Zie voor een en ander HR 13 september 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2134, rov. 3.4.
HR, 12-03-2021, nr. 20/01364
ECLI:NL:HR:2021:374, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
12-03-2021
- Zaaknummer
20/01364
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2021:374, Uitspraak, Hoge Raad, 12‑03‑2021; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:1103, Contrair
ECLI:NL:PHR:2020:1103, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 20‑11‑2020
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2021:374, Contrair
Beroepschrift, Hoge Raad, 14‑04‑2020
- Vindplaatsen
AR-Updates.nl 2021-0296
JIN 2021/68 met annotatie van Gardien, M.H.
JBPr 2021/37 met annotatie van Lautenbach, Th.G.
VAAN-AR-Updates.nl 2021-0296
JBPr 2021/37 met annotatie van Lautenbach, Th.G.
Uitspraak 12‑03‑2021
Inhoudsindicatie
Procesrecht. Verzoek heropening getuigenverhoor. Aan afwijzing van het verzoek te stellen eisen. HR 13 september 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2134 en HR 16 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BU3922.
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 20/01364
Datum 12 maart 2021
ARREST
In de zaak van
[eiseres],wonende te [woonplaats], Duitsland,
EISERES tot cassatie,
hierna: de werkneemster,
advocaat: R.T. Wiegerink,
tegen
[verweerster] B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: [verweerster],
niet verschenen.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de vonnissen in de zaak 7556126 \ CV EXPL 19-1051 van de kantonrechter te Roermond van 19 juni 2019 en 15 januari 2020.
De werkneemster heeft tegen de vonnissen van de kantonrechter beroep in cassatie ingesteld. Tegen [verweerster] is verstek verleend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van de werkneemster heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.
2. Uitgangspunten en feiten
2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) De werkneemster is op 1 juli 2013 op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd in dienst getreden bij [verweerster].
(ii) Zij heeft voor het laatst in september 2014 werkzaamheden voor [verweerster] verricht.
2.2.1
In dit geding vordert de werkneemster, voor zover in cassatie van belang, betaling van een bedrag van € 991,37 in hoofdsom. Zij legt daaraan ten grondslag dat genoemd bedrag haar loon is over de maand september 2014 en dat [verweerster] dit bedrag niet heeft betaald.
2.2.2
De kantonrechter heeft in het tussenvonnis [verweerster] toegelaten bewijs te leveren van feiten en omstandigheden waaruit valt af te leiden dat een bedrag van € 991,37 ter zake van salaris over september 2014 contant aan de werkneemster is betaald.
2.2.3
Na het horen van twee getuigen aan de zijde van [verweerster] en twee getuigen aan de zijde van de werkneemster heeft de kantonrechter in het eindvonnis geoordeeld dat [verweerster] is geslaagd in het opgedragen bewijs, en heeft hij de hiervoor in 2.2.1 genoemde vordering van de werkneemster afgewezen.
3. Beoordeling van het middel
3.1.1
Onderdeel 1 van het middel klaagt dat het eindvonnis niet in stand kan blijven omdat de kantonrechter zonder motivering is voorbijgegaan aan het in de akte na conclusie na enquête opgenomen verzoek van de werkneemster om heropening van het getuigenverhoor. Nu het vonnis daaromtrent geen (begrijpelijke) motivering bevat, voldoet het vonnis niet aan het vormvereiste als bedoeld in art. 80 lid 1 onder a RO, aldus het onderdeel.
3.1.2
In de hiervoor in 3.1.1 bedoelde akte is het verzoek van de werkneemster om het getuigenverhoor te heropenen, kort samengevat, als volgt gemotiveerd.
De werkneemster heeft contact gezocht met een oud-collega die het bedrijf van [verweerster] in 2015 heeft verlaten, na ruzie met de directeur van [verweerster]. De verklaring van de oud-collega onderschrijft de zienswijze van de werkneemster, die ook wegens ruzie op stel en sprong moest vertrekken bij het bedrijf, zonder haar loon over september 2014 uitbetaald te krijgen. De verklaringen van de door [verweerster] voorgebrachte getuigen zijn ongeloofwaardig. De oud-collega kan als getuige duidelijkheid verschaffen en het horen van deze getuige is in het belang van de waarheidsvinding. De werkneemster kon deze oud-collega niet eerder als getuige voorbrengen omdat het haar pas onlangs is gelukt de personalia en adresgegevens van de oud-collega te achterhalen. (Zie de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.10 voor een citaat van de desbetreffende passage in de genoemde akte.)
3.1.3
Bij de beoordeling van de klacht wordt het volgende vooropgesteld.
Met het oog op het belang van een voortvarende procesvoering is in het algemeen gewenst dat een procespartij alle getuigen ten aanzien van wie redelijkerwijs valt te verwachten dat hun verklaringen tot het door haar te leveren (tegen)bewijs kunnen bijdragen, voorbrengt alvorens het verhoor aan haar zijde wordt gesloten. Daartegenover staat evenwel het belang van de waarheidsvinding in rechte, welk belang kan vereisen dat ook na de sluiting van enquête en contra-enquête nog getuigen worden gehoord.
Gezien dit laatste belang dient een partij in het algemeen de bevoegdheid toe te komen heropening van het verhoor te verzoeken, zij het dat deze bevoegdheid, mede gelet op het belang van een voortvarende procesvoering, haar begrenzing vindt in de eisen van een goede procesorde. De rechter die met een beroep op deze eisen een verzoek om heropening afwijst, dient evenwel gemotiveerd aan te geven waarom die eisen in het betrokken geval, mede gezien een op dat geval toegespitste afweging van de hiervoor bedoelde belangen, aan inwilliging van het verzoek in de weg staan.1.
3.1.4
De kantonrechter heeft in het eindvonnis geen kenbare aandacht besteed aan het verzoek om heropening van het getuigenverhoor. Gelet op het hiervoor in 3.1.3 overwogene, is het eindvonnis derhalve niet naar behoren gemotiveerd. Hier komt nog bij, zoals het onderdeel stelt, dat hetgeen de werkneemster bij haar bewijsaanbod heeft aangevoerd, inhoudt dat de verklaringen van de aan de zijde van [verweerster] gehoorde getuigen ongeloofwaardig zijn en dat het horen van de oud-collega mede daarop betrekking heeft. Nu bewijslevering zich ook kan uitstrekken tot het ontzenuwen van eerder afgelegde getuigenverklaringen door de betrouwbaarheid daarvan aan te tasten, kon de kantonrechter ook om deze reden niet zonder motivering aan het bewijsaanbod voorbijgaan.2.
Het onderdeel is dus gegrond.
3.2
De overige klachten van het middel behoeven geen behandeling.
3.3
Het middel richt geen klachten tegen het tussenvonnis, zodat de werkneemster in zoverre niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het beroep in cassatie.
3.4
Nu [verweerster] de bestreden beslissing van de kantonrechter niet heeft uitgelokt of verdedigd, zullen de kosten van het geding in cassatie worden gereserveerd.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- verklaart [eiseres] niet-ontvankelijk in haar beroep tegen het vonnis van de kantonrechter te Roermond van 19 juni 2019;
- vernietigt het vonnis van de kantonrechter te Roermond van 15 januari 2020;
- wijst het geding terug naar die kantonrechter ter verdere behandeling en beslissing;
- reserveert de beslissing omtrent de kosten van het geding in cassatie tot de einduitspraak;
- begroot deze kosten tot op de uitspraak in cassatie aan de zijde van [eiseres] op € 531,65 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, en aan de zijde van [verweerster] op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, G. Snijders en A.E.B. ter Heide, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.J. Kroeze op 12 maart 2021.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 12‑03‑2021
HR 16 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BU3922, rov. 3.5.4.
Conclusie 20‑11‑2020
Inhoudsindicatie
Procesrecht. Verzoek heropening getuigenverhoor. Aan afwijzing van het verzoek te stellen eisen. HR 13 september 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2134 en HR 16 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BU3922.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 20/01364
Zitting 20 november 2020
CONCLUSIE
E.M. Wesseling-van Gent
In de zaak
[eiseres]
tegen
[verweerster] B.V.
In dit cassatieberoep, dat op de voet van art. 80, eerste lid en onder a van de Wet op de rechterlijke organisatie (hierna: RO) tegen het eindvonnis van de kantonrechter is ingesteld, wordt geklaagd dat de kantonrechter zonder (voldoende) motivering is voorbijgegaan aan het in de akte na conclusie na enquête opgenomen verzoek van [eiseres] om heropening van het getuigenverhoor in contra-enquête.
1. Feiten en procesverloop
Feiten1.
1.1
Eiseres tot cassatie (hierna: [eiseres] ) is op 1 juli 2013 voor bepaalde tijd op basis van een arbeidsovereenkomst met uitgestelde prestatieplicht bij verweerster in cassatie (hierna: [verweerster] B.V.) in dienst getreden in de functie van oproepkracht. Zij heeft werkzaamheden verricht in de vestiging van [verweerster] B.V. in [plaats] .
1.2
[eiseres] heeft voor het laatst in september 2014 werkzaamheden verricht. Het verdiende salaris bedroeg € 1.067,96 bruto.
1.3
Tussen partijen zijn drie procedures gevoerd over (de betaling van) het salaris over september 2014.
Procesverloop2.
1.4
[eiseres] heeft [verweerster] B.V. bij inleidende dagvaarding van 8 februari 2019 gedagvaard voor de rechtbank Limburg, sectie kanton, locatie Roermond (hierna: de kantonrechter). Zij heeft daarbij, na vermeerdering van eis, gevorderd dat [verweerster] B.V. wordt veroordeeld tot betaling van (a) het loon ten bedrage van € 991,37, emolumenten en vakantiegeld; (b) de maximale wettelijke verhoging; (c) de wettelijke rente over de onder (a) en (b) gevorderde bedragen, alsmede tot verstrekking van de jaaropgave op straffe van een dwangsom.
1.5
Aan deze vorderingen heeft [eiseres] ten grondslag gelegd dat het salaris over de maand september 2014 niet is betaald.
1.6
[verweerster] B.V. heeft verweer gevoerd en gesteld dat het salaris over de maand september 2014 op 3 oktober 2014 contant aan [eiseres] is betaald.3.
1.7
De kantonrechter heeft een comparitie van partijen gelast, die op 19 juni 2019 is gehouden. Partijen hebben bij die gelegenheid inlichtingen verstrekt en hun stellingen mondeling toegelicht.
Bij vonnis van diezelfde dag, 19 juni 2019, (hierna: het tussenvonnis) heeft de kantonrechter [verweerster] B.V. toegelaten bewijs te leveren van feiten en omstandigheden waaruit valt af te leiden dat ter zake van het salaris september 2014 contant een bedrag van € 991,37 aan [eiseres] is betaald.
1.8
[verweerster] B.V. heeft op 22 oktober 2019 twee getuigen doen horen.
In contra-enquête heeft [eiseres] op dezelfde dag eveneens twee getuigen doen horen. Beide partijen hebben vervolgens een conclusie na enquête genomen.
1.9
De kantonrechter heeft bij vonnis van 15 januari 2020 (hierna: het eindvonnis):
- [verweerster] B.V. veroordeeld om binnen drie weken na betekening van het vonnis aan [eiseres] de jaaropgave 2014 te verstrekken, op straffe van een dwangsom van € 25,- per dag of een gedeelte van een dag dat [verweerster] B.V. hiermee in gebreke zal zijn met een maximum van € 1.000,-;
- [eiseres] veroordeeld in de proceskosten van [verweerster] B.V., begroot op € 961,-;
- het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard; en
- het meer of anders gevorderde afgewezen.
1.10
[eiseres] heeft tegen het tussenvonnis en het eindvonnis tijdig4.cassatieberoep ingesteld.Tegen [verweerster] B.V. is verstek verleend.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel bevat twee onderdelen.
2.2
Onderdeel 1, dat uit twee subonderdelen bestaat, is gericht tegen rov. 4.3 van het eindvonnis, waarin de kantonrechter het volgende heeft geoordeeld:
“Gelet op de over en weer afgelegde verklaringen is de kantonrechter van oordeel dat gedaagde partij [ [verweerster] B.V.; toev. A-G] is geslaagd in het opgedragen bewijs. Daarbij is het volgende van belang.
De getuige [betrokkene 1] heeft verklaard dat zij op 3 oktober 2014 in opdracht van gedaagde partij geld moest uitbetalen aan eisende partij [ [eiseres] ; toev. A-G]. Laatstgenoemde zou daartoe naar de winkel komen waar [betrokkene 1] op dat moment werkzaam was. Eisende partij is verschenen, de enveloppe met geld is geopend, het geld is gezamenlijk geteld en vervolgens, na verrekening met enkele aankopen die eisende partij nog moest betalen, overhandigd. Het ging om ongeveer € 1.000.00 aldus [betrokkene 1] . De getuige [betrokkene 2] heeft voornoemde verklaring op grond van haar eigen waarnemingen in de winkel bevestigd.
Eisende partij, en de door haar naar voren gebrachte getuigen, bestrijden allen dat zij op 3 oktober 2014 in de zaak van gedaagde partij is geweest. Men is die dag gezamenlijk naar de dierentuin in Duisburg gegaan. Het geld kan op die dag dus niet aan haar zijn overhandigd en ook anderszins blijkt niet van enige betaling.
Bij het beoordelen van deze haaks op elkaar staande getuigenverklaringen is het de kantonrechter opgevallen dat met name in de verklaringen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] [bedoeld zal zijn: [betrokkene 2] , A-G]5.een aantal gelijkluidende feitelijkheden voorkomen die niet eerder in deze zaak aan de orde zijn geweest en waarvan het niet direct voor de hand ligt dat deze aan de orde zouden komen tijdens het getuigenverhoor. Dat de getuigen hun gelijkluidende antwoorden op deze vragen op elkaar hebben kunnen afstemmen is dus klein. Dat maakt deze verklaringen in hoge mate geloofwaardig. De betreffende feitelijkheden hebben ook alle betrekking op het uitbetalen van het geld (hoe ging dat, waar gebeurde het etc.)
De getuigenverklaringen [betrokkene 3] en [betrokkene 4] bevatten eveneens een aantal gelijkluidende feitelijkheden maar deze hebben grotendeels betrekking op het bezoek dat eisende partij en deze getuigen die dag hebben gebracht aan de dierentuin in Duisburg. De kantonrechter wil graag geloven dat men die dag de dierentuin in Duisburg heeft bezocht, dat feit sluit echter nog niet uit dat eisende partij in de ochtend eerst het geld heeft opgehaald bij gedaagde partij. Weliswaar wordt dat ontkend, ook door haar getuigen, maar een vraag naar de bezigheden van [eiseres] rond 09:00 uur die ochtend is een voor de hand liggende vraag waarvan het niet ondenkbaar is dat het antwoord op voorhand onderling is afgestemd.
Het hiervoor overwogene leidt ertoe dat de kantonrechter zal uitgaan van de verklaringen die door [betrokkene 1] en [betrokkene 2] [bedoeld zal zijn: [betrokkene 2] , A-G] zijn afgelegd. Het gevolg daarvan is dat hij gedaagde partij geslaagd acht in het aan haar opgedragen bewijs.”
2.3
Onderdeel 1 klaagt dat de hiervoor vermelde beslissing onbegrijpelijk is.
Volgens subonderdeel 1.1 kan de beslissing niet in stand kan blijven, omdat de kantonrechter zonder motivering is voorbijgegaan aan het in de akte na conclusie na enquête gedaagde opgenomen verzoek van [eiseres] om heropening van het getuigenverhoor. Gelet immers op het feit dat de kantonrechter het getuigenverhoor niet heeft heropend, dient in cassatie veronderstellenderwijs te worden aangenomen dat hij het verzoek daartoe van [eiseres] (impliciet) heeft afgewezen, aldus het subonderdeel. Het eindvonnis bevat daaromtrent geen (begrijpelijke) motivering, zodat zijn oordeel onbegrijpelijk is, mede in het licht van de onderbouwing van dat verzoek die [eiseres] in par. 28 t/m 35 van de akte na conclusie na enquête gedaagde heeft gegeven, zodat het vonnis niet voldoet aan het vormvereiste van art. 80 lid 1 onder a RO.
Subonderdeel 1.2 klaagt dat, voor zover moet worden aangenomen dat de kantonrechter heeft gemeend dat hij aan het verzoek van [eiseres] om heropening van het getuigenverhoor voorbij kon gaan omdat dit onvoldoende was gemotiveerd, die beslissing, zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk is. Volgens [eiseres] zou [betrokkene 5] “wel eens de gewenste duidelijkheid c.q. de waarheid (...) kunnen verschaffen”6.en kunnen verklaren dat ook zij, als oud-collega en dus eveneens voormalig werkneemster van [verweerster] , is vertrokken met ruzie. Daarmee heeft [eiseres] (al dan niet impliciet) gesteld dat haar zienswijze, die erop neerkomt dat zij ten gevolge van de ruzie tussen haar partner en de directeur van [verweerster] op stel en sprong moest vertrekken en kon fluiten naar haar laatst verdiende loon over de maand september 2014, door het horen van getuige [betrokkene 5] kon worden bekrachtigd. In elk geval heeft [eiseres] (al dan niet impliciet) gesteld dat een verklaring van [betrokkene 5] afbreuk zou kunnen doen aan de geloofwaardigheid van de getuigenverklaringen aan de zijde van [verweerster] .7.In het licht daarvan kon de kantonrechter volgens het subonderdeel niet zonder (nadere) motivering voorbijgaan aan het voormelde verzoek van [eiseres] .
2.4
In de toelichting op de subonderdelen wordt een beroep gedaan op het arrest Van der Woude/Nedlloyd 8.en de beschikking Lidl/Achmea9.. Tevens wordt, met name ter toelichting op subonderdeel 1.2, gesteld dat is voldaan aan de opvatting van Asser dat het verzoek tot heropening dient te worden gemotiveerd.10.
2.5
In het arrest Van der Woude/Nedlloyd, dat – evenals in deze zaak – een verzoek tot heropening van het getuigenverhoor betrof, oordeelde de Hoge Raad eerst dat een getuigenverhoor kan worden heropend, ook als geen sprake is van nova of bijzondere omstandigheden (rov. 3.3). Vervolgens schetste de Hoge Raad de volgende regels:
“3.4 Met het oog op het belang van een voortvarende procesvoering is in het algemeen gewenst dat een procespartij alle getuigen ten aanzien van wie redelijkerwijs valt te verwachten dat hun verklaringen tot het door haar te leveren (tegen)bewijs kunnen bijdragen, voorbrengt alvorens het verhoor aan haar zijde wordt gesloten. Daartegenover staat evenwel het belang van de waarheidsvinding in rechte, welk belang kan vereisen dat ook na de sluiting van enquête en contra-enquête nog getuigen worden gehoord.
Gezien dit laatste belang dient een partij in het algemeen de bevoegdheid toe te komen heropening van het verhoor te verzoeken, zij het dat deze bevoegdheid, mede gelet op het belang van een voortvarende procesvoering, haar begrenzing vindt in de eisen van een goede procesorde. (…)”
2.6
Met betrekking tot de motiveringsplicht van de rechter formuleerde de Hoge Raad verder de regel dat de rechter die met een beroep op deze eisen een verzoek om heropening afwijst, gemotiveerd dient aan te geven waarom die eisen in het betrokken geval, mede gezien een op dat geval toegespitste afweging van de hiervoor bedoelde belangen, aan inwilliging van het verzoek in de weg staan.
2.7
In de beschikking Lidl/Achmea was de vraag aan de orde of een afgesloten voorlopig getuigenverhoor kon worden heropend. De Hoge Raad herhaalde hierin de hiervoor genoemde regels en verklaarde deze regels vervolgens ook van toepassing op het voorlopig getuigenverhoor. Daaraan werd nog de overweging toegevoegd dat, gezien de doeleinden van het voorlopig getuigenverhoor, ook andere redenen dan de waarheidsvinding kunnen meebrengen dat na de sluiting nog getuigen worden gehoord.
2.8
Asser11.heeft naar aanleiding van voorgaande rechtspraak over het heropenen van het (voorlopig) getuigenverhoor gesignaleerd “dat met geen woord wordt gerept over aan het verzoek te stellen eisen, zoals die wel worden gesteld aan een gewoon verzoek om een getuigenverhoor, het bewijsaanbod.” Hij veronderstelt dat dit samenhangt met het feit dat het bij een heropening van een getuigenverhoor enkel gaat om een voortzetting van het getuigenverhoor dat al was toegestaan. Het gaat dus niet om een nieuw bewijsaanbod. Asser vervolgt dan met de volgende opvatting:
“Het ligt zonder meer voor de hand dat de motiveringsplicht waarmee de Hoge Raad – kenmerkend voor de cassatierechter – de rechter belast, zijn pendant vindt in een motiveringsplicht van de partij die heropening verzoekt, in dier voege dat zij duidelijk maakt waarom het horen van de desbetreffende getuigen in aanvulling van de reeds gehoorde getuigen vanuit een oogpunt van waarheidsvinding en, zou men eraan kunnen toevoegen, haar recht op bewijslevering door getuigen, nodig is.”
2.9
Ik sluit mij bij deze opvatting van Asser aan. Uit het citaat blijkt dat hij in het algemeen spreekt over de partij die de heropening verzoekt. De motiveringsplicht geldt dan ook voor de partij die in het kader van haar recht om tegenbewijs in contra-enquête te leveren (art. 168 Rv) om heropening van de contra-enquête verzoekt. Dat lijkt mij juist. Uit de toelichting op de klachten (p. 8, laatste tekstblok) leid ik af dat ook [eiseres] meent dat op haar de plicht rust een onderbouwing van haar verzoek te verschaffen.
2.10
In de akte na conclusie na enquête gedaagde heeft [eiseres] haar verzoek tot heropening van het afgesloten getuigenverhoor als volgt gemotiveerd:
“28. Ten slotte heeft [eiseres] nog contact gezocht via Facebook met een oud collega van haar destijds bij [verweerster] , [betrokkene 5] . Haar echtgenoot, [betrokkene 6] , heeft als volgt gereageerd via Facebook Messenger (productie 5):
“We willen absoluut totaal niets meer te maken hebben met die familie (lees: [betrokkene 2] ).
èn
“Nee wij zijn daar gelukkig weg sinds 2015. Natuurlijk net zoals iedereen met ruzie vanuit hun kant.”
29. Ook dit onderschrijft de zienswijze van [eiseres] en getuige [betrokkene 4] . [eiseres] moest ook namelijk wegens ruzie, die haar levenspartner [betrokkene 4] kreeg met directeur [betrokkene 2] , op stel en sprong vertrekken bij [verweerster] en kon fluiten naar haar laatst verdiende loon over de maand september 2014. Thans tracht [verweerster] door inconsistente en ongeloofwaardige getuigenverklaringen haar gelijk in rechte te halen.
30. Duidelijk is dat [betrokkene 5] als getuige in de zaak waarin partij-getuigen over en weer tegenstrijdige verklaringen afleggen wel eens de gewenste duidelijkheid c.q. de waarheid zou kunnen verschaffen.
31. Alhoewel [eiseres] eerder getracht heeft weer in contact te komen met ex-collega, [betrokkene 5] en haar als getuige op te roepen, lukte het haar maar niet achter de contact-, naam- en adresgegevens van [betrokkene 5] te komen. Via een zeer lange weg is [eiseres] thans – na enquête en contra enquête – inmiddels via hulp van derden en o.a. kentekengegevens van voertuigen achter de personalia en adresgegevens van [betrokkene 5] gekomen.
32. Middels een beroep op het arrest Van der Woude / [Nedlloyd] van de Hoge Raad, HR 13 september 1996, NJ 1996 731, verzoekt [eiseres] de (contra) enquête te heropenen, zodat [betrokkene 5] als getuige in casu opgeroepen c.q. gehoord kan worden.
33. Volgens voornoemd arrest dient U E.A. Rechtbank bij dit verzoek een belangenafweging toe te passen waarbij enerzijds het belang van een voortvarende procesvoering afgewogen dient te worden tegen het belang van waarheidsvinding.
34. Juist in het belang van waarheidsvinding in casu is het horen van getuige [betrokkene 5] volgens [eiseres] geboden. Doordat een vonnis van U E.A. Rechtbank in onderhavige bodemprocedure gelet op de geldelijke omvang der loonvorderingen van [eiseres] niet voor hoger beroep vatbaar is, is het zaak dat thans de procesvoering in eerste en enige aanleg zo zorgvuldig mogelijk plaats vindt.
35. Er is immers geen 2e kans in appel voor [eiseres] . Daarbij komt dat ook [eiseres] thans uitspreekt, dat na het horen van getuige [betrokkene 5] , die naar verwachting ook gewoon Nederlands spreekt, verder geen getuigen in casu meer aangedragen zullen worden.”
2.11
De motivering van het verzoek houdt dus in dat [betrokkene 5] als getuige zal kunnen verklaren over de wijze waarop zij in 2015 het bedrijf heeft verlaten, namelijk wegens een ruzie met de [familie van betrokkene 2] . [eiseres] stelt dat dit haar zienswijze zal kunnen ondersteunen omdat ook zij, [eiseres] , wegens ruzie tussen haar levenspartner [betrokkene 4] en directeur [betrokkene 2] , op stel en sprong moest vertrekken bij [verweerster] B.V. en kon fluiten naar haar laatst verdiende loon over de maand september 2014. Volgens [eiseres] tracht [verweerster] B.V. door inconsistente en ongeloofwaardige getuigenverklaringen haar gelijk in rechte te halen12.en zou [betrokkene 5] als getuige in de zaak waarin partij-getuigen over en weer tegenstrijdige verklaringen afleggen wel eens de gewenste duidelijkheid dan wel de waarheid kunnen verschaffen.13.Daarnaast heeft [eiseres] een verklaring gegeven voor het tijdstip van het verzoek, te weten dat zij wegens onbekendheid met de persoonlijke gegevens van [betrokkene 5] , deze getuige niet eerder heeft kunnen voorbrengen.
2.12
[eiseres] heeft in het in haar conclusie na enquête gedane verzoek tot heropening van de (contra) enquête evenwel niet duidelijk gemaakt waarom – na heropening van de (contra) enquête – het oproepen/horen van [betrokkene 5] als getuige relevant kan zijn in het licht van de door de kantonrechter verstrekte bewijsopdracht. De kantonrechter heeft [verweerster] B.V. immers toegelaten tot het leveren van bewijs van feiten en omstandigheden waaruit valt af te leiden dat een bedrag van € 991,37 contant ter zake salaris september 2014 aan [eiseres] is betaald.
Deze, in het tussenvonnis geformuleerde, bewijsopdracht is in cassatie niet bestreden. Aangezien [eiseres] in het geheel geen klachten heeft gericht tegen het tussenvonnis, is zij overigens dan ook niet-ontvankelijk in haar cassatieberoep tegen dat vonnis.
2.13
[eiseres] heeft in haar conclusie na enquête slechts naar voren gebracht dat [betrokkene 5] ook met ruzie bij [verweerster] B.V. is vertrokken. Uit de motivering van het verzoek van [eiseres] blijkt verder geenszins dat [betrokkene 5] met betrekking tot de al dan niet plaatsgevonden contante betaling aan [eiseres] in de winkel van [verweerster] B.V. op 3 oktober 2014 als getuige kan verklaren over haar uit eigen waarneming bekende feiten (art. 163 Rv).
2.14
De kantonrechter is in de overwegingen van het eindvonnis niet (kenbaar) ingegaan op het verzoek tot heropening van het getuigenverhoor. Uit het dictum van het eindvonnis (“wijst het meer of anders gevorderde af”) zou wellicht kunnen worden afgeleid dat het verzoek is afgewezen. Alsdan ontbreekt de vereiste motivering waarom de eisen van de goede procesorde aan inwilliging van het verzoek in de weg staan.
2.15
Hoewel de klacht, dat de kantonrechter zijn eindvonnis onvoldoende begrijpelijk heeft gemotiveerd, in zoverre zou slagen, ontbreekt belang bij vernietiging en verwijzing. Uit de hiervoor aan bod gekomen rechtspraak van de Hoge Raad blijkt dat bij de beoordeling door de rechter van de vraag of het verzoek tot heropening van een getuigenverhoor aan de eisen van de goede procesorde voldoet, een op het geval toegespitste afweging van het belang van een voortvarende procesvoering en het belang van de waarheidsvinding dient plaats te vinden. Bij die afweging speelt het onderwerp van de bewijslevering nog steeds een rol. Hoewel het leveren van tegenbewijs in contra-enquête van rechtswege vrij staat, gaat het daarbij om tegenbewijs met betrekking tot het aan de wederpartij opgelegde probandum.14.Vanwege de door de rechter te verrichten afweging van het belang van de voortgang van de procedure en het belang van de waarheidsvinding komt dus in belangrijke mate betekenis toe aan het verband tussen de toelichting van het verzoek om heropening van de contra-enquête en de inhoud van de bewijsopdracht aan de andere partij. De eventuele verklaring van [betrokkene 5] is, gezien de door [eiseres] gegeven toelichting, niet ter zake doende en zal dus niet aan het te leveren tegenbewijs in contra-enquête kunnen bijdragen. In de verwijzingsprocedure zal daarom niet anders kunnen worden overwogen dan dat het belang van de waarheidsvinding niet in het geding is bij afwijzing van het verzoek om heropening van de contra-enquête.
M.i. stuiten de klachten van onderdeel 1 op het voorgaande af.
2.16
Onderdeel 2 behelst een algemene voortbouwklacht en deelt in het lot van onderdeel 1.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 20‑11‑2020
Zie het vonnis van de rechtbank Limburg, sectie kanton, locatie Roermond (hierna: de kantonrechter) van 15 januari 2020, rov. 2.1-2.3.
Voor zover thans van belang. Zie voor het procesverloop het vonnis van de kantonrechter van 19 juni 2019, rov. 1 en 2.1 en het vonnis van de kantonrechter van 15 januari 2020, rov. 1, 4.1 en 4.2.
Zie het vonnis van de kantonrechter van 15 januari 2020, rov. 3.3.
De procesinleiding is op 14 april 2020 ingediend in het portaal van de Hoge Raad.
In de procesinleiding, pagina 4, voetnoot 2, wordt opgemerkt dat de kantonrechter hier abusievelijk de naam ‘ [betrokkene 2] ’ vermeldt, alsook aan het slot van rov. 4.3 van het eindvonnis.
In de procesinleiding wordt verwezen naar de akte na conclusie na enquête gedaagde (processtuknummer 9), par. 30.
In de procesinleiding wordt verwezen naar de akte na conclusie na enquête gedaagde (processtuknummer 9), par. 28-35.
HR 13 september 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2134, NJ 1996/731, rov. 3.3 en 3.4.
HR 26 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:344, rov. 3.4.4 en 3.4.5, NJ 2017/350 m.nt. H.B. Krans en JBPr 2016/35, m.nt. E.F. Groot.
Asser Procesrecht/Asser 2017/223.
Zie de vorige noot.
Akte na conclusie na enquête gedaagde (processtuknummer 9), par. 29.
Akte na conclusie na enquête gedaagde (processtuknummer 9), par. 30.
Zie o.a. Pitlo/Rutgers & Krans 2014, Bewijs, nr. 52 en Van Nispen in: T&C Burgerlijke Rechtsvordering, art. 168 Rv, aant. 1.
Beroepschrift 14‑04‑2020
PROCESINLEIDING VORDERINGSPROCEDURE HOGE RAAD EX ART. 80 WET RO
Algemeen
Gerecht: Hoge Raad der Nederlanden
Adres: Korte Voorhout 8
2511 EK DEN HAAG
Datum indiening: 14 april 2020
Uiterste verschijndatum verweerster: 29 mei 2020
De enkelvoudige civiele kamer van de Hoge Raad behandelt de zaken, vermeld op het in art. 15 Besluit orde van dienst gerechten bedoelde overzicht van zaken, op vrijdagen zoals vermeld in hoofdstuk 1 van het procesreglement Hoge Raad der Nederlanden om 10:00 uur.
Partijen en advocaten
Eiseres tot cassatie
Naam: [eiseres]
Woonplaats: [woonplaats] (D)
Advocaat bij de Hoge Raad: mr. R.T. Wiegerink, die door eiseres als zodanig wordt aangewezen om haar in het geding in cassatie te vertegenwoordigen
Kantoor en kantooradres advocaat: Van der Feltz advocaten N.V.
Javastraat 22
2585 AN DEN HAAG
Verweerster in cassatie
Naam: [verweerster] B.V.
Vestigingsplaats: [vestigingsplaats]
Advocaat laatste feitelijke instantie: mr. F.W. Amendt
Kantoor en kantooradres advocaat: Amendt Advocatuur
Vinkenbroek 1
5758 AV Neerkant
Bestreden uitspraak
Eiseres stelt beroep in cassatie in tegen de volgende uitspraken:
Instantie: Rechtbank Limburg
Locatie Roermond
Data: 19 juni 2019 en 15 januari 2020
Zaaknummer: 7556126 / CV EXPL 19-1051
Middel van cassatie
Verzuim van het vormvereiste van een toereikende motivering doordat de kantonrechter in de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond (‘kantonrechter’) heeft geoordeeld als hierna vermeld, zulks ten onrechte om de navolgende, mede in onderling verband en samenhang in aanmerking te nemen redenen:
Inleiding
Deze zaak betreft de vraag of al dan niet is komen vast te staan dat betaling van het salaris over de maand september 2014 van mevrouw [eiseres] (‘[eiseres]’), eiseres in cassatie, heeft plaatsgevonden door haar voormalige werkgeefster, [verweerster] B.V. (‘[verweerster]’), verweerster in cassatie.
[eiseres] is op 1 juli 2013 op basis van een arbeidsovereenkomst met uitgestelde prestatieplicht voor bepaalde tijd in dienst getreden bij [verweerster]. Zij bekleedde daar de functie van oproepkracht in de vestiging van [verweerster] in [a-plaats]. [eiseres] heeft voor het laatst in september 2014 werkzaamheden verricht. Het verdiende salaris bedroeg € 1.067,96 bruto.
Partijen zijn thans verdeeld over het antwoord op de vraag of betaling van het salaris over de maand september 2014 heeft plaatsgevonden.
De vordering in de onderhavige procedure van [eiseres] betreft per saldo een bedrag van € 991,37, emolumenten en vakantiegeld, vermeerderd met de maximale wettelijke verhoging van art. 7:265 BW en de wettelijke rente. [verweerster] verweert zich tegen deze vordering door te stellen dat betaling van het salaris over de maand september 2014 op 3 oktober 2014 contant heeft plaatsgevonden.
Op 19 juni 2019 is een comparitie van partijen gehouden waarbij partijen inlichtingen hebben verstrekt en hun stellingen mondeling hebben toegelicht. Bij tussenvonnis van diezelfde datum is door de kantonrechter een bewijsopdracht aan [verweerster] verstrekt teneinde bewijs te leveren van feiten en omstandigheden waaruit valt af te leiden dat een bedrag van € 991,37 contant ter zake het salaris september 2014 aan [eiseres] is betaald.
[verweerster] heeft daarop twee getuigen doen horen. In contra-enquête heeft [eiseres] eveneens twee getuigen doen horen. Van de verhoren is proces-verbaal opgemaakt, waarna partijen in de gelegenheid zijn gesteld te concluderen na enquête. [eiseres] heeft in de akte na conclusie na enquête gedaagde1. het verzoek gedaan de (contra)enquête te heropenen, zodat mevrouw [betrokkene 5] (‘[betrokkene 5]’) als getuige zou worden opgeroepen en gehoord. [eiseres] heeft daarbij een beroep gedaan op het arrest van uw Raad van 13 september 1996, NJ 1996/731 (Van der Woude/Nedlloyd).
Op voormeld verzoek is de kantonrechter niet ingegaan. Wel is hij, ten aanzien van de bij tussenvonnis verstrekte bewijsopdracht, in zijn eindvonnis van oordeel dat [verweerster] is geslaagd in het opgedragen bewijs, zodat de vorderingen van [eiseres] die zien op de betaling van het salaris, de wettelijke verhoging en wettelijke rente, worden afgewezen.
Oordeel kantonrechter
De kantonrechter overweegt in rov. 4.3 van het eindvonnis dat hij [verweerster] geslaagd acht in het opgedragen bewijs voor de contante betaling van het salaris van [eiseres] op 3 oktober 2014.
Uit de getuigenverhoren van mevrouw [betrokkene 1] (‘[betrokkene 1]’) en mevrouw [betrokkene 5] (‘[betrokkene 2]’) volgt dat [betrokkene 1] op 3 oktober 2014 in opdracht van [verweerster] geld moest uitbetalen aan [eiseres]. [eiseres] zou naar de winkel komen waar [betrokkene 1] op dat moment werkzaam was. [eiseres] is verschenen, de enveloppe met geld is geopend, het geld is gezamenlijk geteld en vervolgens, na verrekening met enkele aankopen die [eiseres] nog moest bestalen, overhandigd. Voorts is door [betrokkene 1] verklaard dat het zou gaan om een bedrag van ongeveer € 1.000,- en die verklaring is bevestigd door [betrokkene 2], zo vat de kantonrechter de getuigenverklaringen samen. De getuigen aan de zijde van [eiseres], de heer [betrokkene 3] (‘[betrokkene 3]’) en de heer [betrokkene 4] (‘[betrokkene 4]’) hebben verklaard dat [eiseres] niet op 3 oktober 2014 in de winkel van [verweerster] is geweest, omdat zij die dag met haar gezin en [betrokkene 3] een bezoek aan de dierentuin in Duisburg heeft gebracht. Hierom zou het geld niet aan haar kunnen zijn overhandigd en ook anderszins is niet gebleken van betaling aan [eiseres], zo worden de verklaringen in de contra-enquête door de kantonrechter samengevat.
Bij het beoordelen van de haaks op elkaar staande getuigenverklaringen is het de kantonrechter opgevallen dat met name in de verklaringen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2]2. een aantal gelijkluidende feitelijkheden voorkomt dat niet eerder in deze zaak aan de orde is geweest en waarvan het niet direct voor de hand ligt dat dit aan de orde zou komen tijdens het getuigenverhoor. Dat de getuigen hun gelijkluidende antwoorden op deze vragen op elkaar hebben kunnen afstemmen, is volgens de kantonrechter klein en maakt de verklaringen volgens hem in hoge mate geloofwaardig. Ten aanzien van de getuigenverklaringen van [betrokkene 3] en [betrokkene 4] overweegt de kantonrechter dat ook die een aantal gelijkluidende feitelijkheden bevatten, maar dat deze grotendeels betrekking hebben op het bezoek dat zij en [eiseres] die dag hebben gebracht aan de dierentuin in Duisburg. Volgens de kantonrechter — die graag wil geloven dat men die dag de dierentuin in Duisburg heeft bezocht — sluit dat niet uit dat [eiseres] die ochtend eerst het geld heeft opgehaald bij [verweerster].
Naar het oordeel van de kantonrechter dienen de vorderingen van [eiseres] derhalve te worden afgewezen.
Klachten
1.
De hiervoor weergegeven beslissing van de kantonrechter in rov. 4.3 van het eindvonnis, kort gezegd inhoudende dat [verweerster] geslaagd wordt geacht in het leveren van het aan haar bij tussenvonnis opgedragen bewijs, is zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk, zoals wordt uitgewerkt in de hierna opgenomen (sub)onderdelen, die mede in onderling verband en samenhang moeten worden beschouwd.
1.1
De hiervoor vermelde beslissing van de kantonrechter kan niet in stand blijven, omdat hij zonder motivering is voorbijgegaan aan het in de akte na conclusie na enquête gedaagde opgenomen verzoek van [eiseres] om heropening van het getuigenverhoor. Gelet immers op het feit dat de kantonrechter het getuigenverhoor niet heeft heropend, dient in cassatie veronderstellenderwijs te worden aangenomen dat hij het verzoek daartoe van [eiseres] (impliciet) heeft afgewezen. Het eindvonnis bevat daaromtrent geen (begrijpelijke) motivering, zodat zijn oordeel onbegrijpelijk is, mede in het licht van de onderbouwing van dat verzoek die [eiseres] in par. 28 t/m 35 van de akte na conclusie na enquête gedaagde heeft gegeven, zodat het vonnis niet voldoet aan het vormvereiste van art. 80 lid 1 sub a Wet RO.
Het verzoek om heropening van het getuigenverhoor heeft [eiseres] als volgt geformuleerd en toegelicht:
- ‘28.
Ten slotte heeft [eiseres] nog contact gezocht via Facebook met een oud collega van haar destijds bij [verweerster], mevrouw [betrokkene 5]. Haar echtgenoot, [betrokkene 6], heeft als volgt gereageerd via Facebook Messenger (productie 5):
‘We willen absoluut totaal niets meer te maken hebben met die familie (lees: [betrokkene 2]).
èn
‘Nee wij zijn daar gelukkig weg sinds 2015. Natuurlijk net zoals iedereen met ruzie vanuit hun kant.’
- 29.
Ook dit onderschrijft de zienswijze van [eiseres] en getuige [betrokkene 4]. [eiseres] moest ook namelijk wegens ruzie, die haar levenspartner [betrokkene 4] kreeg met directeur [betrokkene 2], op stel en sprong vertrekken bij [verweerster] en kon fluiten naar haar laatst verdiende loon over de maand september 2014. Thans tracht [verweerster] door inconsistente en ongeloofwaardige getuigenverklaringen haar gelijk in rechte te halen.
- 30.
Duidelijk is dat mevrouw [betrokkene 5] als getuige in de zaak waarin partij-getuigen over en weer tegenstrijdige verklaringen afleggen wel eens de gewenste duidelijkheid c.q. de waarheid zou kunnen verschaffen.
- 31.
Alhoewel [eiseres] eerder getracht heeft weer in contact te komen met ex-collega, mevrouw [betrokkene 5] en haar als getuige op te roepen, lukte het haar maar niet achter de contact-, naam- en adresgegevens van mevrouw [betrokkene 5] te komen. Via een zeer lange weg is [eiseres] thans — na enquête en contra enquête — inmiddels via hulp van derden en o.a. kentekengegevens van voertuigen achter de personalia en adresgegeven van mevrouw [betrokkene 5] gekomen.
- 32.
Middels een beroep op het arrest Van der Woude / Nedlloyd van de Hoge Raad, HR 13 september 1996, NJ 1996 731, verzoekt [eiseres] de (contra) enquête te heropenen, zodat mevrouw [betrokkene 5] als getuige in casu opgeroepen c.q. gehoord kan worden.
- 33.
Volgens voornoemd arrest dient U E.A. Rechtbank bij dit verzoek een belangenafweging toe te passen waarbij enerzijds het belang van een voortvarende procesvoering afgewogen dient te worden tegen het belang van waarheidsvinding’
- 34.
Juist in het belang van waarheidsvinding in casu is het horen van getuige [betrokkene 5] volgens [eiseres] geboden. Doordat een vonnis van U E.A. Rechtbank in onderhavige bodemprocedure gelet op de geldelijke omvang der loonvorderingen van [eiseres] niet voor hoger beroep vatbaar is, is het zaak dat thans de procesvoering in eerste en enige aanleg zo zorgvuldig mogelijk plaatsvindt.
- 35.
Er is immers geen 2e kans in appel voor [eiseres]. Daarbij komt dat ook [eiseres] thans uitspreekt, dat na het horen van getuige [betrokkene 5], die naar verwachting ook gewoon Nederlands spreekt, verder geen getuigen in casu meer aangedragen zullen worden.’3.
1.2
Voor zover moet worden aangenomen dat de kantonrechter heeft gemeend dat hij aan het verzoek van [eiseres] om heropening van het getuigenverhoor voorbij kon gaan omdat dit onvoldoende was gemotiveerd, is die beslissing, zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk. Volgens [eiseres] zou [betrokkene 5] ‘wel eens de gewenste duidelijkheid c.q. de waarheid (…) kunnen verschaffen’4. en kunnen verklaren dat ook zij, als oud-collega en dus eveneens voormalig werkneemster van [verweerster], is vertrokken met ruzie. Daarmee heeft [eiseres] (al dan niet impliciet) gesteld dat haar zienswijze, die erop neerkomt dat zij ten gevolge van de ruzie tussen haar partner en de directeur van [verweerster] op stel en sprong moest vertrekken en kon fluiten naar haar laatst verdiende loon over de maand september 2014, door het horen van getuige [betrokkene 5] kon worden bekrachtigd. In elk geval heeft [eiseres] (al dan niet impliciet) gesteld dat een verklaring van [betrokkene 5] afbreuk zou kunnen doen aan de geloofwaardigheid van de getuigenverklaringen aan de zijde van [verweerster].5. In het licht daarvan kon de kantonrechter niet zonder (nadere) motivering voorbijgaan aan het voormelde verzoek van [eiseres].
2
Het slagen van (een van) de hiervoor weergegeven onderdelen, vitieert (in ieder geval) tevens de beslissingen van de kantonrechter in rov. 4.4–4.6 en de beslissing in rov. 5 (5.1 – 5.4) van het eindvonnis.
Toelichting bij de klachten
Uit het arrest Van der Woude/Nedlloyd, waarop [eiseres] een beroep doet, volgt dat de rechter een verzoek om (heropening van) het getuigenverhoor slechts gemotiveerd kan afwijzen op grond van de eisen van de goede procesorde. Uw Raad heeft immers als volgt overwogen:
‘3.2
Het middel klaagt over 's Hofs afwijzing van het verzoek van Van der Woude tot heropening van het getuigenverhoor aan diens zijde en over de gronden waarop het Hof deze beslissing heeft doen steunen. Voorts komt het middel, voortbouwend op die klacht, op tegen 's Hofs eindarrest.
3.3
Ingevolge het bepaalde bij art. 192 lid 1 Rv. beveelt de rechter, ingeval aan de in deze bepaling gestelde vereisten is voldaan, een getuigenverhoor ‘zo vaak een der partijen het verzoekt’. In het licht hiervan is 's Hofs niet nader gemotiveerde uitgangspunt dat het wettelijk systeem zoals neergelegd in de art. 192 e.v. voor heropening van een getuigenverhoor geen aanknopingspunt biedt, niet juist. Voor aanvaarding van het door het Hof op grond van dit uitgangspunt gekozen restrictieve stelsel — heropening uitsluitend toelaatbaar ingeval van nova of bijzondere omstandigheden — biedt de wet dan ook geen grondslag. Onderdeel 1 van het middel verwijt het Hof dus terecht dat het is uitgegaan van een onjuist criterium.
3.4
Met het oog op het belang van een voortvarende procesvoering is in het algemeen gewenst dat een procespartij alle getuigen ten aanzien van wie redelijkerwijs valt te verwachten dat hun verklaringen tot het door haar te leveren (tegen)bewijs kunnen bijdragen, voorbrengt alvorens het verhoor aan haar zijde wordt gesloten. Daartegenover staat evenwel het belang van de waarheidsvinding in rechte, welk belang kan vereisen dat ook na de sluiting van enquête en contra-enquête nog getuigen worden gehoord.
Gezien dit laatste belang dient een partij in het algemeen de bevoegdheid toe te komen heropening van het verhoor te verzoeken, zij het dat deze bevoegdheid, mede gelet op het belang van een voortvarende procesvoering, haar begrenzing vindt in de eisen van een goede procesorde. De rechter die met een beroep op deze eisen een verzoek om heropening afwijst, dient evenwel gemotiveerd aan te geven waarom die eisen in het betrokken geval, mede gezien een op dat geval toegespitste afweging van de hiervoor bedoelde belangen, aan inwilliging van het verzoek in de weg staan.
De door het Hof ten overvloede gegeven overweging — hiervoor onder 3.1 weergegeven — kan niet als een in dit opzicht toereikende motivering gelden. In zoverre treft ook onderdeel 3 van het middel doel. Onderdeel 2 behoeft geen behandeling.’
Het voorgaande is herhaald in HR 26 februari 2016, NJ 2017/350, m.nt. H.B. Krans (Lidl/Achmea), in welke uitspraak dezelfde regels van toepassing worden verklaard op het voorlopig getuigenverhoor. Uw Raad overwoog:
‘3.4.4
Met betrekking tot de heropening van een getuigenverhoor gelden de volgende regels. Met het oog op een doelmatige en voortvarende rechtspleging mag in het algemeen van een partij worden verlangd dat zij alle aan haar zijde te horen getuigen voorbrengt voordat het getuigenverhoor wordt gesloten. Daartegenover staat evenwel het belang van de waarheidsvinding in rechte, welk belang kan vereisen dat ook na de sluiting van enquête en contra-enquête nog getuigen worden gehoord. Gezien dit laatste belang komt een partij in het algemeen de bevoegdheid toe om heropening van het verhoor te verzoeken, zij het dat deze bevoegdheid, mede gelet op het belang van een voortvarende procesvoering, haar begrenzing vindt in de eisen van een goede procesorde. De rechter die, gehoord partijen, met een beroep op de eisen van een goede procesorde een verzoek om heropening van een getuigenverhoor afwijst, dient te motiveren waarom die eisen in het betrokken geval, mede gezien een op dat geval toegespitste afweging van de hiervoor bedoelde belangen, aan inwilliging van het verzoek in de weg staan. (Vgl. HR 13 september 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2134, NJ 1996/731).’
In de literatuur wordt aangenomen dat de motiveringsplicht waarmee de uw Raad de rechter belast, zijn pendant vindt in een motiveringsplicht van de partij die heropening verzoekt, in dier voege dat zij duidelijk maakt waarom het horen van de desbetreffende getuigen in aanvulling van de reeds gehoorde getuigen vanuit een oogpunt van waarheidsvinding en haar recht op bewijslevering door getuigen, nodig is.6. Zoals blijkt uit de klachten — in het bijzonder onderdeel 1.2 — heeft [eiseres] in dit geval gemotiveerd waarom zij heropening heeft verzocht.
Op grond van dit middel vordert [eiseres] als eiseres tot cassatie vernietiging van het bestreden vonnis met zodanige verdere beslissing als de Hoge Raad passend acht, met veroordeling van [verweerster] als verweerster in cassatie in de kosten van het geding, zulks met bepaling dat over die proceskostenveroordeling de wettelijke rente verschuldigd zal zijn met ingang van de vijftiende dag na de datum van het te dezen te wijzen arrest.
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 14‑04‑2020
Abusievelijk is door de kantonrechter aan [eiseres] bericht dat zij slechts een akte kon nemen. Bij eindvonnis heeft de kantonrechter beslist dat hiertegen terecht bezwaar is gemaakt en dat de uitgebreide akte zal worden aangemerkt als een conclusie.
De kantonrechter vermeldt hier abusievelijk de naam ‘[naam 1]’, alsook aan het slot van rov. 4.3 van het eindvonnis.
Akte na conclusie na enquête gedaagde, par. 28–35.
Akte na conclusie na enquête gedaagde, par. 30.
Akte na conclusie na enquête gedaagde, par. 28–35.