Voor de duidelijkheid: de in het citaat gebruikte afkorting CM staat voor crisismaatregel.
HR, 10-02-2023, nr. 22/04022
ECLI:NL:HR:2023:201
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
10-02-2023
- Zaaknummer
22/04022
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:201, Uitspraak, Hoge Raad, 10‑02‑2023; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:1195, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2022:1195, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 16‑12‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:201, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 10‑02‑2023
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 22/04022
Datum 10 februari 2023
BESCHIKKING
In de zaak van
[betrokkene],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
hierna: betrokkene,
advocaat: M.E. Bruning,
tegen
DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT AMSTERDAM,
VERWEERDER in cassatie,
hierna: de officier van justitie,
niet verschenen.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/13/720188 - FA RK 22-4348 van de rechtbank Amsterdam van 4 augustus 2022.
Betrokkene heeft tegen de beschikking van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal B.J. Drijber strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van betrokkene heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het middel
De Hoge Raad heeft de klachten over de beschikking van de rechtbank beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die beschikking. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren H.M. Wattendorff, als voorzitter, S.J. Schaafsma en K. Teuben, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock op 10 februari 2023.
Conclusie 16‑12‑2022
Inhoudsindicatie
Wvggz. Beroep op wilsbekwaam verzet. Motivering.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 22/04022
Zitting 16 december 2022
CONCLUSIE
B.J. Drijber
In de zaak van
[betrokkene] ,
verzoeker tot cassatie,
advocaat: mr. M.E. Bruning,
tegen
de Officier van Justitie in het arrondissementsparket Amsterdam,
verweerder in cassatie,
niet verschenen.
In deze Wvggz-zaak is aan de orde of de rechtbank terecht een zorgmachtiging heeft verleend. De rechtbank heeft het betoog dat bij betrokkene sprake is van ‘wilsbekwaam verzet’ verworpen.
1. Feiten en procesverloop
1.1
Bij verzoekschrift, bij de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) ingekomen op 14 juli 2022, heeft de officier van justitie verzocht om ten aanzien van verzoeker tot cassatie (hierna: betrokkene) een zorgmachtiging te verlenen voor de duur van zes maanden, voor verschillende vormen van verplichte zorg. Bij het verzoekschrift zijn onder meer overgelegd (i) een medische verklaring van 7 juli 2022, opgesteld door de niet bij de behandeling betrokken psychiater [de rapporterend psychiater] (hierna: de rapporterend psychiater), (ii) het zorgplan van 3 juni 2022, opgesteld door psychiater [de zorgverantwoordelijke] (hierna: de zorgverantwoordelijke), en (iii) de bevindingen gedateerd 12 juli 2022 van [de geneesheer-directeur] .
1.2
In de medische verklaring heeft de rapporterend psychiater achter punt 2 van rubriek 4.b (‘Wat zijn de symptomen die betrokkene vertoont?’) het volgende genoteerd (onderstreping hier en hierna toegevoegd):1.
“Ontbreken van ziektebesef: Betrokkene is niet in zorg, hij weigert behandelaanbod. Hij is bij Vangnet en Advies in beeld gekomen in april 2022 i.v.m. dreigende huisuitzetting bij huurachte[r]stand van 7 maanden en vermoeden van een psychiatrische stoornis. Betrokkene ontkent dat de huur niet is betaald en heeft aangegeven ‘nog een miljoen te krijgen’. In de voorgeschiedenis zou al sprake zijn geweest van psychotische episodes en verstrekken van medicatie daarvoor; in 2021 is betrokkene opgenomen met een CM i.v.m. een vermoeden van een manisch psychotisch toestandsbeeld maar de CM is uiteindelijk niet bekrachtigd.”
En in rubriek 4.e (‘Tot welke (voorlopige) diagnose bent u gekomen?’) heeft zij vermeld:
“Vermoedelijke (manisch) psychotische ontregeling met ontbrekend ziektebesef. Mogelijk tevens stoornis in gebruik van middelen.”
1.3
In de eerste2.rubriek 6.h heeft de rapporterend psychiater het ‘ernstig nadeel’ in de volgende categorieën ingedeeld: (i) ernstige psychische schade voor betrokkene zelf en/of een ander, (ii) ernstige financiële schade voor betrokkene zelf, (iii) maatschappelijke teloorgang, en (iv) betrokkene roept met hinderlijk gedrag agressie van een ander op. Het ernstig nadeel onder (iii) is in rubriek 6.i aangekruist als het belangrijkste ernstig nadeel.
1.4
De vraag in de tweede rubriek 6.h van de medische verklaring (‘Is betrokkene in staat tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake?’) heeft de rapporterend psychiater ontkennend beantwoord. Zij heeft daarbij de volgende toelichting gegeven:
“elke bereidheid tot samenwerking met hulpverlening ontbreekt; ziektebesef ontbreekt, betrokkene ontkent dat sprake is van huurachterstand.”
1.5
De zorgverantwoordelijke heeft in rubriek 6.a. van het zorgplan (‘Wat is uw eigen beleving en duiding van wat er aan de hand is? Wat zijn uw psychische klachten en waar komen die klachten vandaan?’) vermeld dat betrokkene heeft aangegeven geen hulp te willen en dat er “niks aan de hand” is. Zij heeft vervolgens in rubriek 7.d van het zorgplan (de toelichting op de door haar in rubriek 7.c bevestigend beantwoorde vraag of is voldaan aan alle criteria voor verplichte zorg) het volgende geschreven:
“Er zijn meerdere gesprekken met pt gevoerd, waar de zorgen en ernstige nadelen met pt zijn besproken. Pt erkent deze problemen niet en denkt dat alles vanzelf goed komt. Tevens is het lastig om een gesprek te voeren met pt, omdat voornamelijk pt aan het woord is en hulpverleners constant onderbreekt, waardoor er niets doordringt bij pt.”
1.6
De rechtbank heeft het verzoek mondeling behandeld ter zitting van 4 augustus 2022. Daarbij zijn gehoord: betrokkene en zijn advocaat, de zorgverantwoordelijke en een verpleegkundige.
1.7
Voor zover in cassatie van belang, heeft de advocaat van betrokkene ter zitting aangevoerd dat er bij betrokkene sprake is van ‘wilsbekwaam verzet’. Hij heeft het volgende verklaard:
“Betrokkene wil de zorgmachtiging niet. Er zitten wel wat juridische haken en ogen aan het dossier. Ten eerste wil ik het hebben over de wilsbekwaamheid. Daar is helemaal niets van terug te vinden in het dossier. Daarom is er mijns inziens wel sprake van wilsbekwaam verzet. Er is geen levensgevaar in het geding. Probleem is dat er heel weinig contact is tussen hulpverlening en betrokkene.
Wat betreft de medische verklaring: er is maar heel kortstondig contact geweest tussen beoordelaar en betrokkene. Er zijn geen meerdere pogingen ondernomen om wel in contact te komen met betrokkene. Dat zou wel hebben gemoeten. Een beoordelend psychiater moet er alles aan gedaan hebben om dit mogelijk te maken. Dat is hier niet het geval geweest. De beoordelend psychiater heeft de handdoek te snel in de ring gegooid. De beoordeling is gebaseerd op de informatie van de aanvrager. (…) Er moet meer duidelijkheid zijn over stoornis en ernstig nadeel. Ik leg de vraag neer of een second opinion op zijn plaats is. Ik weet ook niet of betrokkene dat wil.”3.
1.8
Betrokkene heeft daarop verklaard dat hij geen second opinion wil en dat hij daar niet aan gaat meewerken.
1.9
Eerder had de zorgverantwoordelijke ter zitting verklaard:
“Wat de wilsbekwaamheid betreft kan ik zeggen dat betrokkene zichzelf overschat. Er is geen wilsbekwaamheid op dat vlak.”4.
1.10
Bij mondeling gegeven beschikking van 4 augustus 2022, schriftelijk uitgewerkt op 8 augustus 2022, heeft de rechtbank een zorgmachtiging verleend voor het tijdvak van zes maanden, voor alle door de officier van justitie verzochte vormen van verplichte zorg.
1.11
De rechtbank heeft vastgesteld dat betrokkene lijdt aan een psychische stoornis in de vorm van een (manisch) psychotische ontregeling met ontbrekend ziektebesef (rov. 2.3) en heeft geoordeeld dat deze stoornis leidt tot ernstig nadeel, gelegen in: (i) ernstige psychische schade, (ii) ernstige financiële schade, (iii) maatschappelijke teloorgang, en (iv) de situatie dat betrokkene met hinderlijk gedrag agressie van anderen oproept (rov. 2.55.).
1.12
De rechtbank oordeelde met betrekking tot het verweer dat er bij betrokkene sprake is van wilsbekwaam verzet als volgt:
“2.10 (…) De advocaat van betrokkene heeft bepleit dat betrokkene wilsbekwaam verzet vertoont tegen de zorgmachtiging omdat hij voldoende begrijpt wat er in zijn geval aan de hand is (zijn toestand kennen) en voldoende in staat is om daarover tot behoorlijke (redelijke) afwegingen te komen (kunnen). Echter is ter zitting door de behandelaars goed gemotiveerd dat dit ‘kennen en kunnen’ bij betrokkene als gevolg van zijn psychische stoornis is aangetast. Hij overschat zichzelf schromelijk. Er is geen ziektebesef en betrokkene is volgens [de zorgverantwoordelijke] wilsonbekwaam te achten.”
1.13
Namens betrokkene is op 28 oktober 2022 − tijdig − beroep in cassatie ingesteld. De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1
Het middel bevat twee onderdelen.
Onderdeel 1 – beoordeling wilsbekwaamheid betrokkene
2.2
Onderdeel 1 is gericht tegen rov. 2.10 van de bestreden beschikking en valt uiteen in vier subonderdelen a t/m d.
2.3
Voor het juridisch kader verwijs ik naar mijn (gepubliceerde) conclusies in drie andere, recente zaken waarin beroep was gedaan op wilsbekwaam verzet.6.Het steeds opnieuw weergegeven van dat kader acht ik niet dienstig.
2.4
Onderdeel 1.a klaagt dat de rechtbank blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door haar oordeel dat bij betrokkene geen sprake is van wilsbekwaam verzet, te gronden op hetgeen de zorgverantwoordelijke ter zitting heeft verklaard. Het subonderdeel stelt dat de medische verklaring niets vermeldt over wilsbekwaamheid van betrokkene, maar dat de medische verklaring en het zorgplan wel bevestigen dat betrokkene zich verzet tegen de voorgestelde vormen van verplichte zorg. In het licht van het (voldoende toegelichte) bezwaar van betrokkene tegen verplichte zorg heeft de rechtbank volgens de klacht ten onrechte en onbegrijpelijk op grond van de verklaring van de zorgverantwoordelijke geoordeeld dat betrokkene niet wilsbekwaam is (proces-verbaal, blz. 2 slot) en in de gegeven situatie beslist dat het ‘kennen en kunnen’ bij betrokkene als gevolg van zijn psychische stoornis is aangetast en hij vanwege ontbrekend ziektebesef ‘wilsonbekwaam’ is te achten (rov. 2.10). Onder verwijzing naar HR 4 februari 20227.klaagt het subonderdeel dat de rechtbank aldus heeft miskend dat zij eerst een verklaring had behoren te vragen van ‘een onafhankelijk arts of klinisch psycholoog’ waaruit haar zou blijken of betrokkene tot een redelijke waardering van zijn belangen terzake van de verzochte vormen van verplichte zorg in staat is, waartoe de procedure zo nodig had moeten worden aangehouden. De rechtbank heeft volgens het subonderdeel het recht geschonden door haar oordeel te gronden op de ‘door de behandelaars goed gemotiveerde’ verklaringen ter zitting dan wel de verklaring van de niet-onafhankelijke psychiater [de zorgverantwoordelijke] die als zorgverantwoordelijke bij de behandeling van betrokkene was betrokken.
2.5
De klacht faalt. In HR 4 februari 2022 is geoordeeld dat, indien (i) betrokkene tijdens de procedure tot het verlenen van een zorgmachtiging een voldoende toegelicht bezwaar maakt tegen de voorgestelde verplichte zorg en (ii) de situaties als bedoeld in art. 2:1 lid 6, onder b, Wvggz zich niet voordoen, de rechter dient te beoordelen of de betrokkene wilsbekwaam is (rov. 3.1.5). Indien daarover, zo overwoog de Hoge Raad vervolgens, in de medische verklaring niet is gerapporteerd, dient hiertoe een verklaring te worden gevraagd van een onafhankelijk arts of klinisch psycholoog, waaruit blijkt of de betrokkene tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake in staat is. Zo nodig dient de procedure te worden aangehouden.
2.6
Ik merk op dat hetgeen betrokkene en zijn advocaat in het kader van ‘wilsbekwaam verzet’ hebben aangevoerd, tamelijk summier is. Voorts zijn in het dossier aanknopingspunten te vinden dat een aantal van de situaties als bedoeld in art. 2:1 lid 6, onder b, Wvggz zich wél voordoet (vgl. hiervoor, 1.3 en 1.11). De rechtbank is daar echter niet van uitgegaan zodat in cassatie tot uitgangspunt heeft te dienen dat ook aan de zojuist genoemde voorwaarde onder (ii) is voldaan. De rechtbank diende derhalve te beoordelen of betrokkene wilsbekwaam is en zij heeft dit ook gedaan. Zij heeft in rov. 2.10 geoordeeld dat de behandelaars ter zitting goed hebben gemotiveerd dat het ‘kennen en kunnen’ bij betrokkene als gevolg van zijn psychische stoornis is aangetast, dat er geen ziektebesef is en dat betrokkene volgens de zorgverantwoordelijke wilsonbekwaam is te achten. Uit de bestreden beschikking blijkt niet dat de rechtbank tot dit oordeel is gekomen mede op basis van de medische verklaring. Uit de hiervoor in 1.2 en 1.4 weergegeven passages blijkt evenwel dat de rapporterend psychiater van oordeel is dat er bij betrokkene ten tijde van het door haar gedane onderzoek geen sprake was van ziektebesef. In (de eerste) rubriek 6.g heeft de rapporterend psychiater ook vermeld dat het gebrek aan ziektebesef bij betrokkene door haar zelf is waargenomen. De klacht dat de medische verklaring “niets vermeldde” over wilsbekwaamheid van betrokkene mist daarom feitelijke grondslag.
2.7
Met betrekking tot het door de rapporterend psychiater verrichte onderzoek heeft de advocaat ter zitting verklaard dat er maar heel kortstondig contact is geweest tussen de rapporterend psychiater en betrokkene bij het opstellen van de medische verklaring (zie rov. 2.1 en hiervoor 1.7). De rechtbank heeft hierover in rov. 2.2, in cassatie niet bestreden, het volgende geoordeeld:
“(…) De psychiater dient het medische onderzoek in beginsel zo te verrichten dat hij de betrokkene in een direct contact, dat wil zeggen: in diens fysieke aanwezigheid, spreekt en observeert. Dit is slechts anders indien dat redelijkerwijs niet mogelijk is. Daarbij kan het bijvoorbeeld gaan om een weigering van de betrokkene om aan een onderzoek mee te werken, maar ook andere omstandigheden kunnen meebrengen dat onderzoek in fysieke aanwezigheid van de betrokkene niet of slechts beperkt mogelijk is. Nu in de medische verklaring staat dat de psychiater meerdere keren heeft aangebeld bij betrokkene en dat betrokkene al snel en ondubbelzinnig liet weten niet mee te willen werken, is de rechtbank van oordeel dat de psychiater niet nog een poging hoefde te wagen om betrokkene te spreken. Ter zitting heeft betrokkene desgevraagd ook gezegd niet met deze of een andere psychiater te willen spreken.”
2.8
Aangezien in de medische verklaring van [de rapporterend psychiater] is gerapporteerd over de wilsbekwaamheid van betrokkene – summier, zo zij toegegeven – hoefde de rechtbank hiertoe niet, conform HR 4 februari 2022, een verklaring te vragen van een onafhankelijk arts of klinisch psycholoog. Een dergelijke verklaring was er immers al. De rechtbank heeft kennelijk tot uitdrukking willen brengen dat de eerdere bevindingen van de rapporterend psychiater worden ondersteund door een andere psychiater. Dat deze psychiater de zorgverantwoordelijke is, maakt niet uit. Dit zou alleen anders zijn indien in de medische verklaring van de rapporterend psychiater niets stond met betrekking tot de wilsbekwaamheid van betrokkene, en de rechtbank bij haar oordeel daaromtrent zou zijn afgegaan op alleen het oordeel van de zorgverantwoordelijke. Die situatie doet zich echter niet voor. Onderdeel 1.a faalt derhalve.
2.9
Ten overvloede merk ik nog op dat het niet heel zinvol zou zijn geweest de procedure aan te houden ten einde nader onderzoek te laten verrichten door een (andere) onafhankelijk arts of klinisch psycholoog naar de wilsbekwaamheid van betrokkene. Deze heeft immers verklaard dat hij niet met enig psychiater wil spreken (zie hiervoor, 2.7).
2.10
Onderdeel 1.b klaagt dat het oordeel dat het ‘kennen en kunnen’ bij betrokkene als gevolg van zijn psychische stoornis is aangetast, dat er geen ziektebesef is en hij wilsonbekwaam is te achten, getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. Onder verwijzing naar HR 18 december 20208.stelt het onderdeel ter toelichting dat het bij het bepaalde in art. 2:1 lid 6, onder a, Wvggz gaat om het vermogen van een persoon om ter zake van (meer) specifieke afwegingen op het terrein van de zorg te komen tot een redelijke waardering van zijn belangen, in welke context het aankomt op het oordeels- en besluitvormingsvermogen van de persoon in kwestie ter zake van de vormen van verplichte zorg. Dat de betrokkene geen ziektebesef of ziekte-inzicht heeft, levert niet zonder meer wilsonbekwaamheid ter zake op, aldus de klacht.9.Voor zover in rov. 2.10 besloten ligt dat de rechtbank van oordeel is dat betrokkene niet in staat was tot een redelijke waardering van zijn belangen als bedoeld in art. 2:1 lid 6, onder a, Wvggz, is de rechtbank volgens de klacht “derhalve” uitgegaan van een onjuiste maatstaf en rechtsopvatting, nu daartoe niet voldoende is dat het ‘kennen en kunnen’ bij betrokkene door de stoornis was aangetast, hij zichzelf schromelijk overschatte en bij hem geen ziektebesef aanwezig is.
2.11
De rapporterend psychiater en de zorgverantwoordelijke hebben hun oordeel dat bij betrokkene geen sprake is van ziektebesef, toegelicht. Ik wijs op de volgende passages:
- er zijn vermoedens van paranoïde en/of grootheidswaan;10.
- er is sprake van een vermoedelijke (manisch) psychotische ontregeling met ontbrekend ziektebesef;11.
- betrokkene doet uitspraken waarbij grootheidsideeën naar voren komen;12.
- betrokkene heeft aangegeven geen hulp te willen en dat er niks aan de hand is;13.
- betrokkene erkent de problemen niet en denkt dat alles vanzelf goed komt;14.
- het is lastig om een gesprek te voeren met betrokkene, omdat voornamelijk hij aan het woord is en hulpverleners constant onderbreekt, waardoor er niets doordringt tot hem;15.
- betrokkene overschat zichzelf, er is geen wilsbekwaamheid op dat vlak.16.
2.12
Uit deze passages kan genoegzaam worden afgeleid dat de psychiaters van oordeel zijn dat betrokkene niet voldoende begrijpt wat er in zijn geval aan de hand is en ook niet voldoende in staat is om daarover tot behoorlijke (‘redelijke’) afwegingen te komen. Aldus is naar hun oordeel sprake van de situatie dat het oordeels- en besluitvormingsvermogen van betrokkene is aangetast. Het subonderdeel faalt.
2.13
Onder verwijzing naar de motivering in de mondelinge uitspraak (proces-verbaal, blz. 2 slot) gaat onderdeel 1.c uit van de veronderstelling dat de rechtbank heeft geoordeeld dat wilsbekwaamheid van een betrokkene in de zin van art. 2:1 lid 6, onder a, Wvggz ziet op diens ‘acceptatie van’ het door psychiatrische stoornis veroorzaakt (ernstig) ‘nadeel’. Het subonderdeel klaagt dat dit oordeel getuigt van een onjuiste rechtsopvatting, aangezien het gaat om het oordeels- en besluitvormingsvermogen van een betrokkene ter zake van de verzochte (vormen van) verplichte zorg binnen het kader van diens ‘redelijke waardering’ van de te beschermen belangen. Het gaat niet om wilsbekwaamheid ten aanzien van de acceptatie van veroorzaakt (ernstig) nadeel, aldus de klacht.
2.14
Ongeacht wat de rechtbank met de betreffende passage in het proces-verbaal precies voor ogen stond, zij heeft in rov. 2.10 van de bestreden beschikking in elk geval de juiste maatstaf gehanteerd. Daarom kan het subonderdeel niet tot cassatie leiden.
2.15
Onderdeel 1.d neemt tot uitgangspunt dat de rechtbank bij haar oordeel met betrekking tot de wilsbekwaamheid van betrokkene ‘beslissend gewicht’ heeft toegekend aan de aanvullende verklaring van de zorgverantwoordelijke. Het subonderdeel klaagt dat de bestreden oordelen blijk geven van een onjuiste rechtsopvatting. Het subonderdeel stelt dat volgens de bedoeling van de wetgever bij de keuze voor de verplichte zorg bepalend gewicht toekomt aan de ervaringen van de betrokkene en diens eigen afwegingen over nut en nadeel van de verzochte vormen van verplichte zorg. Volgens het subonderdeel had de rechtbank het verzet van betrokkene tegen de verzochte vormen van verplichte zorg daarom, afzonderlijk per zorgvorm, moeten beoordelen en bij wilsbekwaamheid honoreren. De rechtbank heeft dat nagelaten, zodat de beschikking onvoldoende is gemotiveerd.
2.16
In het licht van hetgeen hiervoor is overwogen mist het uitgangspunt waarvan het subonderdeel uitgaat, feitelijke grondslag. In de medische verklaring heeft de rapporterend psychiater geoordeeld over de wilsbekwaamheid van betrokkene. Niet kan worden gezegd dat de rechtbank in haar oordeel daaromtrent ‘beslissend gewicht’ heeft toegekend aan de aanvullende verklaring van de zorgverantwoordelijke. Ook overigens faalt de klacht. In rov. 2.10 ligt klaarblijkelijk besloten het oordeel dat de rechtbank betrokkene met betrekking tot alle vormen van verplichte zorg waarom de officier van justitie had verzocht (en die ook in de verleende zorgmachtiging zijn opgenomen) niet in staat acht om tot een redelijke afweging van zijn belangen te komen. Het verweer namens betrokkene met betrekking tot diens wilsbekwaamheid was, zo merk ik (nogmaals) op, tamelijk algemeen en summier. Op goede gronden zou kunnen worden betoogd dat (ook) om die reden van de rechtbank niet kon worden verlangd dat zij met betrekking tot elke afzonderlijke vorm van verplichte zorg naging of betrokkene al dan niet wilsbekwaam was. De passage uit de wetsgeschiedenis waarnaar het subonderdeel verwijst,17.gaat overigens alleen over het gebruik van medicatie.
2.17
Slotsom is dat onderdeel 1 in zijn geheel faalt.
Onderdeel 2: voortbouwklacht
2.18
Onderdeel 2 bouwt uitsluitend voort op onderdeel 1 en behoeft daarom geen bespreking.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 16‑12‑2022
Op zowel blz. 3 als blz. 4 van de medische verklaring is een rubriek 6.h opgenomen.
Proces-verbaal, blz. 2.
Proces-verbaal, blz. 2.
Rov. 2.4 ontbreekt in de bestreden beschikking.
Zie mijn conclusie van 7 oktober 2022, zaak 22/02999, ECLI:NL:PHR:2022:907 voor HR 25 november 2022 ECLI:NL:HR:2022:1733, onder 2.6-2.16 (81 RO), voorts mijn conclusies van 4 november 2022, zaak 22/03115, ECLI:NL:PHR:2022:1018, onder 2.3-2.11, en zaak 22/03117, ECLI:NL:PHR:2022:1019. Zie ook de conclusie van A-G Lückers van 11 november 2022, zaak 22/03163, ECLI:NL:PHR:2022:1057.
ECLI:NL:HR:2022:123, NJ 2022/237, m.nt. J. Legemaate en JGz 2022/10, m.nt. F. Westenberg.
ECLI:NL:HR:2020:2096, NJ 2021/97, m.nt. J. Legemaate, JGz 2021/8, m.nt. T.P. Widdershoven.
Het subonderdeel citeert in dat verband uit de noot van F. Westenberg bij HR 4 februari 2022, JGz 2022/10.
Medische verklaring, rubriek 4.b.
Medische verklaring, rubriek 4.e.
Zorgplan, rubriek 5.a.
Zorgplan, rubriek 6.a.
Zorgplan, rubriek 7.d.
Zorgplan, rubriek 7.d.
Proces-verbaal, blz. 2.
Kamerstukken II 2009/10, 32 399, nr. 3, blz. 50 (MvT). Bedoeld lijkt overigens blz. 49, onderaan van de MvT.