Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie Eenheid Oost-Brabant, dossiernummer 2014132837, afgesloten d.d. 5 januari 2016, aantal doorgenummerde bladzijden: 1400.
Hof 's-Hertogenbosch, 24-12-2019, nr. 20-002202-16
ECLI:NL:GHSHE:2019:4935
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
24-12-2019
- Zaaknummer
20-002202-16
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2019:4935, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 24‑12‑2019; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:233
Uitspraak 24‑12‑2019
Inhoudsindicatie
schietpartij, 4 jaar gevangenisstraf opgelegd voor medeplegen van poging doodslag
Parketnummer : 20-002202-16
Uitspraak : 24 december 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 6 juli 2016 in de strafzaak met parketnummer 01-879042-15 tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf, en verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof bij arrest de gevangenneming van verdachte zal bevelen.
Namens verdachte is bepleit dat verdachte wordt vrijgesproken van de gehele tenlastelegging. Subsidiair is bepleit dat de verdachte ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde wordt ontslagen van alle rechtsvervolging.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 04 oktober 2014 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, een of meer andere personen (te weten [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] ) opzettelijk van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met zijn mededader(s), althans alleen, met een of meer vuurwapen(s) op/in de richting van die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of die andere perso(o)nen) heeft/hebben geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of een of meer ander(en) op of omstreeks 4 oktober 2014 te Eindhoven, ter uitvoering van het door hem/hen voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, een of meer andere personen (te weten [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] ) opzettelijk van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met zijn/hun mededader(s), althans alleen, met een of meer vuurwapen(s) op/in de richting van die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of die andere perso(o)nen heeft/hebben geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, tot en/of bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, op een of meer tijdstippen in de periode van 1 tot en met 4 oktober 2014 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, (telkens) opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of (telkens) opzettelijk behulpzaam is geweest door (telkens) opzettelijk
- die [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of een of meer ander(en) op de hoogte heeft gebracht van een conflict en/of
- die [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of een of meer ander(en) naar de [adres 2] heeft geleid/doen brengen en/of
- bij de [adres 2] heeft aangebeld (teneinde [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] voornoemd naar buiten te lokken) en/of
- een of meer ander(en) gewenkt/een teken gegeven/aangegeven dat zij moesten komen (helpen);
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 4 oktober 2014 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] heeft/hebben bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s), (een) vuurwapen(s) getoond aan en/of gericht op die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of – op korte afstand – van voornoemde [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] – met een of meer vuurwapen(s) een of meerdere schot(en) gelost/afgevuurd;
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 4 oktober 2014 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, personen (te weten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ) opzettelijk van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met zijn mededaders, met een vuurwapen in de richting van die [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijs
De rechtbank heeft in het vonnis, onder verwijzing naar bewijsmiddelen, een overzicht opgenomen van feiten en omstandigheden die relevant zijn in het kader van de vraag of het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen. Het hof verenigt zich met die opsomming, voor zover die hieronder is weergegeven. Daarnaast gebruikt het hof voor het bewijs de herkenning van verdachte [medeverdachte 3] door drie verbalisanten, welke hieronder zijn opgenomen onder VIII en de eigen waarneming van het hof voor wat betreft die herkenning.1.
I. 112 meldingen en bevindingen ter plaatse.
Op 4 oktober 2014 omstreeks 15:51 uur heeft de meldkamer van de politie meerdere meldingen binnengekregen dat er geschoten is op de [adres 2] en dat er meerdere personen en voertuigen de plaats delict hebben verlaten.2.
De ter plaatse gearriveerde verbalisanten hebben in en om voornoemde woning geen personen aangetroffen. In een bijgebouw rechts van de woning hebben de verbalisanten een beeldscherm aangetroffen waarop beelden zichtbaar zijn van vier camera's.3.De beelden van de twee camera's die gericht zijn op de binnenplaats van de woning aan de [adres 2] , zijn veiliggesteld, inbeslaggenomen en uitgekeken door de verbalisanten. Op deze beelden – die hierna nader zullen worden beschreven – is te zien dat na een kort gesprek bij het hek van voornoemde woning tussen enerzijds drie mannen (die uit een zwarte Audi zijn gestapt) en anderzijds twee mannen (die uit voornoemde woning naar het hek zijn gelopen), een schietpartij ontstaat waarbij over en weer wordt geschoten.4.
II. Bewoner [adres 2] .
De [adres 2] betreft een vrijstaande woning, gelegen in een woonwijk.5.Voornoemde woning behoort in eigendom toe aan [betrokkene] , die de woning heeft verhuurd aan [medeverdachte 1] .6.
III. Forensisch onderzoek aan de hulzen.
Op 4 oktober 2014 omstreeks 16:37 uur heeft een forensisch technisch sporenonderzoek plaatsgevonden op de [adres 2] . Daarbij zijn negen hulzen aangetroffen, veiliggesteld en ieder gewaarmerkt met een uniek SIN-nummer zoals hierna weergegeven.
- Huls 1 (merk S&B, kaliber 9x19mm) PD-nummer 5: SIN-nummer AAGX4734NL;
- Huls 2 (merk S&B, kaliber 9x19mm) PD-nummer 6: SIN-nummer AAGX4735NL;
- Huls 3 (merk S&B, kaliber 6,35mm) PD-nummer 8: SIN-nummer AAGX4732NL;
- Huls 4 (merk S&B, kaliber 9x19mm) PD-nummer 11: SIN-nummer: AAGX4729NL:
- Huls 5 (merk S&B, kaliber 6,35mm) PD-nummer 10: SIN-nummer AAGX4730NL;
- Huls 6 (merk Geco, kaliber 9x19rnm) PD-nummer 22: SIN-nummer AAGX4719NL;
- Huls 7 (merk Geco, kaliber 9x19mm) PD-nummer 13: SIN-nummer: AAGX4727NL;
- Huls 8 (merk S&B, kaliber 6x35mrn) PD-nummer 17: SIN-nummer: AAGX4723NL;
- Huls 9 (merk S&B. kaliber 6x35mm) PD-nummer 20: SIN-nummer: AAGX472ONL.7.
IV. Aangetroffen vuurwapens.
Op 31 maart 2015 werd door een voorbijganger in de bosjes ter hoogte van de [adres 3] een vuurwapen aangetroffen (hierna: vuurwapen 1).8.In dezelfde bosjes op zeer korte afstand van de plaats waar vuurwapen 1 was gevonden, werd door de verbalisanten een tweede vuurwapen aangetroffen (hierna: vuurwapen 2).9.Op 1 april 2015 is door een speurhond bij een ijzeren hek behorende bij een pand aan de [adres 4] een derde vuurwapen aangetroffen (hierna: vuurwapen 3).10.
V. Forensisch onderzoek aan de vuurwapens
Alle aangetroffen vuurwapens zijn onderworpen aan een forensisch technisch onderzoek, waarbij het volgende is gebleken.
- Vuurwapen 1 betreft een pistool van het merk CZ, model 75D Compact, kaliber 9x19mm. In het patroonmagazijn van voornoemd wapen zijn minimaal vijf kogelpatronen aanwezig. In de loopkamer van het vuurwapen is één kogelpatroon aanwezig. Vuurwapen 1 is voorzien van het SIN-nummer AAEZ9297NL.
- Vuurwapen 2 betreft een pistool van het merk Glock, model 17, kaliber 9x19mm. In het patroonmagazijn van voornoemd vuurwapen zijn minimaal 11 kogelpatronen aanwezig. In de loopkamer van het vuurwapen is één kogelpatroon aanwezig. Vuurwapen 2 is voorzien van het SIN-nummer AAIJ7297NL.
- Vuurwapen 3 betreft een pistool van het merk CZ, model 1945, kaliber 6,35mm Browning. Het patroonmagazijn van voornoemd vuurwapen is leeg. Vuurwapen 3 is voorzien van het SIN-nummer AAII76O5NL.11.
VI. Vergelijkend onderzoek door het NFI naar de hulzen.
De veiliggestelde en gewaarmerkte hulzen – zoals hiervoor weergegeven – zijn voor een vergelijkend kogel- en hulsonderzoek verzonden naar het NFI te ‘s-Gravenhage. De hulzen 4, 6 en 7 zijn opgenomen in de Landelijke Verzameling Kogels en Hulzen (hierna: LVKH) van het NFI onder nummer 8159A. De hulzen 1 en 2 zijn opgenomen in de LVKH onder nummer 8159B en de hulzen 3, 5, 8 en 9 onder nummer 8159C. De conclusie van dit onderzoek luidt:
- Het is extreem veel waarschijnlijker wanneer de hulzen 4, 6 en 7 verschoten zijn met één en hetzelfde vuurwapen dan wanneer de hulzen verschoten zijn met meerdere vuurwapens van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken;
- Het is extreem veel waarschijnlijker wanneer de hulzen 1 en 2 verschoten zijn met één en hetzelfde vuurwapen dan wanneer de hulzen verschoten zijn met meerdere vuurwapens van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken;
- Het is extreem veel waarschijnlijker wanneer de hulzen 3, 5, 8 en 9 verschoten zijn met één en hetzelfde vuurwapen dan wanneer de hulzen verschoten zijn met meerdere vuurwapens van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken.12.
VII. Vergelijkend onderzoek door het NFI tussen de hulzen en de vuurwapens.
Voornoemde hulzen zijn vervolgens vergeleken met vuurwapen 1, 2 en 3. De conclusie van dit vergelijkend onderzoek luidt:
- Het is iets waarschijnlijker wanneer de hulzen opgenomen in de LVKH onder nummer 8159A (hulzen 4, 6 en 7) zijn verschoten met een ander pistool van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken als het pistool dan wanneer de hulzen zijn verschoten met het pistool AAIJ7297NL (vuurwapen 2: Glock 17);
- Het is extreem veel waarschijnlijker wanneer de hulzen opgenomen in de LVKH onder nummer 8159B (hulzen 1 en 2) zijn verschoten met het pistool AAEZ9297NL (vuurwapen 1: CZ 75D Compact) dan wanneer de hulzen zijn verschoten met een ander pistool van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken als het pistool;
- Het is extreem veel waarschijnlijker wanneer de hulzen opgenomen in de LVKH onder nummer 8159C (hulzen 3, 5, 8 en 9) zijn verschoten met het pistool AAII7605NL (vuurwapen 3: CZ 1945, Browning) dan wanneer de hulzen zijn verschoten met een ander pistool van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken als het pistool;
- Ten behoeve van het onderzoek zijn met voornoemde drie vuurwapens proefschoten gelost. Tijdens het proefschieten zijn geen storingen opgetreden.13.
VIII. Herkenning verdachte [medeverdachte 3]
Verbalisant 249 heeft de camerabeelden bekeken van het schietincident gepleegd op zaterdag 4 oktober 2014 aan de [adres 2] . Hij zag dat vanuit een donkere Audi A3 rechtsvoor een persoon uitstapte die hij ambtshalve herkende als [medeverdachte 3] . Hij zag dat hij een vest aanhad en zag dat de kenmerken van het vest gerelateerd konden worden aan een motorclub. Hij weet dat [medeverdachte 3] lid is van Motorclub No Surrender. Hij herkende [medeverdachte 3] verder aan zijn markante lopen, namelijk met zijn voeten iets naar buiten staand en met zijn armen zwaaiend, en aan zijn postuur in combinatie met zijn houding c.q. lichaamstaal, namelijk rechte rug, borst vooruit en zijn hoofd licht omhoog. Hij was er vrij zeker van dat het [medeverdachte 3] was.14.Ter bevestiging heeft hij stukken uit de zaak Ilford er bij gepakt. Dat betroffen ook beelden. Toen wist hij het zeker.15.
Ook verbalisanten 091 en 128 hebben de camerabeelden bekeken van het schietincident gepleegd op zaterdag 4 oktober 2014 aan de [adres 2] en hebben de persoon op de beelden eveneens herkend als [medeverdachte 3] .16.
Ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 12 december 2019 zijn de hiervoor genoemde camerabeelden van de gebeurtenissen op zaterdag 4 oktober 2014 bij de woning aan de [adres 2] bekeken. Van de beelden in het onderzoek Ilford heeft het hof aangegeven die beelden de ochtend voorafgaand aan de terechtzitting reeds te hebben bekeken. De raadsman en de advocaat-generaal hebben ter terechtzitting aangegeven dat zij de beelden kenden en dat er bij hen geen behoefte bestond om de beelden ter terechtzitting opnieuw te bekijken.
Het hof heeft, zoals gezegd, reeds eerder de camerabeelden in de zaak Ilford bekeken en stelt aan de hand van het gezicht, de haardracht, het postuur en zijn lopen vast dat de man op de beelden in de zaak Ilford, waarover verdachte [medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij zichzelf daar op herkent, dezelfde persoon is als de man die op de beelden van de [adres 2] , na het gesprek tussen beide groepen mannen aan het hek, als eerste de binnenplaats van de woning aan de [adres 2] oploopt en daarbij een wapen in zijn rechterhand draagt. Deze man draagt daarbij een vest dat gerelateerd kan worden aan een motorclub.
IX. Verklaring aangever [medeverdachte 1] .
[medeverdachte 1] (roepnaam [medeverdachte 1] ) heeft op 17 oktober 2014 aangifte gedaan van poging tot doodslag/moord. Hij heeft als aangever onder meer het volgende verklaard (kort en zakelijk weergegeven):
Ik was samen met [medeverdachte 2] uit Helmond thuis op de [adres 2] . Omstreeks 15.40 uur kwam een zwarte Audi A3 de oprit oprijden. Ik ben toen met [medeverdachte 2] naar buiten gelopen. Ik zag drie personen uit de auto stappen, van wie twee personen een vest aan hadden van motorclub No Surrender. De derde man was zwart gekleed en had geen hesje aan. De man met het ronde hoofd (persoon 1) was de enige die sprak. Ik hoorde dat hij zei “mijn broeder hier, die krijgt nog geld van jou”. Hierbij gebaarde hij naar persoon 2 die in het zwart was gekleed. Ik zou niet weten waarvoor ik geld schuldig zou moeten zijn. Ik zei “ik ken heel die vent niet, dus je kunt beter gewoon oprotten hier en van mijn erf af’. Op dat moment deden persoon 1 en persoon 3 (ringbaardje en kaal) hun vest open. Ik zag dat zij vuurwapens bij zich droegen. Het gesprek escaleerde. Zij bleven er op aandringen dat ze naar binnen wilden en dat ze met ons wilden praten. Op een gegeven moment liep [medeverdachte 2] richting de voordeur van de woning. Ik zag dat persoon 1 de poort opendeed en binnen kwam lopen, gevolgd door persoon 2 en 3. Ik liep naar de voordeur toe om deze te openen.
Persoon 1 kwam naar mij toe en gaf mij een paar harde stompen in mijn rug. Er ontstond een worsteling tussen persoon 1 en mij. Persoon 1 pakte toen een vuurwapen en schoot gericht op ons. Persoon 3 begon ook te schieten. [medeverdachte 2] vuurde met een vuurwapen op persoon 1 en 3. Zij vuurden terug en renden vervolgens naar de poort. Ik kan me niet herinneren dat persoon 2 heeft geschoten. Persoon 2 is naar de opening van de poort gerend en vluchtte weg. Persoon 1, 2 en 3 renden naar de Audi en reden met volle vaart weg.17.
[medeverdachte 1] is tevens aangemerkt als verdachte en heeft zich in die hoedanigheid beroepen op zijn zwijgrecht.18.
X. Verklaring verdachte [medeverdachte 2] .
Verdachte [medeverdachte 2] (roepnaam [medeverdachte 2] ) heeft in zijn verklaring hij de politie op 10 februari 2015 onder meer het volgende verklaard (kort en zakelijk weergegeven):
De woensdag voorafgaand aan het schietincident (het hof begrijpt: 1 oktober 2014) kwam een jongen bij [medeverdachte 1] die [verdachte] heet. Hij kwam met een zwarte Audi A3. [medeverdachte 1] en [verdachte] hebben toen een gesprek gehad in de garage van de woning van [medeverdachte 1] . Het gesprek ging over en weer tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] , waarbij [verdachte] de agressor was. Hij zei “dit moet opgelost worden, anders kom je er wel achter wie ik echt ben en dan zit je zwaar in de problemen”. Op 4 oktober 2014 kwam ik bij [medeverdachte 1] . Op de keukentafel lag een pistool. Het wapen was een Babybrowning van het kaliber 6,35mm. Ik weet dat [medeverdachte 1] te horen had gekregen dat hij het dreigement van [verdachte] serieus moest nemen. [medeverdachte 1] vertelde mij dat ik daar ook het slachtoffer van zou worden, omdat wij elkaar bijna elke dag zagen. Ze zouden ons meenemen en doodmaken. Op enig moment hoorde ik de bel gaan. Ik zag de Audi en [verdachte] . [verdachte] stond voor het poortje. Ik heb toen het vuurwapen gepakt van de keukentafel en in de rechterzak van mijn trainingspak gedaan. We zijn toen naar buiten gelopen. Bij de poort stonden drie mannen, onder wie [verdachte] . [verdachte] had een zwart petje op en een zwarte jas aan. Wij werden aangesproken door een man met een memberjas van No Surrender aan. Ook de andere persoon had een memberjas aan. [verdachte] had geen memberjas aan. De gladgeschoren man voerde het woord. Hij zei “we komen hier om dingen op te lossen”. Ik heb gezegd “ik weet niet wie jullie zijn, dus oprotten”. Ik zag dat de mannen een kogelwerend vest aan hadden. Ze hadden ook vuurwapens bij zich. Ik wilde terug lopen en zei tegen [medeverdachte 1] dat hij de voordeur van de woning moest openmaken. Wij liepen toen terug richting de woning. Vervolgens kwamen de mannen naar ons toe met getrokken wapens. Ik zag dat [medeverdachte 1] klappen kreeg toen hij de deur probeerde open te maken. Persoon 1 heeft geschoten. Ik kon niet meer rationeel denken op dat moment. De situatie was op dat moment te bedreigend/schokkend. Ik heb het wapen gepakt en daarmee geschoten. Ik heb zeker twee keer geschoten. Tijdens mijn vlucht ben ik mijn vuurwapen verloren.19.
XI. Verklaring [verdachte] .
Verdachte [verdachte] heeft in zijn verhoor bij de rechter-commissaris op 7 januari 2016 onder meer het volgende verklaard (kort en zakelijk weergegeven):20.
Ik ben op 4 oktober 2014 aanwezig geweest bij het incident op de [adres 2] . Ik ben op de camerabeelden te zien. Ik ben de persoon met zwarte kleding en een zwart petje. Ik ben de persoon die als eerste naar het hek toe loopt. Op de woensdag vóór 4 oktober 2014 ben ik ook in die woning geweest (het hof begrijpt: 1 oktober 2014). Ik ben daar toen mishandeld en bedreigd door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . Na die woensdag gingen de bedreigingen door per telefoon. Ik wist dat [medeverdachte 2] lid was van Satudarah. Ik zelf was lid van No Surrender. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] wisten dat niet. Ik dacht dat dat het opgelost zou kunnen worden als zij zouden zien dat ik lid was van No Surrender. Ik heb na die woensdag met medeclubleden van No Surrender het probleem besproken. Op 4 oktober 2014 ben ik er naar toe gegaan . Het zou opgelost worden door mij samen met de twee personen die ook aan de poort hebben gestaan. Wij waren daar met de zwarte auto. De bus is meegekomen achter de zwarte auto.. Ik had geen wapen bij me. Ik had wel een kogelvrij vest aan. Toen wij aan de poort stonden, kwamen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] aanlopen en vroegen ze: “wat moeten jullie”. Van onze kant werd kenbaar gemaakt dat de twee personen die met mij waren van No Surrender waren en dat ik ook van No Surrender was. De eerste persoon die door de poort liep, liep naar [medeverdachte 2] toe. De tweede persoon die met mij bij de poort stond, is achter mij aan het terrein opgelopen. Het klopt dat ik – op het moment dat de twee andere personen die met mij waren het terrein opliepen – wenk naar een aantal personen die vanaf de bus komen aanlopen. Er ontstond een handgemeen. Het vond plaats bij de voordeur. Die eerste persoon hoekte [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] viel en vervolgens hoorde ik twee schoten. [medeverdachte 2] hield zijn pistool vast met gestrekte arm. Ik zag dat de eerste persoon hevig bloedde. Terwijl ik wegvluchtte, werd ik op mijn rug geraakt.21.
Ter terechtzitting in eerste aanleg op 15 juni 2016 heeft de verdachte overeenkomstig verklaard.
XII. Verklaring verdachte [medeverdachte 4] .
Verdachte [medeverdachte 4] heeft in zijn verhoor op 22 oktober 2015 bij de politie onder meer het volgende verklaard (kort en zakelijk weergegeven):
Een medeverdachte (het hof begrijpt: verdachte [verdachte] ) was afgeperst en mishandeld door [medeverdachte 1] en iemand van Satudarah. De bedoeling van het gesprek was om de mishandeling en de afpersing te stoppen. De jongen die afgeperst was, is al eerste uit de zwarte Audi A3 gestapt. Wij zeiden tegen hem “ga maar aanbellen en kijk of ze thuis zijn”. Ik ben als tweede persoon uit de auto gestapt. Ik had een kogelvrij vest aan en had een pistool bij me, een Glock 17 met negen patronen er in. Wij kwamen daar specifiek voor [medeverdachte 2] , de jongen van Satudarah. Wij hebben gezegd dat wij van No Surrender waren en dat wij wisten dat hij van Satudarah is. Wij hebben gezegd dat deze jongen een van ons is en dat we over dat probleem wilden praten. Dat was voor ons eigenlijk einde verhaal. Op het moment dat het tijd was om te vertrekken, liep hij weg naar de woning. Medeverdachte 1 volgde hem hierop en ging door het hek. Hij laadde zijn wapen, hield het naar beneden. Toen wij naar binnen gingen, trok ik ook mijn vuurwapen. Er ontstond vervolgens een handgemeen. Wat daar precies gebeurde, kon ik niet goed zien. De twee van de tegenpartij vielen op de grond. Ik heb de boel gecontroleerd met mijn wapen. Ik werd door [medeverdachte 2] twee keer beschoten op mijn vest. Mijn medeverdachte 1 schoot met zijn pistool twee keer boven het kozijn.. De jongen die afgeperst werd, is twee keer in zijn rug geschoten door [medeverdachte 2] . Die jongen had een kogelvrij vest aan. Wij zijn vervolgens weggevlucht, terwijl wij nog steeds beschoten werden. De jongen met het petje aan de andere kant van het hek heeft toen twee keer geschoten. Eentje heeft de Mercedes geraakt en de ander het kozijn. Ik heb mijn vuurwapen in de bosjes in het midden van de [adres 2] weggegooid.22.
XIII. Camerabeelden [adres 2] .
Tijdens het bekijken van de beelden van de [adres 2] heeft het hof het volgende waargenomen.
Op 4 oktober 2014 omstreeks 15.47 uur arriveert een zwarte Audi personenauto bij het pand aan de [adres 2] . Kort daarna arriveert een busje dat stopt achter de Audi. Uit de Audi stapt een man die in het zwart is gekleed en een zwarte pet op zijn hoofd draagt. Hij loopt naar het hek en drukt kennelijk op de bel. Op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt het hof vast dat dit verdachte [verdachte] is. Hij draagt, naar hij heeft verklaard, een kogelvrij/-werend vest. Uit voornoemde auto stappen vervolgens twee mannen, die in de richting van verdachte [verdachte] lopen. Een van de mannen heeft een donker jack met lichtgrijze mouwen aan en draagt donkerkleurige handschoenen. Op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt het hof vast dat dit verdachte [medeverdachte 4] is. Ook hij draagt, naar hij heeft verklaard, een kogelvrij/-werend vest. De andere man heeft een spijkerbroek aan en een donker leren jack zonder mouwen. Ook hij draagt donkerkleurige handschoenen. Het hof heeft, zoals eerder aangegeven, vastgesteld dat dit verdachte [medeverdachte 3] is.
Uit de woning aan de [adres 2] komen twee personen die in de richting van het hek lopen. Een van de mannen heeft een zwart T-shirt en een witte broek aan. Op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt het hof vast dat dit [medeverdachte 1] is. De andere man draagt een blauw trainingspak. Op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt het hof vast dat dit [medeverdachte 2] is.
Omstreeks 15.48 uur vindt er zichtbaar een gesprek plaats tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] en de drie mannen. Dit gesprek is kort van duur, waarna [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zich omdraaien en richting de voordeur van de woning lopen. Op dat moment escaleert de situatie. Onderweg kijkt [medeverdachte 2] nog een keer om en haalt hij een vuurwapen uit de rechterzak van zijn trainingsjack. Op datzelfde moment heeft [medeverdachte 3] de poort reeds geopend en houdt hij zijn inmiddels doorgeladen vuurwapen in zijn rechterhand. Hij loopt door het poortje naast de grote (car)poort de binnenplaats op om vervolgens in de richting van [medeverdachte 1] te lopen. Met zijn linkerhand wijst [medeverdachte 3] in de richting van [medeverdachte 1] , terwijl hij het vuurwapen in zijn rechterhand langs zijn lichaam houdt. [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] lopen in de richting van de voordeur van de woning. [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn niet meer in beeld. Niet is waar te nemen wat er op dat moment in het nisje bij de voordeur van de woning gebeurt. Intussen zijn meerdere personen uit de bus gestapt, die in de richting van de woning lopen. Verdachte [verdachte] en vervolgens [medeverdachte 4] lopen de binnenplaats op. Verdachte [verdachte] wenkt naar de personen – vier in totaal – die uit de bus zijn gestapt. Deze personen komen ook in de richting van de woning gelopen. Twee van hen lopen eveneens met versnelde pas de binnenplaats op. Verdachte [medeverdachte 4] houdt met twee armen gestrekt een naar zijn zeggen doorgeladen vuurwapen vast in de richting van het nisje. Enkele seconden later komt [medeverdachte 2] vallend in beeld. Hij heeft een grijskleurig voorwerp in zijn rechterhand, waarover hij heeft verklaard dat dit een vuurwapen is, en richt dit op verdachten [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] . Intussen komt op de binnenplaats een onbekend gebleven man (hierna: NN-man 1) die eveneens donkerkleurige handschoenen draagt. Door [medeverdachte 2] wordt er kennelijk geschoten. Zichtbaar is dat verdachte [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] en NN-man 1 terugdeinzen/zich klein maken en in de richting van de poort wegrennen. Verdachte [verdachte] die ter hoogte van de rechterachterzijde van de Mercedes staat (die op de binnenplaats was geparkeerd) verschuilt zich achter de Mercedes. [medeverdachte 2] staat op dat moment op, ziet dat iemand zich achter de Mercedes verschuilt, houdt een vuurwapen op die persoon gericht en loopt links om de Mercedes heen naar die persoon – te weten verdachte [verdachte] – toe. Verdachte [verdachte] draait zich vervolgens om en rent in de richting van de poort. [medeverdachte 2] schiet op dat moment twee keer in de richting van verdachte [verdachte] , terwijl anderen – waaronder [medeverdachte 3] – schieten richting [medeverdachte 2] . [verdachte] valt op de grond, staat op en verlaat de binnenplaats via de poort. Daarna verlaten de bezoekers de plaats delict.
Het gehele incident heeft zich vanaf de escalatie tot aan het verlaten van de plaats delict door de bezoekers afgespeeld binnen een tijdspanne van ongeveer 20 seconden. Aan de hand van het opsporingsonderzoek ter plaatse en de beelden die van de het incident bestaan, is duidelijk geworden dat in de genoemde korte tijdspanne diverse personen over en weer gericht op elkaar hebben geschoten, waarbij op en nabij de plaats delict naderhand drie wapens en negen kogelhulzen zijn aangetroffen. De beelden van het incident geven weer dat er mogelijk meer schoten over en weer zijn afgevuurd dan het aantal aangetroffen hulzen.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
De raadsman heeft ter terechtzitting het verweer gevoerd dat er bij verdachte geen sprake is van medeplegen aan de poging doodslag, nu hij al van het terrein af was, voordat NN-man 1 (het hof heeft hiervoor reeds vastgesteld dat dat medeverdachte [medeverdachte 3] betrof) schoot. Hij heeft geen invloed gehad op het schieten door [medeverdachte 3] en er waren van tevoren geen afspraken gemaakt dat er geschoten zou gaan worden. Er was ook geen sprake van voorwaardelijk opzet, nu medeverdachte [medeverdachte 4] bewust niet heeft geschoten, verdachte in het geheel geen wapen bij zich droeg en hij al op de vlucht was op het moment dat [medeverdachte 3] buiten het (omheinde) terrein schoten lost.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Het hof stelt voorop, dat voor medeplegen sprake moet zijn van een nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen, waarbij de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht moet zijn. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht (vgl. HR 6 juli 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO9905, NJ 2004/443). De vraag of aan deze eis is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval, waarbij ook de aard van het delict een rol kan spelen (vgl. HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390; HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:716 en HR 5 juli 2016, 2016:1315). Niet nodig is dat de verdachte zelf een uitvoeringshandeling verricht. Het is mogelijk dat de ene medepleger de handeling verricht, die volgens de omschrijving uitvoeringshandeling is van het strafbaar feit en de ander een handeling verricht die niet onder die omschrijving valt, maar voor de uitvoering van eerstgenoemde handeling van overwegend belang is. Niet vereist is dat voor een bewezenverklaring van medeplegen dat de verdachte op de hoogte is geweest van de precieze gedragingen van zijn mededader(s). Evenmin hoeft ieder van de medeplegers precies op de hoogte te zijn van de bijdragen die een andere medepleger aan het strafbare feit levert (vgl. HR 10 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ5713, rov. 3.3.). Medeplegen van een bepaald strafbaar feit verlangt wel opzet gericht op de samenwerking tussen de verdachte en medeverdachte(n) en tevens op de delictsgedraging van het grondfeit dat door de betrokkenen wordt begaan.
De verdachten [verdachte] , [medeverdachte 4] , NN-1 man (door het hof geïdentificeerd als [medeverdachte 3] ) en anderen komen ter plaatse bij de [adres 2] waarna een schietpartij plaatsvindt. Bij de beoordeling rijst de vraag of de drie verdachten ter zake van het tenlastegelegde poging doodslag als medepleger zijn aan te merken.
Met betrekking tot de ten laste gelegde feiten bestaan beelden van bewakingscamera’s waarop (voor een groot deel) te zien is wat zich heeft afgespeeld. Daaruit komt naar voren dat een auto en kort daarop een busje komt aanrijden. Uit de auto komen drie personen die zich naar het hek van de woning aan de [adres 2] begeven. Aan de andere zijde van het hek bevinden zich twee personen waar een gesprek mee wordt gevoerd. De twee personen die naar het hek waren gekomen, draaien zich om en lopen terug naar de woning. De personen uit de auto en daarna ook een aantal mensen uit het busje begeven zich op het terrein. Verdachte [verdachte] maakt daarbij een wenkende beweging naar de personen die uit de bus zijn gekomen. Tenminste twee van de personen die zich op het terrein begeven, zijn gewapend. Voor zover te constateren dragen de mensen die het terrein op komen kogelvrije vesten en (voor zover zichtbaar) ook handschoenen. Verdachte heeft zelf verklaard op dat moment een kogelvrij vest te dragen. Vervolgens heeft er een schietpartij plaats gevonden.
Met betrekking tot de verdachte komt uit het dossier niet naar voren dat hij gewapend was toen hij zich naar het betreffende pand begaf. Vastgesteld kan echter worden dat hij in het gezelschap was van tenminste twee personen die wel gewapend waren. Uit het dossier komt naar voren dat [verdachte] een conflict had met een persoon die zich op het adres [adres 2] bevond en dat hij vervolgens de initiator is geweest om op 4 oktober 2014 met de gewapende leden (en de rest) van de groep naar het terrein te gaan. Hij gaat als eerste naar het hek, is een van de twee personen die aan het hek het woord heeft gevoerd, is vervolgens de binnenplaats opgelopen achter de gewapende [medeverdachte 3] aan, die vervolgens werd gevolgd door de bewapende [medeverdachte 4] , en op de binnenplaats staand ook naar de personen die zich nog op enige afstand bevonden, een wenkende beweging heeft gemaakt.
Dat verdachte daarbij niet op de hoogte was van de aanwezigheid van wapens en kogelvrije vesten bij de anderen – waarbij verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg zelf heeft verklaard ook een kogelvrij vest te hebben gedragen –, acht het hof niet aannemelijk. De zichtbaarheid van de aanwezige wapens (en de kogelvrije/-werende vesten) bij medeverdachten [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] blijkt voor het hof uit de omstandigheid dat de verdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] hebben verklaard dat zij zagen dat de mannen aan het hek gewapend waren (en een kogelvrij/-werend vest droegen). Daarbij komt dat de aanwezigheid van wapens bij [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] en de wetenschap daarvan bij verdachte niet onaannemelijk is gezien de omstandigheid dat verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verklaard dat hij zelf tegen de medeverdachte [medeverdachte 4] en man 1 (het hof heeft hiervoor reeds vastgesteld dat dat medeverdachte [medeverdachte 3] betrof) heeft verteld dat er mogelijk zwaar wapentuig in het huis aan de [adres 2] kon liggen, hetgeen een voor de hand liggende reden kan zijn geweest om bewapend naar de [adres 2] af te reizen. Ten slotte loopt verdachte nadat [medeverdachte 3] inmiddels met getrokken wapen de binnenplaats van de [adres 2] oploopt, mee de binnenplaats op in de richting van de weglopende [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Gezien deze feiten en omstandigheden kan het volgens het hof niet anders zijn dan dat verdachte ten tijde van de ontmoeting aan het hek en het vervolgens de binnenplaats oplopen wist dat [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] bewapend waren.
Nadat het korte gesprek aan het hek is beëindigd, escaleert de situatie binnen zeer korte tijd doordat [medeverdachte 3] , nadat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] weglopen om de achterdeur van de woning binnen te gaan, met een getrokken wapen de binnenplaats oploopt en [medeverdachte 4] daar vervolgens met getrokken wapen achteraan loopt. [medeverdachte 2] heeft op het moment dat [medeverdachte 3] met een getrokken wapen de binnenplaats oploopt, zelf ook een wapen uit zijn zak gehaald. Direct daarop volgt buiten beeld van een camera een kortdurend handgemeen in de nis bij de achteringang van het huis, waarbij volgens een verklaring van verdachte door [medeverdachte 3] een klap zou zijn gegeven aan [medeverdachte 2] . Deze komt te vallen en kort daarop wordt er over en weer geschoten. Onder deze omstandigheden heeft de verdachte, omdat escalatie van de situatie te voorzien was – immers, verdachte is de bewapende [medeverdachte 3] de binnenplaats op gevolgd achter [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] aan en vervolgens ziet hij [medeverdachte 4] de binnenplaats met getrokken wapen betreden –, bewust de aanmerkelijke kans dat door een schietincident doden, te weten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , zouden kunnen vallen op de koop toegenomen. De verdachte heeft betoogd dat over eventueel wapengebruik geen afspraken zijn gemaakt. Dat lijkt het hof bij een dergelijke geplande actie niet waarschijnlijk Maar zelfs wanneer over eventueel vuurwapengebruik onderling voorafgaand geen afspraken zijn gemaakt en verdachte geen wapen droeg, doet dit aan de bovenstaande vaststellingen en overwegingen niet af.
Het voorgaande maakt dat naar het oordeel van het hof verdachte als medepleger kan worden aangemerkt waarbij sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking van voldoende gewicht tussen verdachte en anderen.
Hetzelfde geldt in dezen voor de medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] . De persoon NN-1 of man 1, is door het hof geïdentificeerd als [medeverdachte 3] . [medeverdachte 3] gaat mee met de verdachten [verdachte] en [medeverdachte 4] en betreedt als eerste en met getrokken wapen de binnenplaats. Hij achtervolgt de personen die zich naar de woning begeven met versnelde pas en uit de verklaringen en opnames komt ook naar voren dat hij daadwerkelijk geschoten heeft op deze twee personen. Door deze met name materiële bijdrage kan hij als medepleger van de poging doodslag op [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] worden aangemerkt.
Medeverdachte [medeverdachte 4] heeft verklaard dat hij wist dat de verdachte [verdachte] een probleem had met een of meer personen op het betreffende adres. [medeverdachte 4] was bij de motorclub waar de diverse personen deel van uit maakten een leidend figuur. Hij begeeft zich met een heel aantal leden van de club ter plaatse, gewapend en met een kogelvrij vest. Hij begeeft zich met een doorgeladen wapen op de binnenplaats. Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat medeverdachte [medeverdachte 4] eveneens als medepleger kan worden aangemerkt waarbij sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking van voldoende gewicht tussen hem en anderen. Dat hij weliswaar niet heeft geschoten, maakt dat niet anders.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het primair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van poging tot doodslag, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Door de verdediging is ter zake van de strafbaarheid van de verdachte aangevoerd dat verdachte een geslaagd beroep op noodweer toekomt en hij derhalve dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Artikel 41 Wetboek van Strafrecht luidt als volgt:
‘1. Niet strafbaar is hij die een feit begaat, geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
2. Niet strafbaar is de overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging, indien zij het onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging, door de aanranding veroorzaakt.’
De strafrechter zal moeten onderzoeken of aan de voorwaarden voor de aanvaarding van dat verweer is voldaan. Echter, het is bestendige jurisprudentie dat een beroep op noodweer niet kan niet worden aanvaard ingeval de gedraging van degene die zich op deze exceptie beroept, noch op grond van diens bedoeling, noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedraging kan worden aangemerkt als "verdediging", maar
– naar de kern bezien – als aanvallend moet worden gezien, bijvoorbeeld gericht op een confrontatie of deelneming aan een gevecht (vgl. HR 8 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK4788, NJ 2010/339). Meer bepaald kunnen gedragingen van de verdachte die aan de wederrechtelijke aanranding door het latere slachtoffer zijn voorafgegaan, in de weg staan aan het slagen van een beroep op noodweer of noodweerexces, maar slechts onder bijzondere omstandigheden. Van zulke bijzondere omstandigheden kan bijvoorbeeld sprake zijn indien de verdachte de aanval heeft uitgelokt door provocatie van het latere slachtoffer en hij aldus uit was op een confrontatie, of wanneer hij willens en wetens de confrontatie met het slachtoffer heeft gezocht en een gewelddadige reactie van het slachtoffer heeft uitgelokt. Daarbij geldt evenwel dat de enkele omstandigheid dat een verdachte zich willens en wetens in een situatie heeft begeven waarin een agressieve reactie van het latere slachtoffer te verwachten viel of dat een verdachte zich in verband met een mogelijke aanval van het slachtoffer als voorzorgsmaatregel van een illegaal vuurwapen had voorzien, is daartoe evenwel onvoldoende (vgl. HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456, rov. 3.3. en 3.7.1. en HR 8 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1550, rov. 2.3.).
Op grond van hierboven weergegeven feiten en omstandigheden komt het hof tot het oordeel dat het beroep op noodweer niet kan niet worden aanvaard, omdat de gedragingen van verdachte en die van de medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] – waarbij verdachte volgens het verweer zou delen in het te honoreren beroep op noodweer van [medeverdachte 3] – op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van die gedragingen niet kunnen worden aangemerkt als "verdediging", maar – naar de kern bezien – als aanvallend moeten worden gezien. In het onderhavige geval is volgens het hof sprake van bijzondere omstandigheden bestaande uit handelen van verdachte en de medeverdachten dat gericht was op confrontatie. Door na het korte gesprek aan het hek en nadat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn weggelopen van het hek richting de achteringang van de woning, direct met versnelde pas en met een getrokken wapen de binnenplaats op te lopen, heeft [medeverdachte 3] – die direct werd gevolgd door verdachte, de met getrokken wapen meelopende [medeverdachte 4] en een aantal andere personen die tot dezelfde groep behoorden – willens en wetens de confrontatie met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] gezocht en, na een kort handgemeen, een gewelddadige reactie van [medeverdachte 2] uitgelokt.
Het hof heeft bij de voorliggende feiten en omstandigheden meegewogen dat de enkele omstandigheid dat de verdachte zich willens en wetens in een situatie heeft begeven waarin een agressieve reactie van het latere slachtoffer te verwachten viel en/of dat een verdachte zich in verband met een mogelijke aanval van het slachtoffer als voorzorgsmaatregel van een illegaal vuurwapen had voorzien, eveneens volgens bestendige jurisprudentie op zich evenwel onvoldoende is om te worden aangemerkt als bijzondere omstandigheid. Echter, gezien de voorliggende feiten en omstandigheden heeft verdachte tezamen met [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] , nadat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn weggelopen, de confrontatie gezocht terwijl direct duidelijk was dat het korte gesprek aan het hek niet tot overeenstemming tussen de betrokkenen had geleid. Het hof neemt daarbij tevens in de overweging mee dat uit de beelden niet is komen vast te staan dat van de zijde van de zich van het hek verwijderende [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] eerder een wapen is getrokken dan door de verdachten. Onder die omstandigheden neemt het hof aan dat verdachte en de medeverdachten de aanvallende personen zijn geweest die de confrontatie hebben gezocht en het gezien de overmacht aan personen en het feit dat zij wapens bij zich droegen gerechtvaardigd was voor [medeverdachte 2] om zich daar tegen te verweren. Door op de wijze te reageren zoals hiervoor weergegeven, heeft verdachte derhalve niet gehandeld op een wijze waarin sprake is van noodweer.
Door of namens de verdachten [verdachte] en [medeverdachte 4] is tevens aangevoerd dat zij zich gerechtvaardigd hebben verdedigd omdat door [medeverdachte 2] een van de personen, NN-1 – door het hof geïdentificeerd als [medeverdachte 3] – door het hoofd zou zijn geschoten. Deze mogelijk disproportionele maar niet verwijtbare reactie van [medeverdachte 2] (in de vorm van een mogelijk te honoreren beroep op noodweerexces) zou volgens de verdediging een beroep op noodweer door [medeverdachte 3] (en tevens verdachte [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte 4] ) rechtvaardigen. Immers, de excessieve reactie zélf zou in dat geval weer een wederrechtelijke aanranding zijn waartegen gerechtvaardigd zou mogen worden gereageerd.
Op basis van het ter beschikking staande dossier acht het hof de verklaringen zoals afgelegd door [verdachte] en [medeverdachte 4] op dit punt niet aannemelijk. Ter plaatse is geen bloed aangetroffen. Op basis van de vrij scherpe beelden waarbij te zien is dat NN-1/ [medeverdachte 3] het terrein weer verlaat, is niet te constateren dat deze persoon gewond is geraakt. Er zijn geen verwondingen te zien, maar het is ook niet te zien aan de wijze van lopen of doordat deze persoon of iemand anders bijvoorbeeld naar het hoofd grijpt waar de verwonding zou zijn ontstaan. Op basis van de herkenningen door de verbalisanten en de eigen waarnemingen van de beelden heeft het hof vastgesteld dat bij [medeverdachte 3] dergelijke verwondingen ook niet zijn geconstateerd. Hiermee komt de basis dat [medeverdachte 2] direct en gericht geschoten heeft op [medeverdachte 3] en deze (zwaar) gewond zou zijn geraakt op grond waarvan men zich wel heeft moeten verdedigen, eveneens aan het verweer te ontvallen. Het hof acht de door of namens de verdachte aan het verweer ten grondslag gelegde feitelijke toedracht niet aannemelijk geworden en acht het derhalve niet aannemelijk dat [medeverdachte 2] op dit punt, zoals door de verdediging aangevoerd, excessief zou hebben gereageerd door [medeverdachte 3] door het hoofd te schieten. Ook op deze grond wordt het beroep derhalve afgewezen.
Het hof stelt derhalve vast dat de toedracht van het beroep op noodweer – de feiten en omstandigheden die ten grondslag liggen aan het verweer – niet kan doen slagen en dus het beroep op deze strafuitsluitingsgrond niet rechtvaardigen.
Nu er ook overigens geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, is de verdachte dus strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op het bovenstaande niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Naar het oordeel van het hof kan de ernst van de aan de orde zijnde feiten moeilijk worden onderschat. De verdachte bewerkstelligt dat er in een woonwijk op klaarlichte dag een schietpartij plaatsvindt die aan een regelrechte wild west scene doet denken. Het inzetten van personen die tot een motorclub behoren om angst aan te jagen aan de persoon waarmee een conflict was ontstaan en het dragen en ook het gebruiken van vuurwapens door de groep, zijn omstandigheden die bijdragen aan de ernst van de feiten. Hetgeen hier is voorgevallen, had zeer goed kunnen leiden tot het overlijden van één of meer personen. Er is sprake van inslagen van kogels op korte afstand van één van de slachtoffers.
Ter zake van het medeplegen van een poging tot doodslag is een langdurige gevangenisstraf op zijn plaats. Het feit dat er in de periode na de ten laste gelegde feiten geen nieuwe strafbare feiten zijn gepleegd en verdachte zijn leven op de rit heeft, heeft een mitigerende invloed gehad op de gevangenisstraf zoals die door het hof is vastgesteld.
Het hof ziet tevens aanleiding om de onmiddellijke gevangenneming van verdachte te bevelen. Dit bevel wordt afzonderlijk geminuteerd en gemotiveerd.
Het hof heeft zich bij de bepaling van de op te leggen sanctie tevens rekenschap gegeven van de redelijke termijn. Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkómen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Deze termijn vangt aan vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem of haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Bij de vraag of sprake is van een schending van de redelijke termijn moet rekening worden gehouden met de omstandigheden van het geval, waaronder begrepen de processuele houding van verdachte, de aard en ernst van het ten laste gelegde, de ingewikkeldheid van de zaak en de mate van voortvarendheid waarmee deze strafzaak door de justitiële autoriteiten is behandeld.
In de onderhavige zaak is de redelijke termijn aangevangen op 3 december 2015, de dag waarop verdachte in verzekering is gesteld en voor de eerste maal is verhoord.
De rechtbank heeft op 6 juli 2016 vonnis gewezen. De behandeling in eerste aanleg is derhalve afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na de aanvang van de hiervoor genoemde termijn. Er is dus in eerste aanleg geen sprake van een overschrijding van de redelijke termijn.
Verdachte heeft op 20 juli 2016 hoger beroep ingesteld. Het hof wijst dit arrest op
24 december 2019. In hoger beroep is derhalve wel sprake van een termijnoverschrijding, nu de behandeling in hoger beroep niet is afgerond met een eindarrest binnen twee jaar na het instellen van het hoger beroep. De overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep bedraagt ongeveer 1 jaar en 5 maanden.
Deze termijnoverschrijding is niet aan verdachte te wijten, maar vindt zijn oorzaak in de omstandigheid dat het hof onvoldoende zittingsruimte tot zijn beschikking had om de zaak eerder inhoudelijk te behandelen.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met deze termijnoverschrijding.
Zonder schending van de redelijke termijn zou een gevangenisstraf voor de duur van
4 jaar en zes maanden, met aftrek van voorarrest, passend zijn geweest. Nu de redelijke termijn is geschonden, zal worden volstaan met een gevangenisstraf van na te melden duur.
Van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven telefoon is, zal de teruggave aan de verdachte worden gelast.
Gevangenneming
Het hof is na onderzoek van oordeel dat uit de in het arrest opgenomen bewezenverklaring blijkt van ernstige bezwaren tegen verdachte ter zake van een feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Het hof is voorts van oordeel dat blijkt van een gewichtige reden van maatschappelijke veiligheid, welke de onverwijlde vrijheidsbeneming van verdachte vordert nu er sprake is van verdenking van een feit waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van twaalf jaar of meer is gesteld en de rechtsorde ernstig door dat feit is geschokt.
Het hof zal daarom de gevangenneming van de verdachte bevelen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36b, 36c, 45, 47 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 65, 66, 67, 67a en 75 van het Wetboek van Strafvordering, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave aan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
een wit Blackberry telefoontoestel (goednummer: 915900).
Beveelt de gevangenneming van verdachte, welk bevel afzonderlijk is geminuteerd.
Aldus gewezen door:
mr. A.M.G. Smit, voorzitter,
mr. A.R. Hartmann en mr. J. Nederlof, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.E.M. de Ridder, griffier,
en op 24 december 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 24‑12‑2019
Relaas van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] , p. 296-305.
Relaas van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] , p. 306-307.
Relaas van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 3] , p. 364-395.
Relaas van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] , p. 306.
Verklaring van getuige [getuige 2] , p. 536.
Relaas van bevindingen van verbalisant [verbalisant 4] , [verbalisant 5] en [verbalisant 6] , p. 1080 en p. 1082 t/m 1087.
Verklaring van getuige [getuige 1] , p. 761.
Relaas van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 7] en [verbalisant 8] , p. 756.
Relaas van bevindingen van verbalisant [verbalisant 9] , p. 766.
Relaas van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 10] en [verbalisant 11] , p. 1196 en 1197.
NFI-rapport d.d. 19 maart 2015 van deskundige E.J.A.T. Mattijssen, p. 1315-1326.
NFI-rapport d.d. 21 mei 2015 van deskundige B. Jacobs, p. 781-790.
Relaas van bevindingen van verbalisant 249, p. 616.
Verhoor verbalisant 249 bij rechter-commissaris d.d. 22 april 2016.
Relaas van bevindingen van de verbalisanten 091 en 128, p. 617-618.
Verklaring van aangever [medeverdachte 1] , p. 556-558.
Verhoor van verdachte [medeverdachte 1] , p. 917-921.
Verklaring van verdachte [medeverdachte 2] , p. 809, 886-887.
Deze verklaring van verdachte is afgelegd in de strafzaak tegen verdachte [medeverdachte 2] . Ter terechtzitting in eerste aanleg van 15 juni 2016 is deze verklaring als processtuk gevoegd in de strafzaak tegen verdachte [verdachte] .
Verklaring verdachte [verdachte] bij de rechter-commissaris op 7 januari 2016.
Verklaring verdachte [medeverdachte 4] , p. 968-1000.