NJ 2021/16
Prejudiciële beslissing op voet art. 392 Rv. Verbintenissenrecht. Medische behandelingsovereenkomst; PIP-implantaten; hulpzaak (art. 6:77 BW); tekortkoming; maatstaf; wettelijke normen; state of the art. Toerekening; omstandigheden; bewijslast.
HR 19-06-2020, ECLI:NL:HR:2020:1090, m.nt. S.D. Lindenbergh
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
19 juni 2020
- Magistraten
Mrs. E.J. Numann, M.V. Polak, C.E. du Perron, M.J. Kroeze, H.M. Wattendorff
- Zaaknummer
19/04026
- Conclusie
A-G mr. M.H. Wissink
- Noot
S.D. Lindenbergh
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS251077:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Bewijs
Verbintenissenrecht / Aansprakelijkheid
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2020:1090, Uitspraak, Hoge Raad, 19‑06‑2020
ECLI:NL:PHR:2020:176, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 21‑02‑2020
- Wetingang
Samenvatting
Bij een geneeskundige behandelingsovereenkomst vergt de verbintenis in het algemeen dat de bij de nakoming daarvan door de hulpverlener gebruikte zaken als bedoeld in art. 6:77 BW voor de toepassing geschikt zijn, beoordeeld naar de medische inzichten ten tijde van die toepassing. Een daarbij gebruikt implantaat dient dus volgens de heersende medische inzichten geschikt te zijn en het moet voldoen aan de op dat moment ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.