorg voor te dragen dat bij de uitvoering van de bepalingen van deze richtlijn de concurrentie in stand wordt gehouden, met name met betrekking tot de toegang van het midden- en kleinbedrijf tot de markt van de inzameling, demonteren, verwerking en recycling.
- (24)
Om het demonteren en de nuttige toepassing, inzonderheid het recycleren van autowrakken, te vergemakkelijken, dienen voertuigfabrikanten aan erkende verwerkingsinstallaties alle nodige demontage-informatie ter beschikking te stellen, met name voor gevaarlijke stoffen.
- (25)
In voorkomend geval dient de opstelling van Europese normen te worden bevorderd. Voertuigfabrikanten en materiaalproducenten dienen coderingsnormen voor onderdelen en materialen te gebruiken die door de Commissie, bijgestaan door het terzake bevoegde comité, worden opgesteld. De Commissie zal bij de opstelling van deze normen in voorkomend geval rekening houden met de werkzaamheden op dit gebied in de relevante internationale gremia.
- (26)
Op communautaire schaal zijn gegevens over autowrakken nodig om op de uitvoering van de doelstellingen van deze richtlijn toe te kunnen zien.
- (27)
De consumenten dienen adequaat te worden geïnformeerd om hun gedrag en attitudes aan te passen; de betrokken ondernemingen moeten daartoe informatie ter beschikking stellen.
- (28)
De lidstaten kunnen een aantal bepalingen uitvoeren door middel van convenanten met de betrokken bedrijfssector, op voorwaarde dat aan een aantal voorwaarden wordt voldaan.
- (29)
De Commissie dient in het kader van een comitéprocedure te zorgen voor de aanpassing aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang van de voor verwerkingsinstallaties en voor het gebruik van gevaarlijke stoffen vastgestelde eisen, alsmede voor de aanneming van minimumnormen voor het certificaat van vernietiging, de formaten voor de database en de uitvoeringsmaatregelen die nodig zijn om na te gaan of de streefcijfers worden gehaald.
- (30)
De maatregelen voor de uitvoering van deze richtlijn dienen te worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (7).
- (31)
De lidstaten kunnen de bepalingen van deze richtlijn vóór de daarin gestelde datum toepassen, mits de maatregelen met het Verdrag verenigbaar zijn,
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Voetnoten
PB C 337 van 7.11.1997, blz. 3 en PB C 156 van 3.6.1999, blz. 5.
PB C 129 van 27.4.1998, blz. 44.
Advies van het Europees Parlement van 11 februari 1999 (PB C 150 van 28.5.1999, blz. 420), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 29 juli 1999 (PB C 317 van 4.11.1999, blz. 19) en besluit van het Europees Parlement van 3 februari 2000 (nog niet verschenen in het Publicatieblad). Besluit van de Raad van 20 juli 2000 en besluit van het Europees Parlement van 7 september 2000.
PB 196 van 16.8.1967, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 98/98/EG van de Commissie (PB L 355 van 30.12.1998, blz. 1).
PB L 42 van 23.2.1970, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 98/91/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 11 van 16.1.1999, blz. 25).
PB L 194 van 25.7.1975, blz. 39. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 96/350/EG van de Commissie (PB L 135 van 6.6.1996, blz. 32).
PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.