Dat het vonnis onherroepelijk is blijkt uit de aan de Hoge Raad toegezonden verklaring van de griffier van de rechtbank Zwolle van 19 april 2016.
HR, 11-10-2016, nr. 16/01841
ECLI:NL:HR:2016:2292
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
11-10-2016
- Zaaknummer
16/01841
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:2292, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 11‑10‑2016; (Herziening)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:973, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2016:973, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 30‑08‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:2292, Gevolgd
- Wetingang
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2016-0392
NbSr 2016/233
Uitspraak 11‑10‑2016
Inhoudsindicatie
Herziening. Geurproef/geuridentificatieproef. Aanvraag gegrond (vgl. ECLI:NL:HR:2008:BC8789).
Partij(en)
11 oktober 2016
Strafkamer
nr. S 16/01841 HS
MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Rechtbank te Zwolle van 11 juni 2004, nummer 07/400187-04, ingediend door A.C. Huisman, advocaat te Deventer, namens:
[aanvrager] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Politierechter heeft de aanvrager ter zake van 1. "diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak", 4. "diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak" en 5. "poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak", veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden. Voorts is de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [betrokkene 3] is afgewezen.
2. De aanvraag tot herziening
2.1.
De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2.
De aanvraag berust op de stelling dat sprake is van een gegeven als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder c, Sv. In de aanvraag wordt daartoe aangevoerd dat de zaak van de aanvrager destijds niet zou hebben geleid tot een veroordeling ter zake van de onder 1, 4 en 5 tenlastegelegde feiten, indien de rechter bekend zou zijn geweest met de omstandigheid dat sprake is van gerede twijfel aan de betrouwbaarheid en de wijze van uitvoering van in deze zaak uitgevoerde geuridentificatieproeven.
3. De conclusie van de Advocaat-Generaal
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvraag gegrond zal verklaren.
4. Achtergrond van de aanvraag
Het is de Hoge Raad ambtshalve bekend dat door het openbaar ministerie aan een groot aantal onherroepelijk veroordeelden bij brief een mededeling is gedaan omtrent mogelijk onjuist uitgevoerde geuridentificatieproeven in de periode van september 1997 tot en met maart 2006 door de geurhondendienst Noord- en Oost-Gelderland. In deze periode zou de speurhondengeleider tijdens het afnemen van de geuridentificatieproef regelmatig, in afwijking van het vastgestelde protocol, vooraf op de hoogte zijn geweest van de sorteervolgorde van de geurbuisjes. De onderhavige aanvraag houdt verband met geuridentificatieproeven die weliswaar niet door de geurhondendienst Noord- en Oost-Gelderland zijn uitgevoerd, maar - naar blijkt uit de aan de Hoge Raad toegezonden stukken - die wel zijn verricht in de periode maart-april 2004 mede door een aan die geurhondendienst verbonden ambtenaar.
5. Aan de beoordeling van de aanvraag voorafgaande beschouwing
5.1.
De Hoge Raad heeft eerder geoordeeld dat in de gevallen waarin in de periode van september 1997 tot en met maart 2006 een geuridentificatieproef door de geurhondendienst Noord- en Oost-Gelderland in de desbetreffende strafzaak is uitgevoerd, dit onderzoek - behoudens concrete aanwijzingen van het tegendeel - moet worden geacht te hebben plaatsgevonden in strijd met het voorschrift dat de hondengeleider de volgorde van de geurdragers niet kent, hetgeen met zich brengt dat ervan moet worden uitgegaan dat het resultaat van die geuridentificatieproef in die gevallen niet als voldoende betrouwbaar kan gelden en dat aldus moet worden aangenomen dat het resultaat van de geuridentificatieproef niet zou zijn gebruikt voor het bewijs indien de rechter met de opgetreden onregelmatigheid bekend was geweest (vgl. HR 22 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC8789, NJ 2008/591). Met betrekking tot de geuridentificatieproeven in de onderhavige zaak dient in gelijke zin te worden geoordeeld.
5.2.
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid aanhef en onder c van art. 457 Sv slechts dienen een door bescheiden gestaafd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
5.3.
Ingeval het resultaat van een onregelmatige geuridentificatieproef voor het bewijs van het desbetreffende tenlastegelegde feit is gebezigd en het niet aannemelijk is dat zonder deze uitkomst van de geuridentificatieproef de feitenrechter op grond van het beschikbare bewijsmateriaal tot een bewezenverklaring zou zijn gekomen, levert dat een ernstig vermoeden op dat de rechter de aanvrager ter zake zou hebben vrijgesproken. In dat geval is sprake van een beroep op een gegeven als hiervoor onder 5.2 vermeld.
6. Beoordeling van de aanvraag
6.1.
De ten laste van de aanvrager bewezenverklaarde feiten steunen op de bewijsvoering van de Politierechter waarvan de inhoud is weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 9.
6.2.
Op de door de Advocaat-Generaal in zijn conclusie vermelde gronden moet het in de aanvraag aangevoerde worden aangemerkt als een gegeven als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder c, Sv, zodat de aanvraag gegrond is en als volgt moet worden beslist.
7. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart de aanvraag tot herziening gegrond;
beveelt voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voormeld vonnis van de Politierechter;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak op de voet van art. 472, tweede lid, Sv opnieuw zal worden berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en M.J. Borgers, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 oktober 2016.
Conclusie 30‑08‑2016
Inhoudsindicatie
Herziening. Geurproef/geuridentificatieproef. Aanvraag gegrond (vgl. ECLI:NL:HR:2008:BC8789).
Nr. 16/01841 HS Zitting: 30 augustus 2016 | Mr. G. Knigge Conclusie inzake: [aanvrager] |
1. Aanvrager van herziening is bij in kracht van gewijsde gegane1.uitspraak van de rechtbank te Zwolle van 11 juni 2004 voor 1. "diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak", 4. “diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak” en 5. “poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft voorts de vorderingen van een tweetal benadeelde partijen toegewezen en aan de aanvrager schadevergoedingsmaatregelen opgelegd en een vordering van een andere benadeelde partij afgewezen, een en ander als bepaald in het bestreden vonnis.
2. De herzieningsaanvraag is namens aanvrager ingediend door mr. A.C. Huisman, advocaat te Deventer.
3. De aanvraag berust op de stelling dat het onderzoek van de zaak niet zou hebben geleid tot de veroordeling van aanvrager indien de rechter reeds toen bekend was geweest met de omstandigheid dat sprake is van gerede twijfel aan de betrouwbaarheid en de wijze van uitvoering van in deze zaak uitgevoerde geuridentificatieproeven.
4. Het is mij ambtshalve bekend dat door het openbaar ministerie aan een groot aantal onherroepelijk veroordeelden bij brief een mededeling is gedaan omtrent mogelijk onjuist uitgevoerde geuridentificatieproeven in de periode van september 1997 tot en met maart 2006 door de geurhondendienst Noord- en Oost-Gelderland. In deze periode zou de speurhondengeleider tijdens het afnemen van de geuridentificatieproef regelmatig, in afwijking van het vastgestelde protocol, vooraf op de hoogte zijn geweest van de sorteervolgorde van de geurbuisjes. Het openbaar ministerie heeft geïnventariseerd in welke zaken gebruik is gemaakt van een dergelijke, mogelijk onjuist uitgevoerde, geuridentificatieproef en daarop bovenvermelde mededeling bij brief aan de betrokkenen gedaan.
5. De Hoge Raad heeft verschillende keren geoordeeld dat in de gevallen waarin in de periode van september 1997 tot en met maart 2006 een geuridentificatieproef door de geurhondendienst Noord- en Oost-Gelderland in de desbetreffende strafzaak is uitgevoerd, dit onderzoek - behoudens concrete aanwijzingen van het tegendeel - moet worden geacht te hebben plaatsgevonden in strijd met het voorschrift dat de hondengeleider de volgorde van de geurdragers niet kent. Dit brengt mee dat ervan moet worden uitgegaan dat het resultaat van die geuridentificatieproef in die gevallen niet als voldoende betrouwbaar kan gelden en dat daarom moet worden aangenomen dat het resultaat van die geuridentificatieproef niet zou zijn gebruikt voor het bewijs indien de rechter met de opgetreden onregelmatigheid bekend was geweest. Ingeval het resultaat van een onregelmatige geuridentificatieproef voor het bewijs van het desbetreffende tenlastegelegde feit is gebezigd en het niet aannemelijk is dat de feitenrechter zonder deze uitkomst van de geuridentificatieproef op grond van het beschikbare bewijsmateriaal tot een bewezenverklaring zou zijn gekomen, levert dat een ernstig vermoeden op dat de rechter de aanvrager ter zake zou hebben vrijgesproken.2.
6. In de onderhavige zaak is een door het openbaar ministerie verzonden brief als onder punt 5 bedoeld, niet bij de aanvraag gevoegd. De in de onderhavige zaak voor het bewijs gebezigde geuridentificatieproeven zijn bovendien niet uitgevoerd door de geurhondendienst Noord- en Oost-Gelderland, maar, zoals uit de aan de Hoge Raad toegezonden stukken van het geding blijk, door de interregionale speurhondendienst geuridentificatie van de regiopolitie ressort Arnhem. Die geuridentificatieproeven zijn wel in de door de Hoge Raad aangehouden periode uitgevoerd, namelijk op respectievelijk 19 maart 2004, 13 april 2004 en 19 april 2004. De verbalisanten die deze proeven uitvoerden waren [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] .3.Deze personen zijn – in wisselende samenstelling - ook betrokken geweest bij de geuridentificatieproeven uitgevoerd in de zaken HR 22 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC8789, HR 27 januari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH1013 en HR 1 september 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ6398, in welke zaken steeds een brief is gestuurd door het arrondissementsparket inhoudende – kort gezegd – dat er in die zaken sprake is geweest van een mogelijk “besmette” geuridentificatieproef. Ik ben daarom van mening dat deze verbalisanten behoorden tot de geurhondendienst ten aanzien waarvan is gebleken dat zij in de periode september 1997 tot en met maart 2006 regelmatig niet conform het vastgestelde protocol hebben gewerkt.4.Derhalve kan ga ik ervan uit dat geuridentificatieproeven in de onderhavige zaak mogelijk onjuist zijn uitgevoerd en derhalve als “besmet” moeten worden beschouwd. Ik houd het daarbij voor mogelijk dat door het openbaar ministerie wel een brief als hiervoor bedoeld is verstuurd, maar dat die brief de aanvrager niet heeft bereikt.5.
7. In de onderhavige zaak zal dus moeten worden nagegaan of de aan de bewezenverklaring ten grondslag gelegde bewijsconstructie ook zonder de resultaten van de geurproeven overeind kan blijven.
8. Ten laste van de aanvrager is in het vonnis waarvan herziening wordt verzocht bewezenverklaard dat:
“1. hij in of omstreeks de periode van 6 maart 2004 tot 8 maart 2004 te gemeente Ommen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning aan de [a-straat 1] heeft weggenomen een of meer bankpassen en/of een of meer servetringen en/of een sporttas en/of drank en/of houtsnijwerk en/of een tafelkleed, in elk geval enig goed, en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan [betrokkene 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking, een valse sleutel en/of inklimming;
4. hij op of omstreeks 07 maart 2004 te gemeente Wierden tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning aan de [b-straat 1] heeft weggenomen een of meer sieraden, een of meer horloges, een monitor, een of meer geluidsboxen, een mobiele telefoon, een DVD-speler, een portemonnee en/of een geldkist, in elk geval enig goed, en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan [betrokkene 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking, een valse sleutel en/of inklimming;
5. hij op of omstreeks 14 februari 2004 te Hengelo, gemeente Hengelo (O), ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning aan de [c-straat 1] weg te nemen geld en/of goederen van zijn/hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan [betrokkene 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen en/of die/dat weg te nemen geld en/of goederen onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen een raam heeft/hebben opgebroken en/of geforceerd en/of (vervolgens) door die ontstane opening de woning is/zijn binnengeklommen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;”
9. Aan de aanvraag is een aantal bijlagen gehecht, waaronder de kale “aantekening mondeling vonnis” van de politierechter van 11 juni 2004 waarop de aanvraag betrekking heeft. Bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken van het geding bevindt zich behalve deze aantekening mondeling vonnis tevens een proces-verbaal van de terechtzitting van de politierechter waarin het mondeling vonnis is aangetekend. Blijkens deze aantekening heeft de politierechter de volgende bewijsmiddelen aan het bewezenverklaarde ten grondslag gelegd.
“De politierechter deelt mondeling mee de korte inhoud van de stukken van het voorbereidend onderzoek waaronder:
I.
Feit 1
- het (als dossierpagina: 70 van de stukken van het opsporingsonderzoek van Politie Regio IJsselland, District Midden, dossiernummer PL04MI/04501661, deel uitmakende) door [verbalisant 4] , hoofdagent politie, regio IJsselland, District Midden op 9 maart 2004 in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte, nummer. PL04MI/04-027323, voorzover als verklaring van aangever [betrokkene 1] , zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende:
Ik doe aangifte van inbraak. Het weggenomen goed behoort mij geheel in eigendom toe. Niemand had het recht of de toestemming het goed weg te nemen noch om dit te doen doormiddel van braak. Ik woon aan de [a-straat 1] te Ommen. Op zondag 7 maart 2004, omstreeks 02.30 uur ontdekte ik dat in mijn woning was ingebroken. De inbraak heeft moeten plaatsvinden tussen 02.30 uur en zaterdag 6 maart omstreeks 18.00 uur.
Van de schuifpui werd een themopanruitje ingeslagen. Ik mis ongeveer € 50,-, twee bankpasjes, zilveren servetringen, flessen wijn en een sporttas.
- het (als dossierpagina: 76 van de stukken van het opsporingsonderzoek van Politie Regio IJsselland, District Middel, dossiernummer PL04MI/Q4501661, deeluitmakende) door [verbalisant 5] , brigadier politie, regio IJsselland, District Midden op 17 maart 2004 in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, nummer: PL04MI/04-027323, voorzover als verklaring van getuige [betrokkene 5] , zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende:
Zaterdag 6 maart 2004 omstreeks 21.15 uur zag ik dat een Opel Astra met kenteken [AA-00-BB] werd geparkeerd op de Hammerweg te Ommen. Uit de auto stapten twee personen. De bestuurder was kaal. De ander was tussen de 25 en 30 jaar oud. Hij droeg een kort leren jasje. Na ongeveer een uur reed de auto in de Wolfskuilstraat te Ommen.
- het (als dossierpagina: 78 van de stukken van het opsporingsonderzoek van Politie Regio IJsselland, District Midden, dossiernummer PL04M1/04501661, deeluitmakende) door [verbalisant 5] , brigadier politie, regio IJsselland, District Midden op 18 maart 2004 in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen, nummer: PL04MI/04-027323, voorzover als relaas van verbalisant, [verbalisant 5] , zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende:
De Opel Astra met kenteken [AA-00-BB] zou op 1 februari 2004 uur tot eind maart verhuurd zijn aan [aanvrager] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973.
- het (als dossierpagina: 82 van de stukken van de Regiopolitie IJsselland Technische Recherche, dossiernummer PL04MI/0450166, deeluitmakende), door [verbalisant 6] , brigadier politie regio IJsselland, Technische recherche, op 8 maart 2004 in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, nummer 04-027323, voorzover als relaas van verbalisant [verbalisant 6] , zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende:
Op 7 maart 2004 heb ik een onderzoek ingesteld in perceel [a-straat 1] te Ommen in verband met inbraak en diefstal uit woning. Het feit werd gepleegd op 6 maart 2004. Tijdens dit onderzoek heb ik geurdoeken aangebracht op de volgende geurdrager: een enveloppe, die is aangetroffen in de studeerkamer.
- het (als dossierpagina: 83 van de stukken van de Regiopolitie/ Ressort Arnhem Interregionale Speurhondendienst Geuridentificatie, dossiernummer PL04MI/0450166, deeluitmakende), met de daarbij gevoegde bijlage, door [verbalisant 1] , speurhondenbegeleider, tevens brigadier van politie, regiopolitie Twente op 13 april 2004 in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, nummer [...] , voorzover als relaas van verbalisant, [verbalisant 1] , zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende:
Gezien het gedrag en werkwijze van Max bleek mij dat Max geurovereenkomst waarnam tussen, het corpus deliciti (geurmonster enveloppe), en de geurdragers welke waren vastgehouden door de verdachte, [betrokkene 4] .
Feit 4
- het (als dossierpagina: 144 van de stukken van het opsporingsonderzoek van Politie Regio IJsselland, District Midden, dossiernummer PL04MI/04501661, deeluitmakende) door [verbalisant 7] , brigadier van politie Twente, District Noord-West op 18 maart 2004 in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte, nummer: PL0500/04-028612, voorzover als verklaring van aangever [betrokkene 2] , zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende:
Ik doe aangifte van inbraak. Het weggenomen goed behoort mij geheel in eigendom toe. Niemand had het recht of de toestemming het goed weg te nemen noch om dit te doen door middel van braak. Op zondag 7 maart 2004 omstreeks 14.00 uur is mijn woning slotvast afgesloten. Ik kwam met mijn vrouw om 22.00 uur die avond weer thuis. In onze woning aangekomen zag ik dat er was ingebroken. Aan de achterkant van het huis was een raam geforceerd met een breekvoorwerp. Een flatscreen, boxen en een computer zijn weggenomen. Tevens zijn een dvd-speler, een mobiele telefoon, een horloge, een portemonnee en diversen sieraden weggenomen. De kasten zijn doorzocht en de gordijnen in de slaapkamer dichtgetrokken.
- het (als dossierpagina: 151 van de stukken van het opsporingsonderzoek van Politie Twente, Technische Recherche, District Midden, Team Ommen/ Dalfsen, dossiernummer PL04MI/04501661, deeluitmakende), met de daarbij gevoegde bijlage, door [verbalisant 8] , de forensische deskundige A werktuigsporen, op 15 april 2004 in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor, nummer 04-028612, voorzover als relaas van verbalisant [verbalisant 8] , zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende:
twee schroevendraaiers met oranje handvat, zijn inbeslaggenomen en aangetroffen in een personenauto, merk Opel Astra, kenteken: [AA-00-BB] , op 17 maart 2004, hierna genoemd schroevendraaier [2] en schroevendraaier [3]. Nader onderzocht zijn twee afvormingen van werktuigsporen, aangetroffen na een gepleegde inbraak op een afgesloten raam, deeluitmakende van een perceel [b-straat 1] te Wierden, gepleegd op zondag 7 maart 2004, te noemen [1a] en [1b]. Op grond van het werktuigsporenonderzoek concludeer ik dat de afgevormde indruksporen [1a] zijn veroorzaakt met de schroevendraaier [2], de af gevormde indruksporen [1b] zijn veroorzaakt met de schroevendraaier [3].
- het (als dossierpagina: 155 van de stukken van de Regiopolitie Twente, Divisie Recherche regionale, dossiernummer PL04MI/0450166, deeluitmakende), door [verbalisant 9] , hoofdagent van politie Twente, divisie Recherche, op 9 maart 2004 in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, nummer 04-028612, voorzover als relaas van verbalisant [verbalisant 9] , zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende:
Op 8 maart 2004 heb ik een onderzoek ingesteld in [b-straat 1] te Wierden in verband met diefstal uit een woning. Het feit werd gepleegd op 7 maart 2004. Tijdens dit onderzoek heb ik geurdoeken aangebracht op de volgende geurdrager. een scartkabel, die is aangetroffen in de woonkamer.
- het (als dossierpagina: 157 van de stukken van de Regiopolitie/ Ressort Arnhem Interregionale Speurhondendienst Geuridentificatie, dossiernummer PL04MI/0450166, deeluitmakende), met de daarbij gevoegde bijlage, door [verbalisant 1] , Speurhondenbegeleider, tevens brigadier van politie, regiopolitie Twente op 13 april 2004 in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, nummer [...] , voorzover als relaas van verbalisant, [verbalisant 1] , zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende:
Gezien het gedrag en werkwijze van Max bleek mij dat Max geurovereenkomst waarnam tussen, tenminste een van de aangeboden corpus deliciti (geurmonster startkabel), en de geurdragers welke waren vastgehouden door de verdachte, [aanvrager] .
Feit 5
- het (als dossierpagina: 166 van de stukken van het opsporingsonderzoek van Politie Twente, Regio Hengelo, dossiernummer PL04MI/04501661, deeluitmakende) door [verbalisant 10] , hoofdagent van politie Twente, district Minot, afd. Hengelo Centrum/ Zuid op 24 februari 2004 in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte, nummer PL0500/04-018894, voorzover als verklaring van aangever [betrokkene 3] , zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende:
Ik doe aangifte van diefstal. Het weggenomen goed behoort mij geheel in eigendom toe. Niemand had het recht of de toestemming het goed weg te nemen noch om dit te doen door middel van braak en zich het goed toe te eigenen, dan wel een poging daartoe te doen, dan wel mijn eigendommen te vernielen. Op zaterdag 14 februari 2004, omstreeks 19.30 uur is er ingebroken in onze woning. Meerdere tussendeuren zijn vernield. Meerdere kamers zijn doorzocht. Veel schade is ontstaan. Ik mis geen goederen uit mijn woning.
- het (als dossierpagina: 168 van de stukken van het opsporingsonderzoek van Politie Twente, Technische Recherche, District Midden, Team Ommen/ Dalfsen, dossiernummer PL04MI/04501661, deeluitmakende), met de daarbij gevoegde bijlage, door [verbalisant 8] , de forensische deskundige A werktuigsporen, op 14 april 2004 in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor, nummer: 04-018894, voorzover als relaas van verbalisant [verbalisant 8] , zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende:
een schroevendraaier met oranje handvat, is inbeslaggenomen en aangetroffen in een personenauto, merk Opel Astra, kenteken: [AA-00-BB] , op 17 maart 2004 in de directe omgeving van de Heinoseweg, te Zwolle, hierna genoemd schroevendraaier [2]. Nader onderzocht zijn twee afvormingen van werktuigsporen, aangetroffen n.a.v een inbraak, op een afgesloten raam aan de achterzijde en een afgesloten tussendeur, beiden deeluitmakende van een perceel [c-straat 1] te Hengelo, gepleegd op zaterdag 14 februari 2004, hierna door mij genoemd afvorming [1a] en afvorming [1b]. Op grond van het werktuigsporenonderzoek concludeer ik dat de gedeeltelijke over elkaar geplaatste afgevormde indruksporen [1a] zeer waarschijnlijk zijn veroorzaakt met de schroevendraaier [2].
- het (als dossierpagina: 173 van de stukken van de Regiopolitie Twente, District Minot, dossiernummer PL04MI/0450166, deeluitmakende), door [verbalisant 11] , hoofdagent van politie Twente, district Minot, op 14 februari 2004 in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, nummer 04-018894, voorzover als relaas van verbalisant, [verbalisant 11] , zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende:
Op 14 februari 2004 heb ik een onderzoek ingesteld in perceel [c-straat 1] , te Hengelo (OV) in verband met en diefstal uit woning. Het feit werd gepleegd op 14 februari 2004. Tijdens dit onderzoek heb ik geurdoeken aangebracht op de volgende geurdragers: de ketting sluiting voordeur en de handgreep sluiting achterraam van de woning.
- het (als dossierpagina: 175 van de stukken van de Regiopolitie / Ressort Arnhem Interregionale Speurhondendienst Geuridentificatie, dossiernummer PL04MI/04501661, deeluitmakende), met de daarbij gevoegde bijlage, door [verbalisant 3] , speurhondenbegeleider, tevens brigadier van politie, regiopolitie Twente op 19 april 2004 in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, nummer: [...] , voorzover als relaas van verbalisant, [verbalisant 3] , zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende:
Gezien het gedrag en werkwijze van Rex bleek mij dat Rex geurovereenkomst waarnam tussen, tenminste een van de aangeboden corpus deliciti (geurmonster ketting en twee handgrepen. 04-018894), en de geurdragers welke waren vastgehouden door de verdachte [aanvrager].”
10. Hoewel de politierechter overweegt dat deze bewijsmiddelen slechts gebruikt worden ten bewijze van het feit of de feiten waarop ze blijkens hun inhoud betrekking hebben, overweegt hij tevens: “De modus operandi zijn in de gebezigde bewijsmiddelen identiek”. Dat duidt erop dat de politierechter de feiten in onderling verband heeft bezien. Daarop wijst ook het vierde bewijsmiddel dat voor het bewijs van feit 1 is gebezigd. Het gaat hier om het resultaat van een geuridentificatieproef dat betrekking heeft op “de verdachte, [betrokkene 4] ”. Wat de redengevende betekenis van dit bewijsmiddel is voor de bewezenverklaring dat de aanvrager ( [aanvrager] ) feit 1 heeft medegepleegd, maakt de bewijsmotivering niet duidelijk. De gedingstukken leren echter dat Milan [betrokkene 4] een medeverdachten van de aanvrager was die gelijktijdig met hem is aangehouden.6.In het onderzoek naar feit 5 werd niet alleen de aanvrager bij een geurproef geïdentificeerd (zie het vierde bewijsmiddel voor dat feit), maar ook [betrokkene 4] .7.De bewijsconstructie lijkt aldus trekken van schakelbewijs te vertonen.
11. De tot het bewijs van de afzonderlijke feiten gebezigde processen-verbaal met daarin de uitkomst van de geuridentificatieproeven komen te vervallen, nu het resultaat van deze geurproeven niet voor het bewijs gebruikt kan worden. Dat geldt ook voor het als vierde bewijsmiddel voor feit 1 gebezigde proces-verbaal inhoudende de herkenning van [betrokkene 4] . Daardoor wordt een groot gat geslagen in de bewijsconstructie. Uit de overgebleven door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen blijkt, wat de betrokkenheid van de aanvrager betreft bij de bewezenverklaarde feiten, het volgende:
- dat op zaterdag 6 maart 2004 omstreeks 21.15 u een Opel Astra met kenteken [AA-00-BB] werd geparkeerd op de Hammerweg te Ommen, dat uit die auto twee personen stapten, dat de bestuurder kaal was en de ander tussen de 25 en 30 jaar oud was en een kort leren jasje droeg en dat de auto na ongeveer een uur de Wolfskuilstraat te Ommen inreed;
- dat de Opel Astra met kenteken [AA-00-BB] van 1 februari 2004 tot eind maart verhuurd “zou zijn” aan de aanvrager;
- dat de twee op een afgesloten raam van de woning aan de [b-straat 1] te Wierden aangetroffen “afgevormde indruksporen” zijn veroorzaakt met de op 17 maart 2004 in de Opel Astra met kenteken [AA-00-BB] aangetroffen twee schroevendraaiers;
- dat de op een afgesloten raam dan wel op een afgesloten tussendeur van de woning [c-straat 1] te Hengelo aangetroffen “afgevormde indrukspoor” zeer waarschijnlijk is veroorzaakt met de op 17 maart 2004 in de Opel Astra met kenteken [AA-00-BB] aangetroffen schroevendraaier.
12. Het behoeft weinig betoog dat deze bewijsmiddelen de bewezenverklaring van de betrokkenheid van de aanvrager bij de bewezenverklaarde feiten niet kunnen dragen, ook niet als deze bewijsmiddelen in onderling verband worden beschouwd. Tussen de drie feiten kan in zoverre verband worden gelegd dat de feiten 4 en 5 allebei zijn gepleegd met behulp van schroevendraaiers die in de Opel Astra met kenteken [AA-00-BB] zijn aangetroffen en dat deze Opel Astra in de periode waarbinnen feit 1 is gepleegd in de buurt van de desbetreffende woning is gesignaleerd.8.De enige ‘link’ naar de verdachte is daarbij dat hij degene is geweest die de Opel Astra heeft gehuurd. Dat is te weinig om het vermoeden te wekken dat de politierechter ook zou hebben veroordeeld als hij zich ervan bewust was geweest dat de resultaten van de geurproeven niet voor het bewijs konden worden gebruikt.
13. Nu moet bij de vraag of de politierechter op grond van het overblijvende bewijsmateriaal ook tot een veroordeling zou zijn gekomen, ook betrokken worden hetgeen omtrent de gebezigde bewijsmiddelen uit het dossier blijkt.9.De gevolgtrekking die de politierechter aan de overgebleven bewijsmiddelen zou hebben verbonden, is namelijk mede afhankelijk van de overige inhoud van het dossier en de proceshouding van de aanvrager, destijds verdachte. In het bijzonder als het gaat om gegevens die deel uitmaken van door de politierechter gebezigde ambtsedige verklaringen die door of namens de verdachte niet werden betwist, mag mijns inziens in beginsel aangenomen worden dat de rechtbank die gegevens voor juist heeft gehouden of zou hebben gehouden. Ik teken daarbij aan dat de politierechter, als het niet de beschikking had gehad over de uitslag van de geurproeven, mogelijk ander aanvullend bewijsmateriaal had gebezigd om tot een sluitende bewijsconstructie te komen. Dat brengt mij tot de volgende opmerkingen.
14. Uit de tot het bewijs van het onder 1 tenlastegelegde feit gebezigde proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 5] van 9 maart 2004 blijkt, naast hetgeen de rechtbank daaruit voor het bewijs heeft gebruikt, nog dat de twee personen nadat zij uit de Opel Astra waren uitgestapt terugliepen in de richting van de spoorwegovergang, dat na ongeveer een uur slechts de man met het kale hoofd terugkwam bij de geparkeerde Opel Astra, dat hij deze auto honderd meter verder reed, daar de auto draaide en terugreed in de richting van de spoorwegovergang en de Wolfskuilstraat – kort voor de spoorwegovergang – inreed. In het procesdossier bevindt zich tevens een proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 5] van 17 maart 200410.. Dit proces-verbaal houdt, voor zover van belang, als verklaring van [betrokkene 5] in dat hij de Opel Astra die hij op 6 maart 2004 in Ommen had gezien, op 16 maart 2004 opnieuw door Ommen zag rijden en dat hij die auto toen is gevolgd totdat de door hem gealarmeerde politie de Opel Astra kort voor Zwolle tot stoppen dwong. [betrokkene 5] verklaart vervolgens:
“Ik zag dat de drie personen, welke in de Opel Astra met het kenteken [AA-00-BB] zaten, door de politie werden aangehouden. Ik zag dat een man met heel kort haar (gemillimeterd) bij aanhouding op de rechtervoorzitting van de Opel Astra zat. Deze man herkende ik als de kale man, die zaterdag 6 maart 2004, omstreeks 22.20 uur, met de Opel Astra vanaf de parkeerstrook, nabij mijn woning wegreed.”
In het procesdossier bevindt zich voorts een proces-verbaal van bevindingen van 17 maart 2004 dat onder meer, nadat is weergegeven wat [betrokkene 5] had verklaard over de man met he kale hoofd die hij op 6 maart 2004 in Ommen had gezien, inhoudt:11.
“Door collega [verbalisant 5] van de politie IJsselland, afdeling Hardenberg, is na onderzoek vastgesteld dat het genoemde voertuig op naam is gehuurd door [aanvrager] , en dat deze persoon voldoet aan het door [betrokkene 5] opgegeven signalement.”
Uit het een en ander zou de politierechter kunnen hebben afgeleid dat de aanvrager de persoon was die [betrokkene 5] op 6 maart 2004 in Ommen zag.
15. Uit het zojuist genoemde proces-verbaal van bevindingen (dossierpagina’s 12-15) blijkt dat de bestuurder van de op 16 maart 2004 door de politie tot stoppen gedwongen Opel Astra opgaf te zijn [betrokkene 6] , de bijrijder zich kan identificeren als [aanvrager] en dat de persoon die achterin de auto zat (naar later werd vastgesteld: [betrokkene 4] ) weigerde zijn identiteit bekend te maken. Uit dat proces-verbaal blijkt voorts:
- dat de verbalisanten in de achterbak van de auto een plastic gereedschapskist aantroffen waarin onder meer schroevendraaiers en een zogeheten multitool zaten;
- dat de verbalisanten in het dashboardkastje een zwart etuitje aantroffen met daarin twee walkietalkies van het merk Molorola, een zwarte verrekijker, een zogeheten multitool en een schroevendraaier met een zwart heft;
- dat zowel achter de zonneklep aan de passagierszijde als in het portiervak aan de bestuurderszijde een klein formaat Maglite werd aangetroffen;
- dat bij de veiligheidsfouillering van de dan nog onbekende verdachte onder meer een paar zwarte handschoenen, een band met hieraan vastgemaakt een klein formaat Maglite en een multitool werden aangetroffen;
- dat bij nader onderzoek van de auto op het politiebureau onder de achterbank een zwarte koevoet, “met kennelijk recente sporen hierop” werd aangetroffen en in een vakje in het dashboard nog een derde walkietalkie.
Het bij de verbalisanten gerezen vermoeden dat het hier om inbrekerswerktuigen ging, vindt althans ten dele bevestiging in het feit dat twee van de aangetroffen schroevendraaiers zijn gebruikt bij de onder 4 en 5 bewezenverklaarde inbraken. Het feit dat tot de aangetroffen voorwerpen drie walkietalkies en drie Maglites behoorden en de plaatsen waar in het bijzonder de Maglites werden aangetroffen, geven bovendien voedsel aan de gedachte dat deze voorwerpen door de drie als verdachte aangehouden personen werden gebruikt voor het in onderlinge samenwerking plegen van inbraken.
16. Hoewel er dus meer voor de aanvrager belastend bewijsmateriaal is dan door de politierechter voor het bewijs is gebezigd, meen ik dat hetgeen aan bewijsmateriaal overblijft als de resultaten van de geuridentificatieproeven buiten beschouwing worden gelaten, nog steeds te mager is om aannemelijk te doen zijn dat de politierechter op grond van dat overblijvende bewijsmateriaal tot een veroordeling zou zijn gekomen. De conclusie dat de in de auto aangetroffen voorwerpen door de inzittenden van die auto werden gebruikt voor het gezamenlijk plegen van inbraken, is zo zeer afhankelijk van waarderingen van feitelijke aard, dat daarover hier slechts kan worden gespeculeerd. Daar komt bij dat, zo die conclusie al zou kunnen worden getrokken, nog maar de vraag is of ervan uitgegaan kan worden dat de drie personen steeds in dezelfde samenstelling opereerden. Bij wijze van illustratie wijs ik op de vrijspraak die de politierechter gaf van het onder 3 tenlastegelegde feit. Ten aanzien van dit feit was eveneens vastgesteld dat de braaksporen afkomstig waren van een in de auto aangetroffen schroevendraaier. Er was bovendien bewijs voor de betrokkenheid van medeverdachte [betrokkene 4] , bestaande uit een geuridentificatie (aan de betrouwbaarheid waarvan de politierechter destijds nog niet hoefde te twijfelen) en een (uiteraard dubieuze) herkenning door middel van een confrontatiespiegel.12.Voldoende bewijs voor de betrokkenheid van de aangever leverde dat naar het oordeel van de politierechter niet op.
17. Ik laat bij dit alles nog daar dat niet alleen aannemelijk moet zijn dat de politierechter zou hebben geoordeeld dat de aanvrager betrokken was bij de bewezenverklaarde feiten, maar ook dat die betrokkenheid bestond uit het tezamen en in vereniging plegen daarvan. Als slechts sprake is geweest van medeplichtigheid, zodat een minder zware strafbepaling van toepassing is, levert dat eveneens een grond voor herziening op.
18. Op grond van het voorgaande acht ik het dan ook niet aannemelijk dat de feitenrechter zonder het gebruik van de uitkomst van de geuridentificatieproef toch op grond van het beschikbare bewijsmateriaal tot een bewezenverklaring van de onder 1, 4 en 5 tenlastegelegde feiten zou zijn gekomen. Er is derhalve een ernstig vermoeden dat de politierechter de aanvrager van die feiten zou hebben vrijgesproken indien hij ermee bekend was geweest dat aan de onderhavige geuridentificatieproeven gebreken kleefden die aan het gebruik van de resultaten ervan in de weg staan.
19. Ik concludeer dat de Hoge Raad de aanvraag gegrond zal verklaren.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 30‑08‑2016
Zie bijvoorbeeld HR 22 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC8789, NJ 2008/591, HR 27 januari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH1013 en HR 1 september 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ6398.
Pagina’s 83, 157 en 175 van het dossier.
Vgl. de conclusie van P-G Fokkens van 17 september 2013, ECLI:NL:PHR:2013:1982, in een zaak die mede betrekking had op een geuridentificatieproef die was uitgevoerd door de interregionale speurhondendienst(regiopolitie/ressort Arnhem) met als betrokken verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 2] . De Hoge Raad oordeelde de herzieningsaanvraag gegrond (HR 17 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2041).
De aanvrager is een vreemdeling die afkomstig is uit Bosnië-Herzegovina en die zich bediende van een adres in Kopenhagen. In de zaak waarvan in de vorige noot sprake was, oordeelde de Hoge Raad dat de herzieningsaanvraag “kennelijk” naar aanleiding van een dergelijke brief was gedaan. In die zaak deed zich echter de bijzondere omstandigheid voor dat er een samenhangende zaak was, waarin wel vaststond dat het openbaar ministerie de desbetreffende brief had verzonden.
Zie o.m. dossierpagina 12 e.v.
Zie dossierpagina’s 179-182.
Misschien had de politierechter dit op het oog toen hij sprak over de overeenkomst in modus operandi. De wijze waarop de desbetreffende ramen of deuren werden geforceerd, is mijns inziens niet zo typerend dat op grond daarvan een verband tussen de feiten kan worden gelegd.
Vgl. punt 11 van mijn conclusie van 16 december 2008, ECLI:NL:PHR:2009:BH2399 en rov. 6.3 van het daarop gevolgde arrest van de Hoge Raad (HR 10 februari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH2399).
Dossierpagina 10.
Dossierpagina 14.
Zie de beschrijving van incident 4 op dossierpagina 9a.