Einde inhoudsopgave
Verzamelbesluit Lijfrenten
6.1.3 Benutten van de reserveringsruimte na pensioenverbetering
Geldend
Geldend vanaf 01-06-2019. Let op: treedt met terugwerkende kracht in werking vanaf 16-05-2019
- Bronpublicatie:
16-05-2019, Stcrt. 2019, 30558 (uitgifte: 31-05-2019, regelingnummer: 2019-115021)
- Inwerkingtreding
01-06-2019, terugwerkend tot: 16-05-2019
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
16-05-2019, Stcrt. 2019, 30558 (uitgifte: 31-05-2019, regelingnummer: 2019-115021)
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting / Persoonsgebonden aftrek
Inkomstenbelasting / Uitgaven voor inkomensvoorzieningen
Het is mogelijk dat een belastingplichtige in een of meer van de zeven voorafgaande jaren minder lijfrentepremie of inleg op een lijfrenterekening of een lijfrentebeleggingsrecht heeft betaald en afgetrokken dan waarop hij recht heeft (artikel 3.127, eerste lid, Wet IB 2001). Hij kan dan gebruik maken van een extra aftrekmogelijkheid: de reserveringsruimte (artikel 3.127, tweede lid, Wet IB 2001).
Pensioenverbetering in voorgaande jaren beïnvloedt reserveringsruimte
Bij de berekening van de reserveringsruimte moet rekening worden gehouden met een eventuele pensioenverbetering in de voorafgaande jaren. De reserveringsruimte is immers een extra aftrekmogelijkheid om inkomensvoorzieningen op een bepaald gewenst niveau te brengen. Dit betekent dat geen of minder reserveringsruimte aanwezig is voor zover in enig jaar in de zeven voorafgaande jaren een pensioenverbetering heeft plaatsgevonden (zie ook onderdeel 9.2).