Einde inhoudsopgave
Voorlopige hechtenis in het Nederlandse jeugdstrafrecht (Meijers-reeks) 2017/4.4.3.1
4.4.3.1 Plaats van tenuitvoerlegging
mr. drs. Y.N. van den Brink, datum 01-12-2017
- Datum
01-12-2017
- Auteur
mr. drs. Y.N. van den Brink
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Op grond van artikel 493, tweede lid Sv dient de rechter-commissaris of raadkamer in het bevel tot voorlopige hechtenis die voorschriften op te nemen die voor een juiste tenuitvoerlegging daarvan nodig worden geacht.
Ibid.
Van Hamel 1905, p. 91.
Ibid.; Kamerstukken II 1955-1956, 9994, nr. 1-2, p. 5; Kamerstukken II 1989-1990, 21 327, nr. 3, p. 43.
Uit de wetsgeschiedenis inzake de scheiding van civielrechtelijk en strafrechtelijk geplaatste minderjarigen kan worden afgeleid dat de wetgever niet voor ogen heeft dat een strafrechtelijke maatregel ten uitvoer wordt gelegd in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp. Zo wordt in de Memorie van Toelichting gesteld: “Met een indicatie van bureau jeugdzorg en een machtiging gesloten jeugdzorg kan een jeugdige, niettegenstaand het feit dat deze een strafbaar feit heeft gepleegd, in de gesloten jeugdzorg geplaatst worden. Hiervoor is het wel noodzakelijk dat de straf of strafrechtelijke maatregel afgerond is” (zie Kamerstukken II 2005-2006, 30 644, nr. 3, p. 25). Tegelijkertijd biedt artikel 27, tweede lid BTJ wel ruimte om een verblijf in een accommodatie voor jeugdhulp als bijzondere voorwaarde aan een schorsing van voorlopige hechtenis te verbinden.
Uit de Memorie van Toelichting volgt dat de minderjarige bij nachtdetentie in beginsel in de weekenden ook overdag in de justitiële jeugdinrichting verblijft. Zie: Kamerstukken II 2008-2009, 31915, nr. 3, p. 22.
Wet van 13 december 2010, Stb. 2010, nr. 818. Zie hierover: Uit Beijerse & Jansen 2011.
Volgens de Memorie van Toelichting is deze dagbesteding “aan strikte regels gebonden” en is de justitiële jeugdinrichting ook overdag verantwoordelijk voor het toezicht op de minderjarige. Zie: Kamerstukken II 2008-2009, 31915, nr. 3, p. 22.
De vraag is hoe dit zich verhoudt tot de mogelijkheid om een locatiegebod, waaronder dus ook een avondklok, als bijzondere voorwaarde te verbinden aan de schorsing van de voorlopige hechtenis (art. 27, eerste lid, onder 4º BTJ).
De rechter-commissaris of raadkamer die de voorlopige hechtenis van een jeugdige verdachte beveelt, kan voor de tenuitvoerlegging daarvan iedere “daartoe geschikte plaats” aanwijzen (art. 493, derde lid, eerste volzin Sv).1 Dit zal doorgaans de justitiële jeugdinrichting zijn, daar deze inrichting, ingevolge artikel 8, eerste lid, onder a Bjj, expliciet is aangemerkt als bestemming voor de tenuitvoerlegging van voorlopige hechtenis van minderjarige verdachten. Toch heeft de wetgever ook het huis van bewaring niet bij voorbaat willen uitsluiten als “geschikte plaats”2 Wel stelde de wetgever dat moet worden getracht de onderbrenging van een minderjarige in een huis van bewaring zoveel mogelijk te voorkomen door zorg te dragen voor voldoende adequate capaciteit in justitiële jeugdinrichtingen.3 De oorspronkelijke ratio achter artikel 493, derde lid, eerste volzin Sv – waarvan de inhoud reeds stamt uit de Kinderwetten van 1905 – is immers juist het voorkomen dat minderjarige verdachten “in eene gewone gevangenis” worden ingesloten, daar deze plaats ongeschikt wordt geacht, “omdat daar niet zoodanig toezicht op hen kan worden uitgeoefend als zij wegens hunnen leeftijd behoeven”.4 De achterliggende gedachte van deze bepaling is dat áls het bevelen van voorlopige hechtenis van een minderjarige noodzakelijk is, de tenuitvoerlegging daarvan dient te geschieden op een wijze die voor de minderjarige zo min mogelijk schadelijk is, zo blijkt ook uit een drieledige toelichting op deze oorspronkelijke bepaling van Van Hamel (1905):
de preventieve hechtenis worde spaarzaam toegepast;
toch zal zij niet zelden noodig zijn, vooral om deugnieten van de straat te houden;
dan moet de preventieve hechtenis zoo min mogelijk schadelijk voor ’t kind te zijn, en zoo kort mogelijk duren.”5
Artikel 493, derde lid Sv is ook uitdrukkelijk bedoeld om de rechter-commissaris of raadkamer de mogelijkheid te geven om een niet-justitiële omgeving aan te wijzen als “geschikte plaats” voor de tenuitvoerlegging van voorlopige hechtenis van minderjarigen. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat hierbij in elk geval kan worden gedacht aan de ouderlijke woning van de minderjarige.6 Hiermee biedt artikel 493, derde lid Sv aldus een wettelijke grondslag voor huisarrest als modaliteit van voorlopige hechtenis. Ook biedt deze bepaling an sich de ruimte om de voorlopige hechtenis van een minderjarige bijvoorbeeld in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp ten uitvoer te leggen, ook al lijkt de wetgever dit met de sinds 1 januari 2010 geldende scheiding tussen strafrechtelijk en civielrechtelijk geplaatste minderjarigen te hebben willen uitsluiten.7
Voorts stelt artikel 493, derde lid, tweede volzin Sv dat in het bevel tot voorlopige hechtenis kan worden bepaald dat de minderjarige verdachte gedurende de nacht in een justitiële jeugdinrichting, dan wel op een andere daartoe geschikt geachte plaats verblijft, en gedurende de dag in de gelegenheid wordt gesteld de inrichting of die plaats te verlaten.8 Hiermee is voorzien in een uitdrukkelijke basis voor nachtdetentie als modaliteit van voorlopige hechtenis in jeugdstrafzaken.9 Hiermee wordt de minderjarige in staat gesteld om tijdens de tenuitvoerlegging van de voorlopige hechtenis zijn school, werk, stage of dagbehandeling buiten de inrichting te vervolgen.10 De achterliggende gedachte is dat onderbrekingen van met name de schoolloopbaan “om voor de hand liggende redenen onwenselijk” zijn, daar deze ertoe kunnen leiden dat de minderjarige “de aansluiting bij de samenleving mist en in recidive vervalt”, aldus de wetgever.11 De formulering van artikel 493, derde lid, tweede volzin Sv lijkt voorts ook ruimte te laten om de voorlopige hechtenis ten uitvoer te leggen in de vorm van nachtelijk huisarrest (ofwel een avondklok).12