Einde inhoudsopgave
Bevrijdende verweren (BPP nr. XXII) 2023/15
15 Uitzondering versus hoofdregel
H.W.B. thoe Schwartzenberg, datum 27-01-2023
- Datum
27-01-2023
- Auteur
H.W.B. thoe Schwartzenberg
- JCDI
JCDI:ADS692042:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
In wetsbepalingen is regelmatig een uitzondering op de hoofdregel opgenomen; meestal in de vorm van een zin ingeleid met ‘tenzij’.
Vgl. HR 20 oktober 2006, ECLI:NL:HR:2006:AY7916, NJ 2007/2 met nt. J.M.M.M., HR 12 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ7189, NJ 2013/401 en HR 1 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1079, NJ 2014/7 met nt. P. van Schilfgaarde; zie ook HR 9 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1099, NJ 2021/375 met nt. F.M.J. Verstijlen, AA 2021/938 met nt. S.M. Bartman.
Wordt bij de uitvoering gebruik maakt van een hulppersoon, dan wordt een tekortkoming van deze hulppersoon toegerekend aan degene die deze heeft ingeschakeld (art. 6:76 BW). In geval van hulpzaken (machines, voertuigen, apparaten of andere zaken) wordt in art. 6:77 BW een nadere uitwerking van de ‘niet-toerekenbaarheid’ gegeven (HR 19 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1099, NJ 2021/16 met nt. S.D. Lindenbergh, TvC 2020/6 met nt. G.M. Veldt, AA 2021/0268 met nt. W.H. van Boom (X/Jeroen Bosch Ziekenhuis): de tekortkoming in de nakoming van de geneeskundige behandelingsovereenkomst wegens het (state of the art) gebruik van een als gevolg van fraude ongeschikt PIP-implantaat is niet aan de hulpverlener toe te rekenen). Zie ook M.M. Olthof, in: T&C Burgerlijk Wetboek, art. 6:77 BW.
Aangezien verschillende alternatieven (niet te wijten aan zijn schuld, noch krachtens wet, rechtshandeling of de in het verkeer geldende opvattingen) kunnen leiden tot het element niet-toerekenbaarheid, zal verweerder bij ten minste één alternatief de nodige feiten dienen te stellen.
Stelt eiser dat de tekortkoming verweerder wel degelijk is toe te rekenen, dan is dat een bij voorbaat gedane reactie op het bevrijdend verweer: eiser voldoet in zijn dagvaarding aan zijn substantiëringsverplichting en reageert daarbij tevens op het bevrijdend verweer van verweerder.
Van de regel dat de bewijslast ter zake van de niet-toerekenbaarheid van de tekortkoming op de schuldenaar rust, kan niet bij algemene voorwaarden ten nadele van een consument worden afgeweken (art. 6:237 onder f BW). Hieraan kan worden toegevoegd dat de Nederlandse rechter de in het nationale recht geïmplementeerde normen van Europees consumentenrecht moet toepassen ook al heeft de consument daarop geen beroep gedaan (zowel in een contradictoir geding als na verstekverlening).
In wetsbepalingen die de structuur kennen van hoofdregel en uitzondering kunnen bevrijdende verweren worden gelezen; bevrijdende verweren krachtens wetsduiding. Bij bepalingen waar de volgende woorden worden gebruikt, is duidelijk dat verweerder een beroep kan doen op de uitzondering: bepalingen met ‘tenzij’,1 ‘behalve’ (art. 5:67 lid 2 BW) en ‘behoudens’ (art. 6:162 lid 2 BW).
Tenzij-bepalingen
Bij een beroep op een in een rechtsregel geformuleerde uitzondering zijn de zinsneden na het woord ‘tenzij’ bevrijdende verweren; bijvoorbeeld art. 6:237 onder c, j, k en n BW voor de gebruiker van algemene voorwaarden. Deze verdeling van de stelplicht past bij het gegeven dat de omstandigheden die een beroep op de tenzij-bepaling ondersteunen veelal in het domein van de schuldenaar zullen liggen. Soms is duidelijk dat de wetsbepaling een uitzondering verwoordt; art. 2:248 lid 2 (slotzin) BW geeft aan dat op de aangesproken bestuurder(s) in beginsel de stelplicht en bewijslast rusten van feiten en omstandigheden die tot de conclusie leiden dat sprake is van een onbelangrijk verzuim.2
De consequentie van de gebruikte formulering is dat de stelplicht op de partij rust ten behoeve van wie de uitzondering is gemaakt; deze partij zal door feiten te stellen een beroep moeten doen op de uitzondering. Ingeval van een dergelijk bevrijdend verweer wordt activiteit van de verweerder verwacht om een uitzondering op de regel te formuleren. Eiser zal de feiten die worden gesteld door verweerder gemotiveerd moeten betwisten om te voorkomen dat de rechter die feiten als vaststaand beschouwt. Heeft de partij die een beroep doet op de ‘tenzij-bepaling’ dit beroep onvoldoende geconcretiseerd en/of te algemeen en onvoldoende specifiek aangevoerd, dan passeert de rechter dit beroep. Bovendien zal de rechter bij de beoordeling een specifieke afweging en motivering moeten geven.
Voorbeeld (art. 6:74 BW)
De bewijslast dat sprake is van een uitzondering op de hoofdregel van art. 6:74 lid 1 BW (zoals uitgewerkt in art. 6:75 BW) rust op de partij die op die uitzondering een beroep doet. Vordert eiser schadevergoeding van verweerder wegens een tekortkoming en beroept verweerder zich erop dat de tekortkoming hem niet kan worden toegerekend wegens overmacht (art. 6:74 jo. 6:75 BW), dan geven de artikelen aan dat het element ‘toerekenbaar’ niet behoort bij de materiële grondslag van eiser, maar de ‘niet-toerekenbaarheid’ een element is dat door verweerder gesteld en eventueel bewezen zal moeten worden (een bevrijdend verweer).3 Uit de structuur van deze wetsbepalingen vloeit voort dat op de schuldenaar de daartoe strekkende stelplicht en bewijslast rust.4 De schuldenaar beroept zich op feiten en omstandigheden die het rechtsgevolg meebrengen dat hij, hoewel sprake is van tekortkoming, niet aan zijn verbintenis tot schadevergoeding hoeft te voldoen.5 Indien de oorzaak van de tekortkoming niet kan worden opgehelderd, is de schuldenaar niet in zijn bewijs geslaagd. Het bewijsrisico ter zake van de niet-toerekenbaarheid legt de wetgever bij verweerder. Een schuldeiser moet naast de verbintenis, de schade en het causaal verband en eventueel verzuim stellen en zonodig bewijzen dat er sprake is van een tekortkoming.
Bij een resultaatsverbintenis hoeft de schuldeiser slechts te stellen dat het toegezegde resultaat niet is ingetreden; daarna is het aan de schuldenaar om te stellen en zo nodig te bewijzen dat de tekortkoming hem niet kan worden toegerekend. Is een garantie gegeven (toerekening krachtens rechtshandeling), dat wil zeggen de toezegging dat een bepaald resultaat zal worden bereikt, dan betekent het niet-bereiken van het resultaat dat sprake is van een tekortkoming. Het beroep op overmacht is in dat geval contractueel uitgesloten. Blijft het resultaat uit, dan staat de toerekenbaarheid vast.6
NB:
Vordert eiser daarentegen schadevergoeding met als grondslag een onrechtmatige daad (art. 6:162 BW), dan behoort het element ‘toerekenbaar’ bij de stelplicht en eventuele bewijslast van eiser. Uitgangspunt is dat een ieder zijn eigen schade draagt. Indien een ander toerekenbaar de schade heeft veroorzaakt, levert dat (mits ook aan andere voorwaarden is voldaan) een onrechtmatige daad op.