Einde inhoudsopgave
Revindicatoire aanspraken op giraal geld (R&P nr. FR3) 2009/7.2.4.2
7.2.4.2 Nadere invulling: Van Gorp q.q.-Rabobank Breda (NJ 2000, 158); ING-Gunning q.q. (NJ 2005, 199); ING-Verdonk q.q. (NJ 2007, 520)
B. Bierens, datum 23-03-2009
- Datum
23-03-2009
- Auteur
B. Bierens
- JCDI
JCDI:ADS586391:1
- Vakgebied(en)
Financieel recht (V)
Voetnoten
Voetnoten
1 HR 23 april 1999, NJ 2000, 158 m.nt. WMK en JOR 1999, 109 m nt HLE Verhagen (Wan Gorp q.q.Rabobank Breda'). Over dit arrest onder meer Polak-Wessels (2007, deel BI-2) p. 269-270; Faber (2005) p. 392-404 en 542-546 en, in samenhang met Mulder q.q.-CLBN, Kortmann (2002) p. 389-407, i.h.b. p. 399 e.v. Voor deze zaak in lagere instanties: Rb. Breda 6 februari 1996, JOR 1996, 39 m.nt. N.E.D. Faber (Wan Gorp q.q.-Rabobank Breda'); Hof 's-Hertogenbosch 2 juni 1997, JOR 1997, 101 m.nt. N.E.D. Faber (Wan Gorp q.q.Rabobank Breda').
Conclusie, onder 14, slot.
HR 19 november 2004, NJ2005, 199 m.nt. PvS en JOR 2005, 19 m.nt. A. Steneker (`ING-Gunning q.q.'). Over dit arrest onder meer Polak-Wessels (2007, deel BI-2) p. 281-284; Faber (2005) p. 392-404. Voor deze zaak in lagere instanties: Rechtbank Arnhem 21 december 2000, JOR 2001, 47 (tussenvonnis); Rechtbank Arnhem 20 december 2001, JOR 2002, 39 m.nt. S.C.J.J. Kortmann (`Gunning q.q.-ING'); Hof Arnhem 25 maart 2003, JOR 2003, 131 m.nt. N.S.G.J. Vermunt (`ING-Gunning q.q.').
HR 22 juni 2007, NJ 2007, 520 m.nt. PvS en JOR 2007, 222 m.nt. J.J. van Hees (`ING-Verdonk q.q.'). Over dit arrest onder meer Verdaas (2008) p. 188-192. Voor deze zaak in lagere instanties: Rb. Leeuwarden 18 augustus 2004, JOR 2004, 313 m.nt. A.J. Verdaas (`ING-Verdonk q.q.'); Hof Leeuwarden 26 oktober 2005, JOR 2006, 22 m.nt. A. Steneker (`ING-Verdonk q.q.').
Van een ruime toepassing van de uitzonderingsregel van Mulder q.q.-CLBN kan geen sprake zijn, zoals blijkt uit het arrest Van Gorp q.q.-Rabobank Breda (ook bekend als `Wollie').1 De bank had medewerking verleend aan de onderhandse verkoop van aan haar verpande inventaris aan een derde. De bank had echter nagelaten een pandrecht te vestigen op de vordering tot betaling van de koopsom. De Hoge Raad oordeelde dat deze in de boedel viel en de bank niet bevoegd was haar vordering te verrekenen met de koopsom die op de rekening van de failliet was voldaan. Een bondige samenvatting van de regel van dit arrest is te vinden in de conclusie van A-G De Vries Lentsch-Kostense: 'Men mag het innen van de onverpande vordering terzake van de koopprijs van stil verpande zaken niet gelijkstellen met het innen van een stil verpande vordering. Voor de extra stap die men dan zet, biedt het stelsel van de wet geen grond (...)."2 Het oordeel van de Hoge Raad dat er geen ruimte is voor uitbreiding van de regel uit Mulder q.q.-CLBN is bevestigd in het arrest ING-Gunning q.q.3 De rechtsvraag vertoont gelijkenis met Van Gorp q.q.-Rabobank Breda (in dit geval deed de bank afstand van een hypotheekrecht zonder de vordering tot betaling van de koopsom aan zich te laten verpanden), maar met als belangrijkste verschil dat sprake was van verrekening vóór de datum van faillissement van de rekeninghouder. In het arrest ING-Verdonk q.q. ten slotte, was de vraag aan de orde of de curator op de voet van artikel 58 Fw de plicht heeft om de stille pandhouder te informeren over het faillissement, zodat de laatste tot mededeling kan overgaan.'4 Deze plicht bestaat niet, al mag de curator niet de bevoegdheid van de stille pandhouder frustreren door de betrokken debiteuren aanstonds te informeren dat zij de stil verpande vorderingen op rekening van de boedel moeten voldoen in plaats van die van de stille pandhouder.