Einde inhoudsopgave
Revindicatoire aanspraken op giraal geld (R&P nr. FR3) 2009/7.2.4.1
7.2.4.1 Mulder q.q. -CLBN
B. Bierens, datum 23-03-2009
- Datum
23-03-2009
- Auteur
B. Bierens
- JCDI
JCDI:ADS587578:1
- Vakgebied(en)
Financieel recht (V)
Voetnoten
Voetnoten
De Hoge Raad voert daarbij als reden aan dat de bank als stille pandhouder reeds voorrang heeft boven andere schuldeisers en de bankinstelling door verrekening zich dus geen uitzonderingspositie verschaft ten opzichte van andere schuldeisers. Bovendien kon de bank onder het BW (oud) zich verhalen op hetgeen zij ontving ter voldoening van een aan haar tot zekerheid gecedeerde vordering. Het strookt met de opzet van het stille pandrecht, dat ertoe strekt om onder het oude recht bestaande financieringspatronen te kunnen continueren, om verrekening te aanvaarden. Over de zwakke dogmatische fundering van de door de Hoge Raad aangelegde uitzonderingen: Polak-Wessels (2007, deel BI-2) p. 269, met verdere verwijzingen.
Crédit Lyonnais Bank Nederland (`CLBN') heeft een krediet verleend aan Connection Technology (`Connection'). Bij overeenkomst van 30 augustus 1985 (dus onder de gelding van het BW (oud)) heeft Connection zich jegens CLBN verplicht al haar uitstaande en toekomstige vorderingen aan de bank te cederen tot zekerheid voor de stipte voldoening van al haar verplichtingen jegens CLBN. De uit deze overeenkomst voortvloeiende verbintenis tot overdracht tot zekerheid wordt met ingang van 1 januari 1992 van rechtswege aangemerkt als een verbintenis tot vestiging van een pandrecht op de bedoelde vorderingen. Vanaf 1 januari 1992 heeft Connection ter voldoening van haar plicht tot verpanding haar uitstaande vorderingen periodiek aan CLBN verpand door middel van geregistreerde onderhandse akten, zonder daarbij mededeling te doen van de verpanding aan de schuldenaren van de vorderingen (`stille verpanding'). Op 6 november 1992 is bij geregistreerde onderhandse akte ten behoeve van CLBN een stil pandrecht gevestigd op de per 31 oktober 1992 uitstaande vorderingen van Connection in totaal ten bedrage van NLG 1.508.688,09. Op 13 november 1992 verneemt CLBN dat Connection het voornemen heeft om drie dagen later aangifte te doen tot haar faillietverklaring. CLBN zegt op 16 november 1992 het krediet aan Connection met onmiddellijke ingang op. Connection wordt op 17 november 1992 failliet verklaard. De vordering van CLBN op Connection bedraagt dan NLG 4.644.502,80. Ruim een week later, op 25 en 26 november 1992, heeft CLBN mededeling gedaan van haar pandrecht aan de schuldenaren van de verpande vorderingen. CLBN was vanaf dat moment inningsbevoegd in de zin van artikel 3:246 BW. Hier zijn de twee perioden van belang die vooraf gingen aan de mededeling van het pandrecht: (a) tussen het moment waarop CLBN bekend werd met het naderend faillissement en de daadwerkelijke faillietverklaring (dus van 13 tot en met 16 november 1992) en (b) van faillietverklaring tot aan de mededeling van het pandrecht aan de schuldenaren (dus van 16 november tot en met 26 november 1992). In deze beide perioden worden door Connection girale betalingen ontvangen op vorderingen die aan CLBN stil zijn verpand. De vraag is of CLBN, in het licht van de strenge regels die hiervoor werden besproken, mag verrekenen. Dat mag inderdaad, volgens de Hoge Raad:
`In de rechtspraak van de Hoge Raad is weliswaar aanvaard dat bankinstellingen zich ter zake van op een rekening van hun debiteur gedane girale betalingen niet op verrekening kunnen beroepen indien deze betalingen zijn ontvangen op een tijdstip waarop de bankinstelling wist dat diens faillissement was te verwachten dan wel na diens faillietverklaring, maar er bestaat geen goede grond deze strenge regels mede van toepassing te oordelen op de mogelijkheid van verrekening door een bankinstelling van girale betalingen die op deze tijdstippen zijn gedaan ter voldoening van aan haar stil verpande vorderingen ter zake waarvan zij nog geen mededeling heeft gedaan.'
De Hoge Raad heeft daarmee een volgende verfijning aangebracht op de verrekeningsverboden die hij geformuleerde in Standaardfilms, Loeffen q.q.-BMH I en Amro-THB. Verrekening is wèl toegestaan tijdens faillissement als de betalingen zijn gedaan ter voldoening van aan de bank stil verpande vorderingen en als nog geen mededeling is gedaan van deze verpanding aan de debiteuren.1