HR, 27-01-2009, nr. 07/11683 Hs
ECLI:NL:HR:2009:BH1013
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
27-01-2009
- Zaaknummer
07/11683 Hs
- LJN
BH1013
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BH1013, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 27‑01‑2009; (Herziening)
- Vindplaatsen
Uitspraak 27‑01‑2009
Inhoudsindicatie
Herziening. Geurproefzaak.
27 januari 2009
Strafkamer
nr. 07/11683 Hs
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 13 april 2005, nummer 21/006629-04, ingediend door mr. R.B.J.G. Baggen, advocaat te Arnhem, namens:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958, domicilie kiezende ten kantore van zijn raadsman.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
Het Hof heeft de aanvrager ter zake van 1. "diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, gepleegd door twee of meer verenigde personen" en 2. "medeplegen van: opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven; en opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroofd houden; meermalen gepleegd" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren en zes maanden, met oplegging van schadevergoedingsmaatregelen.
2. De aanvrage tot herziening
2.1. De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2. De aanvrage berust op de stelling dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv. De aanvrager voert daartoe aan dat zijn zaak destijds niet tot een veroordeling zou hebben geleid indien de rechter bekend zou zijn geweest met de omstandigheid dat sprake is van gerede twijfel aan de betrouwbaarheid en wijze van uitvoering van de geuridentificatieproef.
3. Achtergrond van de aanvrage
Aan de aanvrage is gehecht een brief van 23 april 2007 van het Arrondissementsparket Almelo gericht aan de aanvrager. In deze brief is de aanvrager een mededeling gedaan omtrent mogelijk onjuist uitgevoerde geuridentificatieproeven in de periode van september 1997 tot en met maart 2006 door de geurhondendienst Noord- en Oost-Gelderland. In deze periode zou de speurhondengeleider tijdens het afnemen van de geuridentificatieproef regelmatig, in afwijking van het vastgestelde protocol, vooraf op de hoogte zijn geweest van de sorteervolgorde van de geurbuisjes. Volgens het openbaar ministerie zou ook in de zaak van de aanvrager gebruik zijn gemaakt van een dergelijke geuridentificatieproef. De onderhavige aanvrage is naar aanleiding van deze mededeling ingediend.
4. Aan de beoordeling van de aanvrage voorafgaande beschouwing
4.1. De Hoge Raad heeft eerder geoordeeld dat in de gevallen waarin in de periode van september 1997 tot en met maart 2006 een geuridentificatieproef door de geurhondendienst Noord- en Oost-Gelderland in de desbetreffende strafzaak is uitgevoerd, dit onderzoek - behoudens concrete aanwijzingen van het tegendeel - moet worden geacht te hebben plaatsgevonden in strijd met het voorschrift dat de hondengeleider de volgorde van de geurdragers niet kent, hetgeen met zich brengt dat ervan moet worden uitgegaan dat het resultaat van die geuridentificatieproef in die gevallen niet als voldoende betrouwbaar kan gelden en dat aldus moet worden aangenomen dat het resultaat van de geuridentificatieproef niet zou zijn gebruikt voor het bewijs indien de rechter met de opgetreden onregelmatigheid bekend was geweest (vgl. HR 22 april 2008, LJN BC8789).
4.2. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat onder een "minder zware strafbepaling" in de zin van art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv moet worden verstaan een strafbepaling die een minder zware straf bedreigt. Daaronder wordt niet verstaan de oplegging door de rechter van een andere (minder zware) sanctie.
4.3. Ingeval het resultaat van een onregelmatige geuridentificatieproef voor het bewijs van het desbetreffende tenlastegelegde feit is gebezigd en het niet aannemelijk is dat zonder deze uitkomst van de geuridentificatieproef de feitenrechter op grond van het beschikbare bewijsmateriaal tot een bewezenverklaring zou zijn gekomen, levert dat een ernstig vermoeden op dat de rechter de aanvrager terzake zou hebben vrijgesproken. In dat geval is derhalve sprake van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv.
5. Beoordeling van de aanvrage
5.1. Ten laste van de aanvrager is bij het arrest waarvan herziening wordt verzocht bewezenverklaard dat:
"1. hij op 2 april 2004, te Manderveen, in de gemeente Tubbergen, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning aan de [a-straat] heeft weggenomen (ongeveer) 5100 euro, toebehorende aan [slachtoffer 1] en enkele foto's, twee zilveren ringen, een ROC-schoolpasje en een busje pepperspray, toebehorende aan [slachtoffer 2], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] en (vervolgens) tegen [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte tezamen en in vereniging met anderen, gekleed in donkere kleding en met een bivakmuts over het hoofd en met handschoenen aan en voorzien van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en schroevendraaiers en een breekijzer en rollen tape zich naar en in vorenbedoelde woning heeft begeven en vervolgens in die woning luidkeels heeft geschreeuwd: "Politie. Dit is een overval." en "Politie, politie. Wij zijn van de recherche" en (vervolgens) dat op een vuurwapen gelijkende voorwerp op het hoofd van [slachtoffer 1] heeft gericht en gericht gehouden en de in die woning aanwezige [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] heeft gedwongen op hun buik te gaan liggen en [slachtoffer 1] tegen diens hoofd heeft geslagen en de handen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] met tape op de rug heeft vastgebonden en met tape de mond van [slachtoffer 4] heeft dichtgeplakt en tegen [slachtoffer 3] heeft gezegd: "Waar is het geld" en "Je wilt toch niet dat je dochter iets overkomt?" en [slachtoffer 3] heeft meegenomen naar een (slaap)kamer en haar heeft laten aanwijzen waar geld verborgen lag en vervolgens [slachtoffer 1] heeft meegenomen naar een schuur en (daarbij) tegen [slachtoffer 1] heeft gezegd -zakelijk weergegeven - dat hij aan zijn eind zou komen indien hij niet mee zou werken en (vervolgens) pepperspray, althans een bijtende vloeistof heeft gespoten in het gezicht van [slachtoffer 6] en in de richting van [slachtoffer 5];
2. hij op 2 april 2004, te Manderveen, in de gemeente Tubbergen, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 2] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers zijn zij, verdachte en zijn mededaders, met dat opzet, gekleed in donkere kleding en met een bivakmuts over het hoofd en met handschoenen aan en voorzien van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en schroevendraaiers en een breekijzer en rollen tape een woning aan de [a-straat] binnengedrongen en hebben hij, verdachte en zijn mededaders vervolgens in die woning met dat opzet [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 2] gedwongen om in de keuken van de woning op de vloer te gaan liggen en (vervolgens) hun handen met tape vastgebonden en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op een van hen gericht en gericht gehouden en ten overstaan van die personen, met een schroevendraaier en een breekijzer gemanipuleerd en aldus [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 2] in de keuken van die woning, althans in die woning bewaakt en gedwongen in die woning te verblijven."
5.2. Het Hof heeft volstaan met een arrest waarin de gebezigde bewijsmiddelen niet zijn opgenomen. In het arrest is omtrent het bewijs van voormelde feiten een nadere overweging opgenomen. Deze luidt:
"Verdachte heeft zowel bij de politie, ter terechtzitting van de rechtbank te Almelo op 27 oktober 2004 en ter terechtzitting van het hof te Arnhem op 30 maart 2005 telkens ontkend betrokken te zijn geweest bij de overval op 2 april 2004. Hij stelt de avond van 2 april 2004 thuis te hebben doorgebracht. De verklaring van [medeverdachte 1] dat hij, verdachte, bij de overval zou zijn betrokken, zou onjuist en onbetrouwbaar zijn. Op verzoek van de verdachte zijn de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] opgeroepen voor de zitting van het hof. De advocaat-generaal heeft de getuige [medeverdachte 1] opgeroepen. De getuige [getuige 1] heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op de avond van 2 april 2004 door zijn vriendin is afgezet bij de woning van verdachte en dat hij bij verdachte en diens vriendin de avond heeft doorgebracht. Een neef van de getuige, [medeverdachte 2] heeft hem laat in de avond opgehaald met de auto en samen zijn zij weggereden.
De getuige [getuige 2] heeft anderhalve week samen met de medeverdachte [medeverdachte 1] op één cel gezeten. Deze [medeverdachte 1] heeft telkens belastende verklaringen afgelegd over verdachte en zijn deelname aan de overval. Ter terechtzitting van het hof heeft getuige [getuige 2] verklaard dat [medeverdachte 1] verschillende versies heeft gegeven van hetgeen gebeurd zou zijn op de bewuste avond. Hij verklaarde voorts dat [medeverdachte 1] het erg moeilijk had met zijn detentie en, naar deze zei, er bijna alles voor over had om uit de detentie te komen.
Het hof overweegt als volgt:
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft bij de politie op 4 april 2004 (blz 220-225) en 26 april 2004 (blz 236-237) uitvoerig en consistent verklaard over de deelname van verdachte [aanvrager] aan de overval. Uit zijn verklaringen komt verdachte naar voren als iemand die het initiatief heeft genomen tot de overval. Verdachte vertelde [medeverdachte 1] van het plan wiet te gaan ophalen bij een wiethandelaar (blz 220, 2e alinea). [Medeverdachte 1] moest handschoenen en een bivakmuts meenemen (blz 221, 1e alinea); verdachte wist de weg naar het huis in Manderveen (blz 221, 5e alinea). Ook de tape die later is gebruikt om de slachtoffers vast te tapen heeft [medeverdachte 1] in opdracht van verdachte gekocht (blz 222, 4e alinea). [Medeverdachte 1] heeft zijn verklaringen dat verdachte [aanvrager] betrokken is geweest bij de overval tegenover het hof nogmaals in min of meer dezelfde bewoordingen herhaald.
Getuige [getuige 1] is de enige gehoorde getuige die de lezing van verdachte bevestigt. Deze getuige is eerder gehoord door de rechter-commissaris op 13 september 2004. Hij heeft ter terechtzitting verklaard door zijn vriendin te zijn afgezet bij de woning van de verdachte en later weer te zijn opgehaald door zijn neef [medeverdachte 2]. In de verklaring die de getuige bij de rechter-commissaris heeft afgelegd kon hij niet met zekerheid zeggen of de avond van zijn bezoek aan verdachte ook werkelijk 2 april 2004 betrof. Voorts heeft hij toen verklaard alleen op bezoek te zijn geweest bij de verdachte. Dit terwijl de vriendin van verdachte, [medeverdachte 3] op 15 april 2004 heeft verklaard dat de getuige [getuige 1] samen met zijn vriendin [betrokkene 1] op bezoek is geweest (blz 258, 2e alinea). De verklaring van de getuige [getuige 1] vindt geen steun in andere verklaringen, en wordt door het hof ongeloofwaardig geacht.
Gelet op de gedetailleerde en, als hiervoor overwogen, uitvoerige en consistente verklaringen van [medeverdachte 1], hecht het hof meer waarde aan de verklaringen van [medeverdachte 1] dan aan de ter terechtzitting afgelegde verklaring van [getuige 1]. Het hof acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen en de uitkomst van de dubbele geurproef waaruit blijkt dat de geur van verdachte tot tweemaal toe is herkend op een schilmesje dat is aangetroffen in de schuur van [slachtoffer 1] (blz 169-170), wettig bewezen en heeft daaruit de overtuiging verkregen, dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan."
5.3. Uit de stukken van het dossier waarover de Hoge Raad de beschikking heeft, waaronder het vonnis van de Rechtbank te Almelo van 9 november 2004, kan ten aanzien van het bewijs van de bedoelde tenlastegelegde feiten - zakelijk weergegeven - het volgende worden afgeleid.
(i) De opsporingsambtenaren hebben het volgende gerelateerd. Op vrijdag 2 april 2004, om 22.18 uur, kreeg een opsporingsambtenaar van de regionale meldkamer Twente de melding dat een meisje naar de 112-alarmcentrale had gebeld. Zij had fluisterend doorgegeven dat op het adres [a-straat 1] te [plaats] haar ouders waren vastgebonden. Direct daarna was de verbinding verbroken. De opsporingsambtenaren gingen met een opvallende politieauto terstond ter plaatse. Tevens ging een tweede politieauto ter plaatse. Op 2 april 2004, om 22.29 uur, waren zij nabij perceel [a-straat 1] te [plaats]. Tijdens het oprijden van dit perceel zagen zij een donkergekleurde personenauto nabij dit perceel staan. De bemanning van de andere politieauto parkeerde haar dienstvoertuig dusdanig voor deze personenauto, dat deze niet weg kon rijden. Zij reden met hun voertuig verder het erf van perceel [a-straat 1] te [plaats] op. Zij zagen op dat moment dat twee à drie donkergeklede personen vanaf de achterdeur van dit perceel de woning in renden. Een opsporingsambtenaar wist ambtshalve dat de voordeur rechts van deze woning was waarop zij rechts om de woning liepen tot aan deze voordeur. Hier aangekomen hoorden zij luid glasgerinkel aan de noordzijde van de woning. Zij zagen dat enkele donker geklede personen uit deze woning renden. Zij riepen hierop luid en duidelijk: "Halt, politie". Hierna zagen zij dat drie van deze personen de woning weer in renden. Zij zagen dat deze drie personen hard wegrenden de trap op. In de woning zagen zij [slachtoffers]. De opsporingsambtenaren renden achter deze drie personen aan en troffen één persoon op de eerste verdieping. De tweede persoon (achteraf verdachte [medeverdachte 4]) rende verder een lager gedeelte van deze zolder op. Zij zagen dat de personen bivakmutsen op hun hoofden en handschoenen droegen. De verdachte [medeverdachte 4] bleef hierop staan en deelde mede dat hij zich overgaf. De verdachte [medeverdachte 4] liep hierop mee naar de plaats waar zij de eerste persoon hadden aangetroffen. Zij zagen dat de derde naar boven vluchtende persoon zich achter een deur van dit vertrek had verscholen. Hierop werden deze drie personen, die bleken te zijn genaamd [medeverdachte 4], [medeverdachte 5] en [medeverdachte 1], aangehouden.
De opsporingsambtenaren stonden op dat moment met deze drie verdachten in een klein vertrek op de eerste verdieping. Hier werden de bivakmutsen van de hoofden van de drie verdachten verwijderd. Aan de verdachten werd medegedeeld dat zij waren aangehouden en dat bij de verdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] de handboeien zouden worden aangelegd. Op dat moment zagen en voelden de opsporingsambtenaren dat er een brandende vloeistof vol in hun ogen werd gespoten met traangas of pepperspray door de verdachte [medeverdachte 4]. Teneinde de drie verdachten aan te houden, te boeien en ter voorgeleiding over te brengen, sloeg een opsporingsambtenaar de verdachte [medeverdachte 4] met de zaklantaarn op zijn hoofd.
Op de eerste verdieping werden op een soort overloop en achter op een hooizolder twee schroevendraaiers aangetroffen. De schroevendraaier op de hooizolder werd aangetroffen op de plaats waar verdachte [medeverdachte 4] werd aangehouden. Op de overloop, direct naast de trap, werd een schroevendraaier aangetroffen. In de ruimte waar de verdachten werden aangehouden lag een enveloppe van de Rabobank. In deze enveloppe zat een geldbedrag van € 5.100,-. In deze ruimte lag een zwart busje traangas c.q. pepperspray. (Proces-verbaal van 3 april 2004, gemerkt blz. 150 t/m 152; bewijsmiddel 1.a in het vonnis van de Rechtbank).
(ii) Aangever [slachtoffer 1], wonende aan de [a-straat 1] te [plaats], heeft het volgende verklaard. Op 2 april 2004 om ongeveer 22.00 uur à 22.15 uur zat hij aan de keukentafel met de rug naar het raam gekeerd. [Slachtoffer 3], zijn vriendin, zat tegenover hem aan de tafel. [Slachtoffer 4], zijn zoon, zat in de kamer tv te kijken. Op dat moment kwamen er drie mannen de keuken binnen lopen. Hij zag dat de drie mannen bivakmutsen op hun hoofd hadden en donkere kleding droegen. Hij hoorde dat één van de mannen riep: "Overval. Politie." Deze man riep dat wel 4 à 5 keer. Hij wist meteen dat het geen politie was. Deze komen niet met bivakmutsen op. Hij zag dat één van die mannen een pistool in de hand had. Hij zag dat het een grijs/zwartkleurig pistool was. Volgens hem was het een kaliber 7.65 mm. Hij zag verder dat een tweede man een grote schroevendraaier in zijn handen had. Hij schat dat de schroevendraaier ca. 30 cm lang was. Direct daarna zag hij dat er nog twee mannen met bivakmutsen op binnenkwamen. De bivakmutsen waren donker van kleur. Ze hadden gaten voor ogen en mond. Het waren geen eigengemaakte bivakmutsen. Hij zag dat de man met het pistool in zijn handen het pistool op hem richtte. Hij stond pal naast hem. Hij hield het pistool gericht op zijn hoofd. De man zei dat zij moesten gaan liggen. Eén van de mannen drukte hem op de schouder om hem naar beneden te drukken. Eén van de mannen sloeg hem twee keer met de binnenkant van zijn hand tegen zijn hoofd. Hij voelde dat de man hem raakte aan zijn rechterslaap. Hij ging toen op zijn buik liggen. Zijn vriendin [slachtoffer 3] werd op datzelfde moment ook op de grond geduwd. Toen hij op de grond lag, werd hij naar beneden gehouden door één dader. Een andere dader pakte een rol grijs tape. Deze man heeft zijn handen vastgetaped op zijn rug, waarbij hij het tape twee keer om zijn handen draaide. Zijn vriendin werd op dezelfde manier getaped. Hij zag toen dat zijn zoontje [slachtoffer 4] door één of twee mannen in de keuken werd gebracht. Hij zag dat diens handen ook op de rug getaped waren met grijs tape. Hij zag dat er ook tape op zijn mond was geplakt. Zijn zoontje werd op de grond in de keuken gelegd. Zijn dochter [slachtoffer 2] werd ook in de keuken gebracht. Op dat moment waren er vijf daders in de keuken. Toen zij allen in de keuken waren moest hij mee om geld of wiet te halen. Hij dacht dat het geld in de slaapkamer lag. Dat geld zat in een enveloppe. Hij is met twee daders meegelopen de slaapkamer in. Volgens hem was daar de man met het pistool bij en de kleine dader. Hij wees de daders de kast aan waar de enveloppe moest liggen. De daders deden de kast open en zochten naar de enveloppe. Daar lag niets. Eén van de daders heeft zijn vrouw opgehaald. Hij zag dat de dader zijn vrouw stevig beet had en meetrok naar de kamer. Ze wilden weten waar het geld lag. [Slachtoffer 3] wees de grote kast aan in de slaapkamer. [Slachtoffer 3] zei dat het geld daar in lag. Zijn vrouw wees toen naar de enveloppe die op ooghoogte in de kast lag. Hij kon zien dat één van de daders de enveloppe met geld pakte. Hij moest toen met twee mannen naar buiten. Dat was de man met het pistool en die kleinere man. Ze wilden nog in de schuur kijken. Hij ging mee naar buiten naar de garage. Hij had de afstandbediening van de deur van de garage in de zak. Eén van de daders pakte die afstandbediening en hij deed de garagedeur ermee open. Ze gingen met z'n drieën de garage binnen. Hij zag dat de kleinere man één doos open trok. Hij zag dat die man een wit aardappelschilmesje en een grijs stanleymes van de tafel pakte. Deze mesjes zijn zijn eigendom. Hij moest toen met hen mee de zandweg op in de richting van de Haarakkersweg. Hij had er een heel vervelend gevoel over. Ze hadden die mesjes gepakt en hij was bang dat ze hem ermee wilden steken of iets dergelijks. Hij zag en hoorde dat een andere dader de woning uitkwam via de deur naast de keuken. Hij moest mee naar binnen. Hij is met die twee daders via de deur naast de keuken de woning weer ingegaan. Toen hij in de hal was hoorde hij boven dat er één of twee daders waren. Hij hoorde tevens dat er iemand iets riep van "lichten van een auto" of zoiets. Dat werd geroepen uit de richting van de deel. Hij merkte meteen dat er paniek was onder de daders. Alle daders renden in eerste instantie in de richting van de deel. Er kwamen er twee of drie direct terug rennen. Deze twee of drie renden meteen de trap op. Voordat ze de trap oprenden hoorde hij glasgerinkel in de kamer. Hij hoorde toen: "Politie. Politie." roepen. Hij hoorde dat de politie riep dat de daders staan moesten blijven. Hij weet dat de politie achter de daders aan naar boven is gegaan. Kort daarna had de politie drie mannen boven in de woning aangehouden. Hij zag dat een van de politieagenten met een soort gas in de ogen was gespoten. De politie heeft de drie mannen beneden in de hal voor de kamer neergezet. Hij zag dat één van de mannen een hoofdwond had. Het geld dat de daders hebben meegenomen was zijn eigendom. Door het geweld en dreigen met geweld van deze mannen heeft hij het geld laten meenemen. Hij was doodsbang dat deze mannen zijn vrouw en kinderen wat zouden aandoen. (Proces-verbaal van aangifte, doorgenummerde blz. 5 t/m 11).
(iii) [Slachtoffer 3], de vriendin van [slachtoffer 1], en [slachtoffer 2], de dochter van [slachtoffer 1], hebben aangifte gedaan. Hun verklaringen stemmen in grote lijnen overeen met hetgeen [slachtoffer 1] heeft verklaard. [Slachtoffer 2] heeft daaraan toegevoegd dat zij 112 heeft gebeld en tegen de politie fluisterend iets heeft gezegd over een overval op het adres [a-straat 1] te [plaats]. Zij heeft voorts verklaard dat haar slaapkamer was doorzocht en een aantal foto's weg was en dat een aantal zilveren ringen, haar schoolpas van het ROC en een busje pepperspray waren weggenomen. (Proces-verbaal van 5 april 2004, gemerkt blz. 179 t/m 183, respectievelijk proces-verbaal van 3 april 2004, gemerkt blz. 174 t/m 178; bewijsmiddelen 1.c en 1.d in het vonnis van de Rechtbank).
(iv) De medeverdachte [medeverdachte 1] heeft het volgende verklaard. Hij heeft een kennis genaamd [aanvrager], de achternaam weet hij niet precies maar volgens hem is het iets van Eerdink of [aanvrager]. [Aanvrager] woont in [plaats] aan [de b-straat]. Op 2 april 2004 was hij bij [aanvrager] in zijn woning. [aanvrager] vroeg hem of hij die dag met de bus van zijn werk mee wilde rijden om geld te verdienen. [Aanvrager] vroeg hem dit omdat hij ergens wiet moest halen. Ze moesten naar het plaatsje Manderveen rijden. De man die daar woonde had een hoop wiet opgeslagen. Op zijn minst moest er 50 kilo wiet liggen. [Aanvrager] vertelde hem dat die man een hele grote was in de wiethandel. Ook vertelde [aanvrager] hem dat de man waarschijnlijk wel thuis zou zijn in zijn woning in [plaats]. Om die reden moest hij handschoenen en een bivakmuts meenemen.
De afspraak was dat hij een gedeelte van het geld van de verkoop van de wiet zou meekrijgen. [Aanvrager] vertelde hem dat er naast hem en [aanvrager] nog drie mensen mee zouden gaan. Eén van de mensen kende hij als [medeverdachte 4].
Hij is samen met [aanvrager] in de bus van zijn werk naar Manderveen gereden. [Medeverdachte 4] zat alleen in een Ford Scorpio en bestuurde de auto. Zelf reed hij in de bus voorop want [aanvrager] wist de weg. De Ford reed achter hem, daarachter reed een derde auto; dit was een soort Ford Escort en hierin zaten twee voor hem onbekende mannen. Volgens hem werd deze auto bestuurd door de man met het lange haar. Op aanwijzing van [aanvrager] heeft hij zijn bus waarschijnlijk in Manderveen geparkeerd. In ieder geval binnen de bebouwde kom. Het is op een parkeerplaats ergens achter een aantal winkels.
Ook de twee mannen, voor hem onbekenden, parkeerden de donkergekleurde Ford op de parkeerplaats vlak bij zijn bus. Op deze parkeerplaats zijn zij allemaal uit de auto's gegaan en met zijn vijven in de Ford Scorpio gestapt. [Aanvrager] bestuurde de auto. Hijzelf zat achterin de auto. [aanvrager] had hem verteld dat zij naar een woning zouden gaan met daarbij een schuur. In die schuur zou de wiet liggen en die zouden zij meenemen. De wiet zou overgeladen worden in zijn bus.
[Aanvrager] wist de weg naar de woning. Hij had gehoord dat de man misschien een dochter had en dat die mogelijk thuis zou zijn. In de avond kwamen zij aan bij de boerderij. [Aanvrager] parkeerde de Scorpio aan de zijkant. In de auto hebben zij hun bivakmutsen en handschoenen aangetrokken. Zij zijn alle vijf uit de auto gestapt en naar de woning gelopen. Zij hadden afgesproken dat als ze de woning binnengingen, [aanvrager] en hijzelf naar de dochter zouden kijken en dat de andere drie zich bezig zouden houden met de man.
Over de rol grijze tape die door verbalisanten aan hem werd getoond tijdens het verhoor verklaarde hij dat hij deze moest kopen van [aanvrager]. Hij heeft die middag twee van dezelfde rollen tape gekocht bij Praxis. Hijzelf heeft een rol gehouden en de andere rol heeft hij aan één van de twee voor hem onbekende jongens gegeven. [Aanvrager] heeft hem verteld dat het tape moest zijn met linnen erdoorheen. Hijzelf kwam als één na laatste de woning binnen en liep naar de woonkamer. Tot zijn grote verbazing zag hij een jongetje in een stoel zitten. Hij heeft de jongen een stukje tape over zijn mond geplakt. Hierna heeft hij zijn handen op zijn rug vastgetaped. Vervolgens heeft hij het jongetje meegenomen uit de woonkamer naar de keuken. In de keuken zag hij een man en een vrouw op de grond liggen. Toen hij met het jongetje in de keuken kwam zei [medeverdachte 4] dat hij de tape van de mond moest halen. Hij deed dit onmiddellijk. Hierna liet hij het jongetje bij zijn ouders in de keuken op de grond liggen. Op het moment dat zij in de keuken waren, kwam een andere man binnen met een meisje. Ook zij moest op de grond gaan liggen. In de keuken was de dochter steeds aan het schreeuwen. Zij was hysterisch. Daarom werd zij bij haar haren gepakt door één van hen. In de keuken werd aan de man gevraagd waar de wiet lag. Vanuit de keuken heeft hij samen met een andere man de kinderen naar de slaapkamer van de ouders gebracht. Ook de moeder kwam in de slaapkamer. Beide kinderen heeft hij op het bed plaats laten nemen.
Er kwam een einde aan de situatie doordat de politie binnenkwam. Hij is toen de trap op naar boven gerend. Hij is achter een paar anderen aangelopen. Boven zag hij een mannelijke en een vrouwelijke agent. Hij is blijven staan. Hij heeft gezien dat een van de twee voor hem onbekende mannen een pistool bij zich had en hiermee zwaaide in de keuken. (Proces-verbaal van verhoor van 4 april 2004, gemerkt blz. 220 t/m 225; bewijsmiddel 1.e in het vonnis van de Rechtbank).
[Medeverdachte 1] heeft voorts het volgende verklaard. Hij weet zeker dat de vijfde man het pistool bij zich had. Deze man zat tijdens de rit naar de woning rechts voorin de Ford Scorpio. [Aanvrager] bestuurde deze auto. Hijzelf zat achterin de auto. De man met het staartje had in ieder geval een schroevendraaier bij zich. Het pistool zag hij voor het eerst heel duidelijk in de keuken. Hij kwam met het zoontje de keuken binnen. Op dat moment zag hij dat die vijfde persoon het wapen vast had. De dochter werd door [aanvrager] in de keuken gebracht. Hij zag dat de man met het staartje aan de haren trok van dat meisje. (Proces-verbaal van verhoor van 26 april 2004, gemerkt blz. 236 t/m 237; bewijsmiddel 1.f in het vonnis van de Rechtbank).
(v) [Medeverdachte 1] heeft tijdens het verhoor bij de Rechter-Commissaris verklaard dat hij [aanvrager] sinds anderhalf à twee jaar kent. Hij blijft bij zijn verklaring bij de politie waarin hij heeft verklaard over de betrokkenheid van [aanvrager]. [Aanvrager] heeft hem op de dag van de overval zelf benaderd in de middag. In de avond zijn ze naar Manderveen gereden. (Proces-verbaal verhoor van getuige van de Rechter-Commissaris van 30 juni 2004.).
(vi) De opsporingsambtenaren hebben het volgende gerelateerd. Op 27 april 2004 hebben zij aan medeverdachte [medeverdachte 1] een pasfoto van [betrokkene 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973, getoond. [Medeverdachte 1] heeft hierop verklaard dat de man die op de pasfoto staat de vijfde man is die bij de overval te Manderveen betrokken was. Hij herkent de man op deze foto voor 100%. (Proces-verbaal van 27 april 2004, gemerkt blz. 38 t/m 39; bewijsmiddel 1.g in het vonnis van de Rechtbank).
(vii) De medeverdachte [medeverdachte 4] heeft op 4 april 2004 verklaard dat minder dan een week geleden een groep uit Almelo een partij wiet heeft gekocht van een groep uit Arnhem. Van deze partij van ongeveer 10 kilo was ongeveer 2 kilo zijn eigendom. De partij werd gekocht door een groep uit Almelo, waarvan de leiders zijn de man in wiens huis zij afgelopen vrijdag zijn geweest en diens compagnon. Hij kent geen namen van deze twee personen. Zij noemen in de wietwereld nooit namen. Rondom deze groep zit nog een aantal personen uit Tsjechië. Hij weet dat deze groep uit Almelo en dan vooral deze Tsjechen gevaarlijk zijn.
De partij werd door één van de mededaders van afgelopen vrijdag verkocht aan de groep uit Almelo. Na deze levering aan de Almelose groep is er niet betaald door genoemde groep. Er is regelmatig telefonisch contact geweest waarin werd aangedrongen op betaling. Hierop werd vanuit de groep uit Almelo niet gereageerd. Naar aanleiding hiervan zijn zij afgelopen vrijdag naar het door hen verkregen adres gegaan. Zij waren met vijf personen, onder wie de man die de informatie had gekregen. Zij zijn met een busje en een oude Ford en mogelijk nog een derde auto naar de woning van de kleine leider van de Almelose groep gegaan. Dit deden zij omdat ze de informatie hadden dat de wiet in zijn schuur zou liggen. Zij hadden breekijzers en schroevendraaiers bij zich. Ze wilden in de schuur kijken of er wiet aanwezig was. Indien er meer wiet zou liggen dan alleen hun partij, dan zouden ze dit ook meenemen. Toen ze bij de schuur waren, begonnen de honden te blaffen. De mannelijke bewoner van het pand kwam naar buiten. Zij hadden alle vijf een bivakmuts over hun hoofd getrokken. Hun leider zei tegen de man dat hij hun geld of wiet moest geven. De man antwoordde dat hij het hier niet bij zijn woning had. Er werd tegen hem gezegd dat hij dan zijn collega uit Almelo moest bellen, omdat hij heel goed begreep waarom zij met z'n vijven bij zijn woning waren. De man zei nogmaals dat hij geen wiet thuis had. Hij weet nog dat de opmerking tegen de man werd gemaakt dat, indien hij de wiet verkocht had, hij dan in ieder geval het geld van de verkoop in huis moest hebben. Zij wilden echter toch in de schuur kijken en de man ging naar binnen om de sleutel of de afstandsbediening van de schuur te halen. Enkelen van hen liepen met hem mee. De man liep naar de keuken en daar zat een vrouw. Er werd tegen haar gezegd dat ze op de grond moest gaan zitten en niet naar hen moest kijken. Plotseling kwam een jongen uit de kamer. Hij zag dat de mond van deze jongen was afgeplakt. Hij heeft direct gezegd dat deze tape verwijderd moest worden, hetgeen ook is gebeurd. Hij zei bovendien dat deze jongen bij zijn moeder geplaatst moest worden. Dit is ook gebeurd. Met nog een persoon van hun groep is hij met de man naar de schuur gelopen. De andere drie bleven in de woning bij de vrouw en de jongen. Nadat zij uit de schuur terugkwamen in de woning hoorden zij een hoop lawaai van auto's en personen. Hij raakte in paniek omdat hij in de veronderstelling was dat dit leden van de Almelose groep waren. Een van hen sloeg een raam in de kamer kapot. Hij zag echter personen buiten bij de woonkamer en hij besloot een andere uitgang in de woning te zoeken. Hij liep verder de woning in en liep de trap op. Hij wilde proberen om via een dakraam de woning uit te komen. Daar werd hij aangehouden door iemand van de politie. Hij kreeg een klap op zijn hoofd van deze politieman met diens staaflantaarn. Hij had alleen een schroevendraaier bij zich.
Voorts heeft [medeverdachte 4] verklaard dat hij geen geld in zijn bezit heeft gehad. Hij heeft wel een enveloppe gezien. De man die naast hem stond heeft de enveloppe in zijn zak gedaan. Deze enveloppe kwam volgens hem uit een kast. Hij dacht dat er drie of vier duizend euro in zat. Zij hebben in de schuur gekeken. In deze schuur stonden heel veel dozen. Hij heeft een doos met de schroevendraaier opengemaakt en de andere man die bij hem was heeft een doos met een mes geopend. Dit mes had hij gevonden in dezelfde schuur. Hijzelf heeft in eerste instantie de Ford Scorpio bestuurd. Later zijn ze ergens gestopt en zijn zij alle vijf in de Ford Scorpio gaan zitten en naar Manderveen gereden. De auto werd bestuurd door de dikke. Hijzelf zat op de achterbank. (Proces-verbaal van verhoor van 4 april 2004, gemerkt blz. 238 t/m 241 en Proces-verbaal van 7 april 2004, gemerkt blz. 243 t/m 246; bewijsmiddelen 1.h en 1.i in het vonnis van de Rechtbank).
(viii) Bij ingesteld onderzoek in/nabij perceel [a-straat 1] te [plaats] is een schilmesje aangetroffen op de woonkamervloer, welk werd veiliggesteld. (Proces-verbaal van 4 april 2004, gemerkt blz. 169 t/m 170; bewijsmiddel 1.j in het vonnis van de Rechtbank).
(ix) Uit door speurhondengeleider [verbalisant 1], werkzaam bij de technische recherche van de regiopolitie Twente, op 21 april 2004 verrichte geuridentificatieproeven bleek onder meer dat speurhond Rex een geurovereenkomst waarnam tussen het corpus delicti (geurmonster schilmesje) en de geurdragers welke waren vastgehouden door de aanvrager. (Proces-verbaal van 21 april 2004, gemerkt blz. 121 t/m 123; bewijsmiddel 1.k in het vonnis van de Rechtbank).
(x) Uit door speurhondengeleider [verbalisant 2], werkzaam bij de technische recherche van de regiopolitie IJsselland, op 21 april 2004 verrichte geuridentificatieproeven bleek onder meer dat speurhond Barry een geurovereenkomst waarnam tussen tenminste het corpus delicti (geurmonster schilmesje) en de geurdragers welke waren vastgehouden door de aanvrager. (Proces-verbaal van 21 april 2004, gemerkt blz. 127 t/m 129; bewijsmiddel 1.l in het vonnis van de Rechtbank).
5.4. Uit de hiervoor weergegeven inhoud van de zich in het dossier bevindende stukken kan met voldoende mate van aannemelijkheid worden afgeleid dat, ook zonder de hiervoor onder (ix) en (x) vermelde resultaten van de geuridentificatieproeven in aanmerking te nemen, de aanvrager één van de personen is geweest die de bewezenverklaarde feiten heeft gepleegd.
5.5. Nu het bewezenverklaarde aldus ook zonder de resultaten van de geuridentificatieproeven uit het beschikbare bewijsmateriaal kan worden afgeleid, doet zich niet het hiervoor onder 4.3 bedoelde geval voor, zodat geen sprake is van een ernstig vermoeden dat het Hof de aanvrager van dat feit zou hebben vrijgesproken.
De aanvrage is dus kennelijk ongegrond en moet worden afgewezen.
6. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvrage tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. van Schendel en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 27 januari 2009.
Mr. Splinter-van Kan is buiten staat dit arrest te ondertekenen.