Zie bijv. HR 22 april 2008, LJN: BC9637, NJ 2008, 592 en HR 22 april 2008, LJN: BC8789, NJ 2008, 591.
HR, 17-12-2013, nr. 12/00851
ECLI:NL:HR:2013:2041
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
17-12-2013
- Zaaknummer
12/00851
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:2041, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 17‑12‑2013; (Herziening)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:1982, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2013:1982, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 17‑09‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:2041, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 17‑12‑2013
Inhoudsindicatie
Herziening. Geurproef. HR verklaart de aanvraag gegrond.
Partij(en)
17 december 2013
Strafkamer
nr. 12/00851 Hs
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 21 februari 2003, nummer 21/002763-02, ingediend door mr. A.J. Sol, advocaat te Terneuzen, namens:
[aanvrager] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968.
1. Uitspraak waarvan herziening is gevraagd
Het Hof heeft in hoger beroep de aanvrager ter zake van 1. "diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak", 2. "diefstal", 3. "poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak", 4. "diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak" en 5. "diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak", veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden. Voorts is de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partijen Nederlands Hervormde Kerk Gemeente Heemse, Verenigde Protestantse Gemeente Wijhe en Gereformeerde Kerk Ruinerwold-Koekange toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij Hervormde Gemeente Daarle is niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding.
2. De aanvraag tot herziening
2.1.
De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2.
De aanvraag berust op de stelling dat de zaak van de aanvrager destijds niet zou hebben geleid tot een veroordeling indien de rechter bekend zou zijn geweest met de omstandigheid dat sprake is van gerede twijfel aan de betrouwbaarheid en de wijze van uitvoering van in deze zaak uitgevoerde geuridentificatieproeven.
3. De conclusie van de Procureur-Generaal
De Procureur-Generaal J.W. Fokkens heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvraag gegrond zal verklaren.
4. Achtergrond van de aanvraag
Het is de Hoge Raad ambtshalve bekend dat door het openbaar ministerie aan een groot aantal onherroepelijk veroordeelden bij brief een mededeling is gedaan omtrent mogelijk onjuist uitgevoerde geuridentificatieproeven in de periode van september 1997 tot en met maart 2006 door de geurhondendienst Noord- en Oost-Gelderland. In deze periode zou de speurhondengeleider tijdens het afnemen van de geuridentificatieproef regelmatig, in afwijking van het vastgestelde protocol, vooraf op de hoogte zijn geweest van de sorteervolgorde van de geurbuisjes. Het openbaar ministerie heeft geïnventariseerd in welke zaken gebruik is gemaakt van een dergelijke, mogelijk onjuist uitgevoerde, geuridentificatieproef, en daarop bovenvermelde mededeling bij brief aan de betrokkenen gedaan. De onderhavige aanvrage is kennelijk naar aanleiding van deze mededeling ingediend.
5. Aan de beoordeling van de aanvraag voorafgaande beschouwing
5.1.
De Hoge Raad heeft eerder geoordeeld dat in de gevallen waarin in de periode van september 1997 tot en met maart 2006 een geuridentificatieproef door de geurhondendienst Noord- en Oost-Gelderland in de desbetreffende strafzaak is uitgevoerd, dit onderzoek - behoudens concrete aanwijzingen van het tegendeel - moet worden geacht te hebben plaatsgevonden in strijd met het voorschrift dat de hondengeleider de volgorde van de geurdragers niet kent, hetgeen met zich brengt dat ervan moet worden uitgegaan dat het resultaat van die geuridentificatieproef in die gevallen niet als voldoende betrouwbaar kan gelden en dat aldus moet worden aangenomen dat het resultaat van de geuridentificatieproef niet zou zijn gebruikt voor het bewijs indien de rechter met de opgetreden onregelmatigheid bekend was geweest (vgl. HR 22 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC8789, NJ 2008/591).
5.2.
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder c van art. 457 Sv slechts dienen een door bescheiden gestaafd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepassing van een minder zware strafbepaling.
5.3.
Ingeval het resultaat van een onregelmatige geuridentificatieproef voor het bewijs van het desbetreffende tenlastegelegde feit is gebezigd en het niet aannemelijk is dat zonder deze uitkomst van de geuridentificatieproef de feitenrechter op grond van het beschikbare bewijsmateriaal tot een bewezenverklaring zou zijn gekomen, levert dat een ernstig vermoeden op dat de rechter de aanvrager terzake zou hebben vrijgesproken. In dat geval is sprake van een beroep op een gegeven als hiervoor onder 5.2 vermeld.
6. Beoordeling van de aanvraag
6.1.
De ten laste van de aanvrager bewezenverklaarde feiten steunen op de bewijsvoering van het Hof, waarvan de inhoud is weergegeven in de conclusie van de Procureur-Generaal onder 8.
6.2.
Het Hof heeft voor het bewijs van de onder 1, 2, 3 en 5 tenlastegelegde feiten gebruikt de resultaten van de geuridentificatieproeven, weergegeven als bewijsmiddelen 1.4, 1.6, 1.12 en 1.18. Aannemelijk is dat het Hof in het bijzonder aan die uitkomsten van de geuridentificatieproeven heeft ontleend dat de aanvrager in verband moet worden gebracht met de strafbare feiten. In het onderhavige geval moet het daarom ervoor worden gehouden dat het Hof zonder de uitkomsten van deze geuridentificatieproeven uit het beschikbare andere bewijsmateriaal niet met voldoende mate van aannemelijkheid zou hebben afgeleid dat de aanvrager op de in de uitspraak omschreven wijze betrokken is bij de tenlastegelegde feiten.
6.3.
Aannemelijk is voorts dat de betrokkenheid van de aanvrager bij de bovengenoemde feiten - hetgeen het Hof in het bijzonder heeft ontleend aan de uitkomsten van de geuridentificatieproeven die voor het bewijs van deze feiten zijn gebruikt - een wezenlijke schakel vormt in de door het Hof gebezigde bewijsconstructie ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde feit. Ook met betrekking tot dit feit moet het daarom ervoor worden gehouden dat het Hof zonder de uitkomsten van deze geuridentificatieproeven uit het beschikbare andere bewijsmateriaal niet met voldoende mate van aannemelijkheid zou hebben afgeleid dat de aanvrager op de in de uitspraak omschreven wijze betrokken is bij het tenlastegelegde feit.
6.4.
Dit betekent dat het hiervoor onder 5.3 bedoelde geval zich ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten voordoet, zodat sprake is van een ernstig vermoeden dat het Hof de aanvrager van die feiten zou hebben vrijgesproken.
6.5.
Uit het vorenoverwogene volgt dat hier sprake is van een gegeven als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder c, Sv, zodat de aanvrage gegrond is en als volgt moet worden beslist.
7. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart de aanvraag tot herziening gegrond;
beveelt voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voormeld arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 21 februari 2003;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, opdat de zaak op de voet van art. 472, tweede lid, Sv opnieuw zal worden berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 december 2013.
Conclusie 17‑09‑2013
Inhoudsindicatie
Herziening. Geurproef. HR verklaart de aanvraag gegrond.
Partij(en)
Nr. 12/00851 Hs
Mr. Fokkens
Zitting 17 september 2013
Conclusie inzake:
[aanvrager]
1. Het Gerechtshof te Arnhem heeft aanvrager bij onherroepelijke uitspraak van 21 februari 2003 wegens 1. "diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak", 2. "diefstal", 3. "poging tot: diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak" en 4. en 5. telkens opleverende: "diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak" veroordeeld tot twaalf maanden gevangenisstraf. Voorts heeft het Hof de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander als in het arrest vermeld. Tevens heeft het Hof de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. Tegen deze uitspraak is beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft bij arrest van 2 maart 2004 het beroep verworpen.
2. De herzieningsaanvrage is namens aanvrager ingediend door mr. A.J. Sol, advocaat te Terneuzen. Ook in een samenhangende zaak tegen dezelfde verdachte heeft mr. A.J. Sol een herzieningsaanvrage ingediend (zaaknummer 00849/12 HS).
3. De aanvrage steunt op de stelling dat het onderzoek van de zaak niet zou hebben geleid tot de veroordeling van aanvrager indien het Hof bekend zou zijn geweest met de omstandigheid dat sprake is van gerede twijfel aan de betrouwbaarheid en wijze van uitvoering van in deze zaak uitgevoerde geuridentificatieproeven.
4. De Hoge Raad heeft verschillende keren beslist op vergelijkbare herzieningsaanvragen.1.De Hoge Raad gaat er daarbij van uit dat in de gevallen waarin in de periode van september 1997 tot en met maart 2006 een geuridentificatieproef door de geurhondendienst Noord- en Oost-Gelderland in de desbetreffende strafzaak is uitgevoerd, dit onderzoek - behoudens concrete aanwijzingen van het tegendeel - moet worden geacht te hebben plaatsgevonden in strijd met het voorschrift dat de hondengeleider de volgorde van de geurdragers niet kent. Dit brengt mee dat ervan moet worden uitgegaan dat het resultaat van die geuridentificatieproef in die gevallen niet als voldoende betrouwbaar kan gelden en dat daarom moet worden aangenomen dat het resultaat van die geuridentificatieproef niet zou zijn gebruikt voor het bewijs indien de rechter met de opgetreden onregelmatigheid bekend was geweest. Ingeval het resultaat van een onregelmatige geuridentificatieproef voor het bewijs van een tenlastegelegd feit is gebezigd en het niet aannemelijk is dat de feitenrechter zonder deze uitkomst van de geuridentificatieproef op grond van het beschikbare bewijsmateriaal tot een bewezenverklaring zou zijn gekomen, levert dat een ernstig vermoeden op dat de rechter de aanvrager ter zake zou hebben vrijgesproken.
5. In de samenhangende zaak is voor het bewijs van de stelling dat er sprake is geweest van “besmette” geuridentificatieproeven bij de aanvrage een brief gevoegd van het Arrondissementsparket te Zutphen van 23 maart 2007, inhoudende – kort gezegd – dat in de desbetreffende zaak gebruik is gemaakt van een geuridentificatieproef die is uitgevoerd door de gezamenlijke oefengroep speurhondengeleiders van de politiekorpsen in Noord- en Oost Nederland en dat uit intern onderzoek is gebleken dat bij de geuridentificatieproeven die in de periode september 1997 tot en met maart 2006 zijn afgenomen door de geurhondendienst van Noord- en Oost-Gelderland, regelmatig niet conform het vastgestelde protocol is gewerkt. Daardoor zouden de resultaten ervan onvoldoende betrouwbaar zijn om in een strafzaak als bewijs te kunnen gebruiken. Verder staat in die brief dat ook in aanvragers zaak een dergelijke proef heeft plaatsgevonden en dat derhalve een herzieningsprocedure mogelijk is. In de onderhavige zaak is een dergelijke brief niet bij de aanvrage gevoegd. Derhalve rijst de vraag of ook ten aanzien van de onderhavige aanvrage ervan kan worden uitgegaan dat er sprake is geweest van een “besmette” geuridentificatieproef.
6. In de onderhavige zaak zijn de geuridentificatieproeven uitgevoerd door de interregionale speurhondendienst (regiopolitie/ressort Arnhem) op 11 juni 2002 (feit 1 en 2), op 12 juni 2002 (feit 3) en op 25 juni 2002 (feit 5). De proeven werden steeds uitgevoerd door [verbalisant 1], brigadier van politie, werkzaam bij de technische recherche van de regiopolitie Twente en [verbalisant 2], speurhondenbegeleider, tevens brigadier van politie, werkzaam bij de technische recherche van de regiopolitie IJsselland. Deze personen zijn ook betrokken geweest bij de geuridentificatieproeven in de samenhangende zaak. Voorts hebben deze personen tevens de geuridentificatieproeven uitgevoerd in de zaken HR 10 juni 2008, LJN: BD3427, HR 27 januari 2009, LJN: BH1013en HR 1 september 2009, LJN: BJ6398 in welke zaken steeds een brief is gestuurd door het arrondissementsparket inhoudende – kort gezegd – dat er in die zaken sprake is geweest van een mogelijk “besmette” geuridentificatieproef. Ik ben daarom van mening dat kan worden aangenomen dat [verbalisant 1] en [verbalisant 2] behoorden tot de geurhondendienst ten aanzien waarvan is gebleken dat zij in de periode september 1997 tot en met maart 2006 regelmatig niet conform het vastgestelde protocol hebben gewerkt. Derhalve kan mijns inziens worden aangenomen dat in de onderhavige zaak sprake is geweest van “besmette” geuridentificatieproeven.
7. Ten laste van aanvrager is bij het vonnis waarvan herziening wordt verzocht bewezenverklaard dat:
“1.
hij in de periode van 10 maart 2002 tot en met 11 maart 2002 in de gemeente Hardenberg (Scholtensdijk) met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een kerkgebouw, gelegen aan de Scholtensdijk heeft weggenomen een geldbedrag, toebehorende aan de Nederlandse Hervormde Kerk waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak.
2.
hij in de periode van 25 april 2002 tot en met 26 april 2002 te Daarle, gemeente Hellendoorn, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een naast een kerkgebouw gelegen schuur aan de [a-straat 1] heeft weggenomen een fiets toebehorende aan [betrokkene 1].
3.
hij in de periode van 9 mei 2002 tot en met 10 mei 2002 in de gemeente Wijhe-Olst, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een kerkgebouw weg te nemen geld en/of goederen, in elk geval datgene wat van zijn gading zou blijken te zijn, geheel of ten dele toebehorende aan de Nederlands Hervormde Kerk "Nicolaas", in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en zich daarbij de toegang tot dat kerkgebouw te verschaffen door middel van braak, door het inslaan/vernielen van een ruit, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
4.
hij in de periode van 25 december 2001 tot en met 28 december 2001 te Ruinen, gemeente De Wolden, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een kerkgebouw heeft weggenomen enig geldbedrag toebehorende aan de Gereformeerde Kerk Ruinerwold-Koekange, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
5.
hij in de periode van 26 maart 2002 tot en met 27 maart 2002 in de gemeente Hardenberg (Hessenweg) met het oogmerk van 'wederrechtelijke toeëigening uit een kerkgebouw heeft weggenomen een geldbedrag van 500 euro, althans enig geldbedrag toebehorende aan de Gereformeerde Kerk, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.”
8. De bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:
“1
Voor zover in de hierna opgenomen schriftelijke bewijsmiddelen wordt verwezen naar het proces-verbaal, wordt hiermee verwezen naar het door [verbalisant 3] , brigadier van politie, in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, nummer PL04MI/02-502817, gesloten en ondertekend te Hardenberg op 4 juli 2002, met bijlagen.
IN HET BIJZONDER TEN AANZIEN VAN FEIT 1
1. 1
Het als bijlage 2.1.2 bij het onder 1 genoemde proces-verbaal gevoegde, door [verbalisant 4], hoofdagent van politie, in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte, nummer PL04MI/02-036557, gesloten en ondertekend te Hardenberg op 11 maart 2002, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 2] -zakelijk weergegeven-:
Ik doe aangifte van inbraak. Niemand had het recht of de toestemming het goed weg te nemen noch om dit te doen door middel van braak.
Ik ben koster van de Nederlandse Hervormde Kerk Heemse, gevestigd Scholtensdijk 24 te Hardenberg. Tussen 10 maart 2002 te 20.30 uur en 11 maart 2002 te 09.30 uur werd er ingebroken in de kerk. Men verschafte zich de toegang tot de kerk door een ruitje van de kerkzaal te vernielen. Twee zendingsbusjes bij de toegang van de kerk werden opengebroken en de kasten in de consistorie werden doorzocht. Ik weet niet hoeveel geld er is weggenomen.
1.2
Het als bijlage 2.1.4 bij het onder 1 genoemde proces-verbaal gevoegde, door [verbalisant 5], brigadier van politie, sporencoördinator, deskundige A schoen- en bandsporen, bij de technische recherche, in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, nummer 02-036557, gesloten en ondertekend te Zwolle op 15 mei 2002, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant -zakelijk weergegeven-:
Betreffende: vergelijkend schoensporenonderzoek naar aanleiding van een inbraak in Hardenberg op 11 maart 2002.
Verdachte: [aanvrager], geboren op [geboortedatum] 1968 te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats], [b-straat 1].
Op 19 april 2002 ontving ik , verbalisant, van [verbalisant 6], brigadier van politie bij de technische recherche:
(1) folie met een afgenomen schoenafdrukspoor;
(2) een paar schoenen van het merk Workers;
Vraagstelling
Is het op folie afgenomen schoenspoor (1) veroorzaakt met één van de schoenen (2).
Onderzoek
Op 19 april 2002 stelde ik, verbalisant, een vergelijkend schoensporenonderzoek in waarbij het volgende is waargenomen, verricht en bevonden.
Sporen
Folie (1) toont een afgenomen schoenafdrukspoor van een schoen met een profilering bestaande uit blokken. In het afgenomen schoenspoor (1) bevinden zich onregelmatigheden.
Schoenen
De schoenen (2) zijn van het merk Workers en volgens het opschrift in de zool maat 44. De zolen van de schoenen hebben een profilering bestaande uit blokken. De rechterschoen heeft een zool met een profilering soortgelijk aan de profilering weergegeven door het afgenomen schoenspoor (1). In de schoen bevinden zich door het gebruik ontstane beschadigingen.
Ten behoeve van het onderzoek zijn met de schoenen (2) proefsporen op papier vervaardigd.
Tengevolge van de beschadigingen in de zolen van de schoen (2) kunnen de hiermee vervaardigde proefsporen als karakteristiek voor deze schoenen worden beschouwd.
Resultaten
Tijdens een vergelijkend onderzoek tussen enerzijds het op folie afgenomen schoenspoor (1)
en anderzijds de rechterschoen en de hiermee vervaardigde proefsporen (2) is gebleken dat:
- de profilering overeenkomt;
- voor zover meetbaar is, de afmetingen praktisch overeenkomen;
- vijf onregelmatigheden in het afgenomen schoenspoor qua plaats en globaal in vorm overeenkomen met beschadigingen in de zool van de rechterschoen.
De overeenkomende onregelmatigheden in de proefsporen zijn veroorzaakt door de beschadigingen in de zool van de schoen.
Onverklaarbare verschillen zijn niet waargenomen.
Conclusie
Op grond van het vergelijkend schoensporenonderzoek concludeer ik, dat het op folie (1)
afgenomen schoenspoor waarschijnlijk is veroorzaakt met de linkerschoen (2).
1.3
Het als bijlage 2.1.5 bij het onder 1 genoemde proces-verbaal gevoegde, door [verbalisant 6], brigadier van politie, in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, nummer 02-036557, gesloten en ondertekend te Zwolle op 11 maart 2002, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant -zakelijk weergegeven-:
Op 11 maart 2002 heb ik, verbalisant, een onderzoek ingesteld in/nabij perceel [c-straat 1] te Hardenberg in verband met diefstal. Het feit werd gepleegd tussen 10 maart 2002 te 20.30 uur en 11 maart 2002 te 09.30 uur.
Tijdens dit onderzoek heb ik de volgende goederen op de voorgeschreven wijze veiliggesteld:
Voorwerp: sorteermateriaal geurdoekje
Plaats aantreffen: zendingsbusje consistorie
Tijdstip: 11.10
Veiliggesteld: geurdoek
Geuroverdracht vond plaats gedurende 04.00 uur. Daarbij werden geurdrager en geurdoek afgedekt.
Voorwerp: sorteermateriaal geurdoekje
Plaats aantreffen: zendingsbusje consistorie
Tijdstip: 11.11
Veiliggesteld: geurdoek
Geuroverdracht vond plaats gedurende 04.00 uur. Daarbij werden geurdrager en geurdoek afgedekt.
1.4
Het als bijlage 2.1.6 bij het onder 1 genoemde proces-verbaal gevoegde, door [verbalisant 2], speurhondengeleider en brigadier van politie, en [verbalisant 1], brigadier van politie, in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, nummer 11.06.02.13.35 PAUMAR, gesloten en ondertekend te Apeldoorn op 11 juni 2002, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten -zakelijk weergegeven-:
Feit: inbraak [c-straat 1] te Hardenberg
Datum waarop feit gepleegd: 10/11 maart 2002
Controle voorwerp: pvc-strip
Corpus delicti: geurmonsters zendingsbusjes veiliggesteld op 11 maart 2002 door [verbalisant 6], technisch rechercheur te IJsselland
Op 11 juni 2002 werd door mij, verbalisant [verbalisant 2], een geuridentificatieproef uitgevoerd met de speurhond Barry.
Conclusie
Gezien het gedrag en de werkwijze van Barry bleek mij, verbalisant [verbalisant 2], dat Barry geurovereenkomst waarnam tussen het corpus delicti en de geurdragers welke waren vastgehouden door verdachte [aanvrager].
De geuridentificatieproef is uitgevoerd volgens de voorschriften, genoemd in supplement 2 van het Keuringsreglement Politiespeurhond menselijke geur (september 1997).
IN HET BIJZONDER TEN AANZIEN VAN FEIT 2
1.5
Het als bijlage 2.8.3 bij het onder 1 genoemde proces-verbaal gevoegde, door [verbalisant 7], brigadier van politie, in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, nummer 02-726484, gesloten en ondertekend te Enschede op 27 april 2002, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant -zakelijk weergegeven-:
Op 26 april 2002 heb ik, verbalisant, een onderzoek ingesteld in/nabij perceel [a-straat 1] te Daarle in verband met diefstal. Het feit werd gepleegd tussen 25 april 2002 te 20.00 uur en 26 april 2002 te 08.45 uur.
Tijdens dit onderzoek heb ik, verbalisant, volgens FT-Norm 326.01 geurdoeken aangebracht op/aan het volgende goed:
Voorwerp: steen
Plaats/tijd aantreffen: 26 april 2002
Afkomstig van: verdachte
Geurdoek aangebracht: op 26-04-2002, te 16.00 uur
Geuroverdracht: 18.00 uur, wel afgedekt
Waarom veiliggesteld: vermoedelijk door de dader(s) gebruikt bij het ingooien van een ruit.
Na de geuroverdracht werd de geurdoek door mij, verbalisant, veiliggesteld in een daarvoor bestemde glazen pot.
1. 6
Het als bijlage 2.8.3 bij het onder 1 genoemde proces-verbaal gevoegde, door [verbalisant 1], speurhondbegeleider en brigadier van politie, in de wettelijke vorm opgemaakt procesverbaal, nummer 11.06.02.13.50 JACSMI, gesloten en ondertekend te Apeldoorn op 11 juni 2002, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant -zakelijk weergegeven-:
Feit: inbraak [a-straat 1] te Daarle
Datum waarop feit gepleegd: 25/26 april 2002
Controle voorwerp: geurdoek
Corpus delicti: geurmonster steen veiliggesteld op 26 april 2002 door [verbalisant 7], technisch rechercheur te Twente
Op 11 juni 2002 werd door mij, verbalisant [verbalisant 1], een geuridentificatieproef uitgevoerd met de speurhond Rex.
Conclusie
Gezien het gedrag en de werkwijze van Rex bleek mij, verbalisant [verbalisant 1], dat Rex geurovereenkomst waarnam tussen het corpus delicti en de geurdragers welke waren vastgehouden door verdachte [aanvrager].
De geuridentificatieproef is uitgevoerd volgens de voorschriften, genoemd in supplement 2 van het Keuringsreglement Politiespeurhond menselijke geur (september 1997).
1. 7
Het als bijlage 2.9.2 bij het onder 1 genoemde proces-verbaal gevoegde, door [verbalisant 8], hoofdagent van politie, in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, nummer PL0500/02-033430, gesloten en ondertekend te Hellendoorn op 26 april 2002, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1] -zakelijk weergegeven-:
Ik doe aangifte van diefstal van mijn dochter's fiets gepleegd aan de [a-straat 1] te Daarle tussen 25 april 2002 te 20.00 uur en 26 april 2002 te 08.45 uur. Deze fiets behoorde mij geheel in eigendom toe. Ik heb aan niemand toestemming gegeven deze fiets weg te nemen en zich toe te eigenen.
De afgelopen nacht werd er ingebroken in de aangelegen kerk. Ik woon in de naastgelegen pastorie, waartoe een aangebouwde schuur behoort. In deze schuur heeft mijn dochter gisteravond omstreeks 20.00 uur haar fiets onafgesloten gestald. De schuur zelf werd niet slotvast afgesloten. Vanmorgen om 08.45 uur ontdekte mijn vrouw dat haar fiets verdwenen was.
Het betrof een nagenoeg nieuwe Union damesfiets van het type Via Via, kleur blauw/paars, voorzien van de gegraveerde postcode [postcode], serienummer [001].
1. 8
Het als bijlage 2.9.3 bij het onder 1 genoemde proces-verbaal gevoegde, door [verbalisant 9], hoofdagent van politie en [verbalisant 10], inspecteur van politie, in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, nummer PL0613/02-255985, gesloten en ondertekend te Nunspeet op 28 mei 2002, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten -zakelijk weergegeven-:
Op maandag 27 mei 2002 reden wij, verbalisanten, het perron op van het NS station te Nunspeet. Nadat wij halverwege het perron opgereden waren, zagen wij plotseling een jongeman hard weghollen vanaf genoemd perron. Op dat moment waren er geen andere personen aanwezig daar. De jongeman rende weg over het perron in de richting van het Stationsplein en verdween daarna in de tuinen van de woningen welke gelegen waren aan de Bergakkerweg te Nunspeet.
Op het NS-station zagen wij nabij de plaats waar de jongeman wegvluchtte een blauwe damesfiets staan. Het merk van deze fiets was Union. Bij deze fiets, welke bij een bankje stond, zagen wij dat op dat bankje een crèmekleurige tas lag. Wij zagen dat in deze tas een zwarte portemonnee zat, met daarin een NS-voordeelpas met daarop een foto en de naam van: [aanvrager].
1. 9
Het als bijlage 2.9.4 bij het onder 1 genoemde proces-verbaal gevoegde, door [verbalisant 11], hoofdagent van politie, in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen, nummer PL0613/02-255985, gesloten en ondertekend te Nunspeet op 11 juni 2002, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant -zakelijk weergegeven-:
Op maandag 27 mei 2002 werd door mij, [verbalisant 11], een onderzoek ingesteld naar de inhoud van de aangetroffen crèmekleurige tas en de bij deze tas achtergelaten damesfiets, kleur blauw, merk Union, type Via Via. Beide goederen zijn op genoemde dag aangetroffen op het NS-perron te Nunspeet.
Mij bleek dat bepaalde kenmerken uit het frame van genoemde fiets geveild c.q. weggeslepen waren. De fiets was voorzien van het framenummer [001]. Blijkens informatie bleek genoemde fiets tussen 25 april 2002 en 26 april 2002 gestolen te zijn in Daarle. De fiets werd weggenomen uit een schuurtje behorende bij de pastorie/kerk aldaar.
In de crèmekleurige weekendtas, van het merk USA Ouit werd een voordeelurenkaart aangetroffen, welke op 18 april 2002 afgegeven was door de Klantenservice Abonnementen van de Nederlandse Spoorwegen.
De voordeelurenkaart was voorzien van een pasfoto, de naam [aanvrager] en de nummers [002] en [003].
Op 27 mei 2002 werd door een collega van de Spoorwegrecherche Zwolle navraag gedaan bij de Klantenservice Abonnementen NS omtrent de volledige identiteit van de manspersoon welke genoemd was op de voordeelurenkaart. Daaruit bleek dat genoemde Voordeelurenkaart afgegeven was aan: [aanvrager], geboren op [geboortedatum] 1968, wonende te [woonplaats], [b-straat 1], postcode [postcode].
Op 30 mei 2002 werd door mij, [verbalisant 11], de aangetroffen pasfoto op de voordeelurenkaart ten name van [aanvrager] vergeleken met een verdachtefoto no: 2-4-2002 PL0600 ten name van [aanvrager], geboren [geboortedatum] 1968. De afbeeldingen van beide foto's waren zeer sterk gelijkend.
IN HET BIJZONDER TEN AANZIEN VAN FEIT 3
1. 10
Het als bijlage 2.7.2 bij het onder 1 genoemde proces-verbaal gevoegde, door [verbalisant 12], agent van politie, in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte, nummer PL04ZU/02-067752, gesloten en ondertekend te Raalte op 10 mei 2002, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 3] -zakelijk weergegeven-:
Ik doe aangifte van diefstal. Niemand had het recht of de toestemming enig goed weg te nemen.
Ik ben koster van de Nederlandse Hervormde Kerk 'Nicolaas', gelegen aan de Kerkstraat 3 te Wijhe.
Op donderdag 9 mei 2002, omstreeks 10.30 uur, is de kerk afgesloten. Op vrijdag 10 mei 2002, omstreeks 18.15 uur, fietste ik langs de kerk. Ik zag dat er tegen de rechterzijkant van de kerk een pallet stond. Vervolgens zag ik dat er een raampje van de kerk kapot was. Omdat ik dit niet vertrouwde, ben ik in de kerk gaan kijken. Ik zag dat de deur aan de rechtervoorzijde van de kerk openstond. Deze deur was afgesloten door middel van een balk en daardoor alleen van binnenuit open te maken. Ik zag dat de bijbel die anders op standaard van de preekstoel lag nu in het toilet lag. Ik zag dat de twee zendingsbussen die aan de rechtermuur van de kerk hingen nu op de grond lagen.
Ik zag dat er geen goederen uit de kerk waren weggenomen.
En als relaas van verbalisant -zakelijk weergegeven-:
M.O.-omschrijving: Een raampje van de kerk was ingeslagen.
1. 11
Het als bijlage 2.7.3 bij het onder 1 genoemde proces-verbaal gevoegde, door [verbalisant 13], inspecteur van politie, in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, nummer 02-067752, gesloten en ondertekend te Zwolle op 11 mei 2002, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant -zakelijk weergegeven-:
Op 11 mei 2002 heb ik, verbalisant, een onderzoek ingesteld in/nabij perceel [d-straat 1] te Wijhe. Het feit werd gepleegd tussen 9 mei 2002 te 10.30 uur en 10 mei 2002 te 18.15 uur.
Tijdens dit onderzoek heb ik de volgende goederen op de voorgeschreven wijze veiliggesteld:
Voorwerp: sorteermateriaal steen
Plaats aantreffen: in kerk
Tijdstip: 10.15
Veiliggesteld: geurdoek
Geuroverdracht vond plaats gedurende 03.50 uur. Daarbij werden geurdrager en geurdoek afgedekt.
De steen was door collega bij raam binnenkomst aangetroffen.
1. 12
Het als bijlage 2.7.4 bij het onder 1 genoemde proces-verbaal gevoegde, door [verbalisant 14], speurhondengeleider, brigadier van politie, [verbalisant 15], hoofdagent van politie en [verbalisant 2], brigadier van politie, in de wettelijke vorm opgemaakt procesverbaal, nummer 12.06.02.14.00 HENSTE, gesloten en ondertekend te Heerlen op 17 juni 2002, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten -zakelijk weergegeven-:
Feit: inbraak kerk [d-straat 1] te Wijhe
Datum waarop feit gepleegd: 10 mei 2002
Controle voorwerp: geurdoek
Corpus delicti: geurdoek steen veiliggesteld op 11 mei 2002 door [verbalisant 13], technisch rechercheur te IJsselland
Op 12 juni 2002 werd door mij, verbalisant [verbalisant 14], een geuridentificatieproef uitgevoerd met de speurhond Cindy.
Conclusie
Gezien het gedrag en de werkwijze van Cindy bleek mij, verbalisant [verbalisant 14], dat Cindy geurovereenkomst waarnam tussen het corpus delicti (geurdoek steen) en de geurdragers welke waren vastgehouden door verdachte [aanvrager].
De geuridentificatieproef is uitgevoerd volgens de voorschriften, genoemd in supplement 2 van het Keuringsreglement Politiespeurhond menselijke geur (september 1997).
IN HET BIJZONDER TEN AANZIEN VAN FEIT 4
1. 13
Het als bijlage 2.10.2 bij het onder 1 genoemde proces-verbaal gevoegde, door [verbalisant 16] en [verbalisant 17], beiden brigadier van politie, in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte, nummer PL034A/01-215846, gesloten en ondertekend te Ruinen op 28 december 2001, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 4] -zakelijk weergegeven-:
Ik doe aangifte van inbraak. Het weggenomen goed behoort geheel in eigendom toe aan de Gereformeerde Kerk Ruinerwold-Koekange. Niemand had het recht of de toestemming het goed weg te nemen met het oogmerk zich het toe te eigenen, noch om dit te doen door middel van braak, verbreking, inklimming of valse sleutel.
Ik ben als koster in dienst bij genoemde kerk.
Tussen 25 december 2001 te 15.00 uur en 28 december 2001 te 10.00 uur is er ingebroken in het kerkgebouw aan de Netten te Ruinen. Men is binnengekomen aan de achterzijde (west) van het gebouw door een bovenlicht/uitzetraam te forceren. Binnen heeft men het hele gebouw doorzocht.
In de keuken staat de kluis op een plank tegen de muur. Deze kluis is weggenomen. We vonden hem terug in de hal tegen de noordmuur van het gebouw aan. Hier heeft men met een slijptol de kluis opengesneden.
In de kluis zat geld van 6 collectes, bij benadering ongeveer ƒ 750,-
1. 14
Het als bijlage 2.10.3 bij het onder 1 genoemde proces-verbaal gevoegde, door [verbalisant 18], technisch rechercheur, in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, nummer PL034A/01-215846, gesloten en ondertekend, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant -zakelijk weergegeven-:
Op 28 december 2001 verrichtte ik omstreeks 11.40 uur een technisch sporenonderzoek in en om het kerkgebouw aan de Netten 2 te Ruinen. In het tijdvak gelegen tussen 25 december 2001 te 15.00 uur en 28 december 2001 te 10.00 uur had er in dat kerkgebouw een inbraak plaatsgevonden.
Tijdens het sporenonderzoek trof ik op het (kunst)leren zitvlak van een stoel schoenzoolafdrukken aan. De betreffende stoel stond in een zaal aan de achterzijde van het gebouw en wel onder een opengebroken raam (bovenlicht). De afdrukken werden door mij op de daarvoor geëigende manier afgenomen en veiliggesteld met folies. Deze folies werden vervolgens voorzien het in deze zaak unieke zaaknummer 281201/11.40/1615.
Op 29 december 2001 werd in het Utrechtse Benschop een inbreker op heterdaad aangehouden die opgaf te zijn [aanvrager], geboren op [geboortedatum] 1968.
De sporencoördinator van de afdeling Technische Recherche Drenthe ontving deze informatie en de door de verdachte gebruikte modus operandi. Dit leidde tot de relatie [aanvrager] en de inbraak aan de Netten 2 in Ruinen.
Op 24 januari 2002 ontving de Technische Recherche Drenthe van de politie Utrecht het paar schoenen, afkomstig van verdachte [aanvrager].
Op 31 januari 2002 werd het bewuste paar schoenen tezamen met de door mij veiliggestelde schoensporen van de inbraak in Ruinen, voor een vergelijkend schoensporenonderzoek overgedragen aan de technisch rechercheur [verbalisant 19].
1. 15
Het als bijlage 2.10.4 bij het onder 1 genoemde proces-verbaal gevoegde, door [verbalisant 19], brigadier van politie, technisch rechercheur, in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, nummer 0304020900/223, gesloten en ondertekend te Groningen op 28 mei 2002, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant -zakelijk weergegeven-:
Op 31 januari 2002 ontving ik, verbalisant, de volgende goederen:
(1) een paar schoenen, merk Montrex, gewaarmerkt 01-215846, afkomstig van verdachte [aanvrager], geboren op 09-04-1968;
(2) een dactyloscopisch folie met een afgenomen schoenafdrukspoor, gewaarmerkt 28120111401615-001.
Vraagstelling
Is het schoenafdrukspoor (2) veroorzaakt met de loopzolen van de schoenen (1).
Onderzoek
Op 3 april 2002 stelde ik een vergelijkend schoensporenonderzoek in, waarbij het volgende is waargenomen, verricht en bevonden:
Spoor (2) betreft een zwarte dactyloscopische folie met een afdrukspoor. Het spoor toont de hak van de loopzool van een rechterschoen met een profilering. Deze profilering bestaat uit onregelmatige veelhoeken en cirkelachtige segmenten. In spoor (2) bevinden zich onregelmatigheden.
Schoenen (1)
De schoenen (1) zijn herenschoenen. De schoenen zijn van het merk Montrex, labelgegevens maat 44. De profilering van de loopzolen bestaat uit onregelmatige veelhoeken, cirkelachtige segmenten en in het geleng ruitjes in een netwerk. In de loopzolen van de schoenen bevinden zich diverse door het gebruik ontstane, karakteristieke beschadigingen.
Resultaten
Tijdens het vergelijkend onderzoek tussen enerzijds het veiliggestelde schoenafdrukspoor (2)
en anderzijds de loopzool van de rechterschoen (1) en het hiermee vervaardigde proefafdrukspoor, is gebleken dat:
- de profilering van het schoenafdrukspoor (2) overeenkomt met de profilering van de rechterschoen(l);
- de afmetingen, voor zover meetbaar, praktisch overeenkomen;
- drie onregelmatigheden in het schoenafdrukspoor wat betreft plaats en vorm overeenkomen met drie karakteristieke beschadigingen in de loopzool van de rechterschoen (1);
- twee onregelmatigheden in het schoenafdrukspoor (2) wat betreft plaats overeenkomen en wat betreft vorm globaal of gedeeltelijk overeenkomen met twee karakteristieke beschadigingen in de loopzool van de rechterschoen (1).
Conclusie
Op grond van het vergelijkend schoensporenonderzoek concludeer ik dat:
- het veiliggestelde schoenafdrukspoor (2) waarschijnlijk veroorzaakt is met de loopzool van de rechterschoen (1);
Bij het formuleren van de conclusies is gebruik gemaakt van de volgende conclusiereeks:
Bevestigend: Is veroorzaakt (zekerheid gebaseerd op ervaring), zeer waarschijnlijk, waarschijnlijk, mogelijk.
IN HET BIJZONDER TEN AANZIEN VAN FEIT 5
1. 16
Het als bijlage 2.6.2 bij het onder 1 genoemde proces-verbaal gevoegde, door [verbalisant 20], hoofdagent van politie, in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte, nummer PL04MI/02-044784, gesloten en ondertekend te Hardenberg op 27 maart 2002, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 5] -zakelijk weergegeven-:
Ik doe aangifte van inbraak. Het weggenomen goed behoort de Gereformeerde Kerk Hardenberg-Heemse geheel in eigendom toe. Niemand had het recht of de toestemming het goed weg te nemen noch om dit te doen door middel van braak.
Tussen 26 maart 2002 te 23.15 uur en 27 maart 2002 te 07.50 uur werd er ingebroken in het kerkgebouw van de Gereformeerde Kerk Hardenberg-Heemse. Aan de achterzijde werd een raam opengebroken. In bijna alle ruimte is men geweest. In de kantine werden achter de bar alle kasten en laden doorzocht. Tevens heeft men geld uit het telefoonpotje gehaald. Hierin bevond zich ongeveer 5 à 6 euro. De deur naar de kelder werd opengebroken. Ik de kelder staat een kluis. Deze werd opengebroken. Uit de kluis werd ongeveer € 500,- ontvreemd.
1. 17
Het als bijlage 2.6.3 bij het onder 1 genoemde proces-verbaal gevoegde, door [verbalisant 6] , brigadier van politie, in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, nummer 02-044784, gesloten en ondertekend te Zwolle op 27 maart 2002, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant -zakelijk weergegeven-:
Op 27 maart 2002 heb ik, verbalisant, een onderzoek ingesteld in/nabij perceel [e-straat 1] te Hardenberg. Het feit werd gepleegd tussen 26 maart 2002 te 23.15 en 27 maart 2002 te 07.50 uur. Tijdens dit onderzoek heb ik de volgende goederen op de voorgeschreven wijze veiliggesteld:
Voorwerp: sorteermateriaal geurdoek
Plaats aantreffen: handgreep kluis kelder
Tijdstip: 08.15
Veiliggesteld: geurdoek
Geuroverdracht vond plaats gedurende 03.00 uur. Daarbij werden geurdrager en geurdoek afgedekt.
1. 18
Het als bijlage 2.6.4 bij het onder 1 genoemde proces-verbaal gevoegde, door [verbalisant 1] , speurhondengeleider, brigadier van politie en [verbalisant 2] , brigadier van politie, in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, nummer 25.06.02.15.30 JACSMI, gesloten en ondertekend te Apeldoorn op 25 juni 2002, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten -zakelijk weergegeven-:
Feit: inbraak Hessenweg 47 te Hardenberg
Datum waarop feit gepleegd: 26 maart 2002
Controle voorwerp: pvc-buis
Corpus delicti: geurmonster handgreep kluis veiliggesteld op 27 maart 2002 door [verbalisant 6], technisch rechercheur te IJsselland
Op 25 juni 2002 werd door mij, verbalisant [verbalisant 1], een geuridentificatieproef uitgevoerd met de speurhond Rex.
Conclusie
Gezien het gedrag en de werkwijze van Rex bleek mij, verbalisant [verbalisant 1], dat Rex geurovereenkomst waarnam tussen het corpus delicti (geurmonster handgreep kluis) en de geurdragers welke waren vastgehouden door verdachte [aanvrager].
De geuridentificatieproef is uitgevoerd volgens de voorschriften, genoemd in supplement 2 van het Keuringsreglement Politiespeurhond menselijke geur (september 1997).
Bewijsoverweging.
Het hof overweegt met betrekking tot de hiervoor gebezigde bewijsmiddelen dat deze elkaar onderling versterken, in het bijzonder vanwege het feit dat het telkens gaat om inbraken in kerken of een bijbehorend gebouw en het feit dat in alle gevallen sterke aanwijzingen zijn gevonden dat verdachte ten tijde van het plegen van de feiten ter plaatse is geweest, in vier gevallen door middel van een geurproef en in een van die vier gevallen en in het vijfde geval door middel van voetafdrukken. Bij feit 2 is bovendien bij de fiets die was gestolen, een tas aangetroffen met daarin een Voordeelurenkaart van de NS van verdachte.”
9.
Samengevat komt de hierboven onder 8 weergegeven bewijsconstructie van het Hof op het volgende neer: In de periode december 2001 tot en met mei 2002 is tussen sluiting aan het einde van de dag en opening de volgende ochtend verschillende malen ingebroken in kerken en een naast een kerk gelegen schuur. Ten aanzien van de feiten 3 en 5 wordt de betrokkenheid van verdachte bij deze inbraken slechts ondersteund door de positieve geuridentificatieproef. Ten aanzien van feit 1 komt daarbij het schoenspoor. Ten aanzien van feit 4 is er slechts het schoenspoor. Ten aanzien van feit 2 komt bij de geurproef nog de verklaring van verbalisanten die de gestolen fiets aantroffen met daarbij een tas met portemonnee waarin de Voordeelpas van de NS van de verdachte zat. Het Hof heeft in de nadere bewijsoverweging overwogen dat de bewijsmiddelen elkaar onderling verstreken nu het telkens gaat om inbraken in kerken of een bijbehorend gebouw en in alle gevallen sterke aanwijzingen zijn gevonden dat verdachte ten tijde van het plegen van de feiten ter plaatse is geweest. Ten aanzien van deze aanwijzingen verwijst het Hof naar de geurproeven (in vier gevallen), de voetafdrukken (in twee gevallen) en het feit dat bij de fiets die was gestolen een tas is aangetroffen met daarin een voordeelurenkaart van de NS van verdachte.
11.
Nu het dossier ten aanzien van de feiten 3 en 5 behoudens de positieve geuridentificatieproef geen bewijsmateriaal inhoudt, waaruit kan volgen dat aanvrager daadwerkelijk bij de (poging tot) diefstal betrokken is geweest, is het niet aannemelijk dat het Hof zonder de uitkomst van de geuridentificatieproef op grond van het beschikbare materiaal tot een bewezenverklaring van deze feiten zou zijn gekomen. Ook ten aanzien van feit 2 blijft zonder de uitkomst van de geuridentificatieproef te weinig bewijsmateriaal over. Het enkele feit dat een dag na de diefstal de voordeelurenkaart van aanvrager in een tas bij de gestolen fiets is aangetroffen, lijkt mij niet voldoende om met voldoende mate van aannemelijkheid vast te kunnen stellen dat aanvrager ook daadwerkelijk degene is geweest die de fiets heeft gestolen. Daarom is sprake van het ernstige vermoeden dat het Hof, ware het op de hoogte geweest van de omstandigheid dat ten aanzien van de geurproeven ervan moet worden uitgegaan dat deze niet op deugdelijke wijze zijn uitgevoerd, tot een vrijspraak van het tenlastegelegde onder 2, 3 en 5 zou zijn gekomen.
12.
Daarmee resteert de vraag of het Hof zonder de resultaten van de geuridentificatieproeven tot een veroordeling zou zijn gekomen voor de feiten 1 en 4. Voor de bewezenverklaring van deze feiten heeft het Hof het resultaat van een vergelijkend schoensporenonderzoek voor het bewijs gebezigd. Op grond van de desbetreffende onderzoeken is geconcludeerd dat het schoenspoor “waarschijnlijk” is veroorzaakt door de schoen van de aanvrager. Net als in een eerdere herzieningszaak van dezelfde aanvrager (HR 11 november 2008, LJN: BG3853) vormen de resultaten van de geurproeven, blijkens de nadere bewijsoverweging van het Hof, een belangrijk element in de bewijsconstructie. Het moet er voor worden gehouden dat het Hof zonder de uitkomsten van de geuridentificatieproeven niet zou hebben geoordeeld dat het overige bewijsmateriaal elkaar zodanig verstrekt, dat daaruit de betrokkenheid van de aanvrager bij die inbraken met voldoende mate van aannemelijkheid volgt. Het oordeel dat de ter plaatse gevonden schoenafdruk waarschijnlijk afkomstig is van de aanvrager is daarvoor niet voldoende. Daarom is ook ten aanzien van deze feiten sprake van het ernstige vermoeden dat het Hof, ware het op de hoogte geweest van de omstandigheid dat ten aanzien van de geurproeven ervan moet worden uitgegaan dat deze niet op deugdelijke wijze zijn uitgevoerd, tot een vrijspraak zou zijn gekomen.
13.
Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad de aanvrage gegrond zal verklaren, voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voormeld arrest van het Hof zal bevelen en de zaak zal verwijzen naar het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch, opdat de zaak op de voet van het bepaalde in art. 467, eerste lid, Sv opnieuw zal worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 17‑09‑2013