Artikel 19g
1
Onder levensloopregeling wordt verstaan een regeling die:
- a.
ten doel heeft het treffen van een voorziening in geld uitsluitend voor een periode van extra verlof;
- b.
inhoudt dat een voorziening in geld kan worden opgebouwd, met dien verstande dat in het kalenderjaar niet meer aanspraken ontstaan dan overeenkomt met 12 percent van het loon van het jaar en voorzover de totale aanspraken aan het einde van het kalenderjaar door de in het kalenderjaar opgebouwde aanspraken een periode van extra verlof van 2,1 jaar niet te boven gaan.
2
Over de ingevolge een levensloopregeling opgebouwde voorziening mag worden beschikt ten behoeve van loon tijdens een verlofperiode dat, tezamen met het daarnaast van de inhoudingsplichtige genoten loon, niet uitgaat boven het laatstgenoten loon.
3
Het ingevolge een levensloopregeling ter zake van een voorziening in geld ingehouden loon wordt overgemaakt naar een geblokkeerde rekening bij een kredietinstelling dan wel als premie gestort bij een verzekeraar voor een verzekering in het kader van een levensloopregeling.
4
Als kredietinstelling, onderscheidenlijk verzekeraar als bedoeld in het derde lid kunnen optreden:
- a.
ondernemingen of instellingen aan wie het ingevolge de Wet toezicht kredietwezen 1992 is toegestaan hun bedrijf te maken van het ter beschikking krijgen van, al dan niet op termijn, opvorderbare gelden en van het voor eigen rekening verrichten van kredietuitzettingen of beleggingen, mits deze kredietinstelling de verplichting ingevolge de levensloopregeling voor de heffing van de vennootschapsbelasting rekent tot het binnenlandse ondernemingsvermogen;
- b.
verzekeraars aan wie het ingevolge de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 is toegestaan het directe verzekeringsbedrijf uit te oefenen, mits deze verzekeraar de verplichting ingevolge de levensloopregeling rekent tot het binnenlandse ondernemingsvermogen;
- c.
een ander lichaam dan bedoeld in de onderdelen a en b dat voldoet aan door onze Minister te stellen voorwaarden.
5
Een werknemer kan in een kalenderjaar niet zowel een voorziening ingevolge een levensloopregeling opbouwen als sparen ingevolge een spaarloonregeling als bedoeld in artikel 32.
6
Indien op enig tijdstip:
- a.
een levensloopregeling niet langer als zodanig is aan te merken, of
- b.
een aanspraak ingevolge een levensloopregeling wordt afgekocht of vervreemd, of
- c.
de inhoudingsplichtige aan de werknemer een bijdrage ten behoeve van de levensloopregeling verstrekt, terwijl hij niet in dezelfde mate aan zijn overige werknemers die voor het overige in dezelfde omstandigheden verkeren een bijdrage verstrekt, of de bijdrage onder voorwaarden verstrekt met betrekking tot het moment van beschikken over de opgebouwde voorziening, wordt op het onmiddellijk daaraan voorafgaande tijdstip de aanspraak ingevolge de levensloopregeling aangemerkt als loon uit een vroegere dienstbetrekking van de werknemer of gewezen werknemer dan wel, indien deze is overleden, van de gerechtigde tot de aanspraak.
7
Het zesde lid is niet van toepassing voorzover een aanspraak ingevolge een levensloopregeling wordt omgezet in een aanspraak ingevolge een pensioenregeling die na de omzetting nog blijft binnen de in of krachtens hoofdstuk IIB gestelde begrenzingen.
8
De ingevolge de levensloopregeling opgebouwde voorziening wordt op de dag voorafgaand aan de dag waarop de werknemer de 65-jarige leeftijd heeft bereikt, maar uiterlijk op de dag voorafgaand aan het ingaan van het ouderdomspensioen aangemerkt als loon uit een vroegere dienstbetrekking van de werknemer.
9
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld voor de toepassing van dit artikel.