Einde inhoudsopgave
Sturen met proceskosten (BPP nr. XII) 2011/3.3.6
3.3.6 Overbodig of prematuur proces
mr. P. Sluijter, datum 31-10-2011
- Datum
31-10-2011
- Auteur
mr. P. Sluijter
- JCDI
JCDI:ADS595539:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Van der Wiel 2004, p. 138, en Haardt 1945, p. 27.
Lamine, Schoenaerts & Vaes 2003, p. 68-69. Zie evenens een andere Belgische auteur, Wagner 2007, p. 536. Zon 2008, p. 44, noemt de voortijdige vordering als voorbeeld van overbodigheid.
Zie Wackie Eysten 2004.
Notitie Mediation in het rechtsbestel (Kamerstukken II2003/2004, 29 528, nr. 1).
Okma 1945, p. 126.
Zie o.a. Rb 's-Gravenhage 3 maart 2010, LJN BL6449, waarin de regel uit HR 27 mei 1983, NJ 1983, 600 wordt herhaald.
In de interviews in hoofdstuk 5 genoemd, maar ook in recente parlementaire stukken: Kamerstukken II2010-2011, 32 418, nr. 5, p. 8.
Schrage 2007, p. 72-73, en Van der Wiel 2004, p. 163.
Naast kansloze processen zijn er ook overbodige processen. Hiervan is met name sprake wanneer een eiser te vroeg naar de rechter stapt zonder zelf te hebben onderzocht in hoeverre er een geschil is met de wederpartij en in hoeverre deze schikkingsbereid is. De vordering is dan misschien wel gegrond, dus niet kansloos, maar wellicht overbodig als de wederpartij haar verplichting erkent en er daarom feitelijk geen geschil is. Volgens regel 19 van de Gedragsregels 1992 voor advocaten is de advocaat verplicht om geen rauwelijkse rechts- of executiemaatregelen te nemen, voordat de wederpartij is ingelicht.
Ook Van der Wiel en Haardt stellen dat een eiser te goeder trouw moet zijn ten aanzien van het bestaan van een geschil met gedaagde.1 Lamine, Schoenaerts & Vaes noemen het overgaan tot dagvaarding zonder voorafgaande poging tot regeling in der minne eveneens onbehoorlijk.2 De in artikel 111 lid 3 Rv vastgelegde substantiëringsplicht vereist dat in de dagvaarding al de verweren van de wederpartij besproken moeten worden, hetgeen bij rauwelijks dagvaarden niet mogelijk is. Het is wel de vraag hoe ver de plicht om minnelijke inspanningen te verrichten moet gaan. Een weigering om mee te werken aan mediation kan in Engeland onder omstandigheden tot sancties leiden,3 maar in Nederland is deze optie vooralsnog afgewezen4 en er wordt in de literatuur ook niet nadrukkelijk om gevraagd.
Okma noemt het duplicaat van een reeds gevoerd proces: het vonnis van de tweede procedure levert geen bredere executoriale titel op dan die men al heeft.5 Verder is er het aanhangig maken van een kort geding nadat in een eerder kort geding dezelfde vorderingen op grond van dezelfde juridische en feitelijke grondslagen zijn afgewezen.6 Voorts leidt het sturen van meerdere dagvaardingen naar dezelfde debiteur tot onnodige kosten, omdat de verschillende vorderingen ook in één dagvaarding samengevoegd kunnen worden.7 Ten slotte valt onder deze categorie ook nog het in hoger beroep gaan tegen een vonnis waarin gelijk is gekregen.8