Rb. Den Haag, 26-02-2016, nr. AWB 14/10530
ECLI:NL:RBDHA:2016:3690
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
26-02-2016
- Zaaknummer
AWB 14/10530
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2016:3690, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 26‑02‑2016; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2017:1498
- Wetingang
Uitspraak 26‑02‑2016
Inhoudsindicatie
Wob
Partij(en)
RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 14/10530
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 februari 2016 in de zaak tussen
Stichting Een Dier een Vriend, te Den Haag, eiseres
(gemachtigde: mr. H. van Drunen)
en
de staatssecretaris van Economische Zaken, Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, verweerder
(gemachtigde: mr. W.L.C. Rijk).
Procesverloop
Bij besluit van 23 juni 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder openbaarmaking op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) van de door eiseres verzochte documenten gedeeltelijk geweigerd.
Bij besluit van 9 oktober 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het tegen het primaire besluit gemaakte bezwaar van eiseres deels gegrond en deels ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 19 augustus 2015 een aanvullend besluit genomen en het bezwaar van eiseres deels gegrond en deels ongegrond verklaard.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd. Daarbij heeft verweerder ten aanzien van een deel van de stukken een beroep gedaan op artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Bij beslissingen ex artikel 8:29, derde lid, van de Awb van 13 januari 2015 en 29 oktober 2015 heeft de rechtbank bepaald dat de beperking van de kennisneming van de stukken die verweerder met een beroep op artikel 8:29, eerste lid, van de Awb heeft overgelegd, gerechtvaardigd is.
Eiseres heeft toestemming verleend, als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 december 2015. Namens eiseres is aldaar in persoon verschenen [persoon] , bijgestaan door de gemachtigde van eiseres. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Eiseres heeft op 12 februari 2014 verweerder op grond van artikel 3 van de Wob verzocht om toezending van de inspectieverslagen van de instellingen die in de periode van 1 januari 2010 tot en met 12 februari 2014 naar aanleiding van een inspectie van de Nederlandse Voedsel en Waren autoriteiten (NVWA) een waarschuwing hebben gekregen.
2 Verweerder heeft de volgende stukken van de NVWA, regio noordwest, openbaar gemaakt:
Inspectieverslag van 8 augustus 2011;
Inspectieverslag van 28 november 2011;
Inspectieverslag van 2 februari 2012;
Inspectieverslag van 6 september 2010;
Aanbiedingsbrief van 10 juli 2012 van de inspectieverslagen van 4 en 5 juni 2012;
Inspectieverslag van 6 november 2012;
Inspectieverslag van 6 november 2012;
Inspectieverslag van 6 november 2012;
Inspectieverslag van 25 juli 2012;
Inspectieverslag van 8 november 2012;
Inspectieverslag van 11 november 2012;
Inspectieverslag van 5 november 2012;
Inspectieverslag van 6 november 2012;
Inspectieverslag van 8 november 2011;
Inspectieverslag van 17 augustus 2010;
Inspectieverslag van 17 augustus 2010;
Inspectieverslag van 27 februari 2012;
Inspectieverslag van 25 mei 2011;
Inspectieverslag van 7 september 2011;
Inspectieverslag van 19 juli 2011;
Inspectieverslag van 24 januari 2013;
Inspectieverslag van 30 april 2014.
Verweerder heeft op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob in de documenten de gegevens van persoonlijke aard onleesbaar gemaakt, gelet op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de desbetreffende personen. Tevens heeft verweerder op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob de namen en adresgegevens van locaties waar proefdieren worden gehouden onder ‘bedrijfsgegevens’ en linksonder in de inspectieverslagen onleesbaar gemaakt, omdat openbaarmaking daarvan kan leiden tot onevenredige benadeling van de instellingen en hun medewerkers. Alle overige tot de betrokken instellingen dan wel personen te herleiden gegevens heeft verweerder eveneens onleesbaar gemaakt.
3 Eiseres voert aan dat verweerder door alle persoonsgegevens onleesbaar te maken categoriaal heeft geweigerd inzage te geven in de documenten, hetgeen volgens de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 25 juni 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:3927) in strijd is met de Wob. Verweerder had per concreet geval een belangenafweging moeten maken. Van belang is welke controleur welke controle heeft uitgevoerd, omdat aan de hand daarvan onder meer kan worden vastgesteld of dezelfde controleur meermaals eenzelfde instelling heeft gecontroleerd. Dit kan blijken uit het nummer van de controleur. De nummers van de controleurs zijn niet, zoals verweerder stelt, zonder onevenredige inspanning te herleiden tot hun identiteit. Eiseres voert voorts aan dat het gevaar van ‘naming en shaming’ en een onheuse bejegening bij openbaarmaking van de namen van de instellingen niet per definitie leidt tot een onevenredige benadeling. In andere sectoren, zoals de horeca, worden inspectieresultaten ook openbaar gemaakt. Verweerder moet concreet onderbouwen waarom de instellingen waarop de rapporten betrekking hebben, moeten vrezen voor negatieve reacties bij openbaarmaking van de documenten. Bovendien zijn de namen van de vergunninghouders in het Jaarverslag ‘Zo Doende’ van het ministerie van Economische Zaken gepubliceerd en zijn de uitzonderingsbepalingen uit de Wob derhalve niet van toepassing. Dit volgt uit de uitspraken van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 8 juli 2014 en 17 juli 2014 (ECLI:NL:RBGEL:2014:5695 en AWB 12/816). Inzicht in het aantal instellingen dat niet aan de wettelijke vereisten voldoet, is van belang voor het maatschappelijk debat omtrent dierproeven. Eiseres voert tot slot aan dat, nu verweerder niet mag weigeren de namen van vergunninghouders openbaar te maken, het onleesbaar maken van de nummers van onderzoeksprotocollen in documenten 6, 17 en 19 eveneens onrechtmatig is. Verweerder is eraan voorbijgegaan dat volgens de uitspraak van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 22 juli 2014 (ECLI:NL:RBGEL:2014:4555) aannemelijk moet worden gemaakt dat de openbaarmaking van de nummers van de onderzoeksprotocollen tot identificatie van bij dierproeven betrokken personen of tot kennisneming van de onderzoeksplannen en methoden kan leiden.
4 Verweerder voert gemotiveerd verweer.
Persoonsgegevens; de nummers van de inspecteurs
5 Ingevolge artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
Volgens de uitspraak van de Afdeling van 4 juni 2008 (ECLI:NL:RVS:2008:BD3114) kan, waar het gaat om beroepshalve functioneren van ambtenaren, slechts in beperkte mate een beroep worden gedaan op het belang van eerbiediging van hun persoonlijke levenssfeer. Ten aanzien van zodanig functioneren kan in beginsel geen beroep worden gedaan op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob. Dit ligt anders indien het betreft het openbaar maken van namen van de ambtenaren. Namen zijn immers persoonsgegevens en het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer kan zich tegen het openbaar maken daarvan verzetten.
5.1
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de betrokken inspecteurs in dit geval zwaarder weegt dan dat van openbaarmaking. Daarbij acht de rechtbank van belang dat het hier niet gaat om het opgeven van een naam aan een individuele burger die met een ambtenaar in contact treedt, maar om openbaarmaking van de naam in de zin van de Wob. Dat de nummers van de inspecteurs, naar eiseres stelt, niet zonder onevenredige inspanning zijn te herleiden tot de betrokken ambtenaren, maakt dat niet anders. Verweerder heeft de nummers van inspecteurs dan ook in alle documenten onleesbaar mogen laten.
Namen en adresgegevens van proefdierenlocaties
6 Ingevolge artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.
6.1
Verweerder heeft zijn standpunt dat de namen en adresgegevens van locaties waar proefdieren worden gehouden niet openbaar kunnen worden gemaakt, omdat openbaarmaking kan leiden tot onevenredige benadeling van de instellingen en hun medewerkers, in zijn verweerschrift onderbouwd met de volgende stukken:
- 1.
Rapport van het ministerie van Binnenlandse Zaken ‘Dierenrechtenactivisme in Nederland’ van juli 2014;
- 2.
Uitspraak van de rechtbank Den Haag van 20 september 2005 (ECLI:NL:RBSGR:2005:AU4809);
- 3.
Rapport van de AIVD ‘Dierenactivisme in Nederland, springplank voor Europa’ van juni 2007;
- 4.
Brief van het ministerie van Justitie aan de Tweede Kamer van 15 juni 2007
- 5.
Rapport van de AIVD ‘Dierenactivisme in Nederland, gefragmenteerd maar groeiende’ van februari 2010;
- 6.
Uitspraak van de Afdeling van 16 februari 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BP4706);
- 7.
Factsheet Nationale Veiligheid van het ministerie van Binnenlandse Zaken van 12 april 2013;
- 8.
Jaarverslag 2014 van de AIVD van april 2015;
- 9.
Brief van de minister van Binnenlandse Zaken aan de Tweede Kamer 4 maart 2014;
- 10.
Artikel van www.observantonline.nl ‘UM doet aangifte doodsbedreigingen’ van 29 augustus 2014; en
- 11.
Artikel van 1Limburg ‘UM zwicht voor terreur, geen hondenproeven meer’, geplaatst 2 juli 2015.
6.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met voornoemde stukken aannemelijk gemaakt dat openbaarmaking kan leiden tot onevenredige benadeling van de instellingen en hun medewerkers. Weliswaar blijkt uit de stukken niet dat er recentelijk incidenten zijn geweest, waarbij sprake was van buitensporige acties jegens instellingen die betrokken zijn bij dierproeven, maar uit de stukken kan niettemin worden afgeleid dat een reële dreiging van dergelijke acties bestaat. Uit de stukken blijkt dat deze acties verdergaand kunnen zijn dan louter een onheuse bejegening dan wel ‘naming and shaming’. Verweerder heeft hetgeen onder ‘bedrijfsgegevens’ en linksonder in de inspectieverslagen is vermeld dan ook onleesbaar mogen laten.
Dat de namen van de betrokken instellingen reeds openbaar zijn gemaakt in ‘Zo doende’ wegens hun vergunningverlening maakt naar het oordeel van de rechtbank, anders dan de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, in haar uitspraak van 8 juli 2014 (ECLI:NL:RBGEL:2014:5695) heeft overwogen, niet dat de uitzonderingsgronden van de Wob niet aan de orde kunnen zijn. De publicatie in ‘Zo doende’ is immers in een geheel andere context en daaruit blijkt niet op welke instellingen de inspectieverslagen van de NVWA betrekking hebben.
Overige gegevens
7 Verweerder heeft ter zitting opgemerkt dat gelet op de door hem gemaakte afweging in aanvulling op de reeds bij het gewijzigde besluit van 19 augustus 2015 nog enkele gegevens openbaar gemaakt kunnen worden. De rechtbank concludeert dat verweerder behalve de hierboven onder 5 genoemde namen van inspecteurs en onder 6 genoemde namen en adressen van proefdierlocaties thans nog de volgende informatie weigert openbaar te maken:
- -
Document 3: onder vragen 6 en 8 de initialen van medewerkers. Onder vraag 7 de naam van een fokker. Onder vragen 21 en 22 een afkorting van de naam van de instelling.
- -
Document 4: onder vraag 10 de voornaam van een medewerker en de initialen van een medewerker. Onder vraag 17 de naam van een experiment.
- -
Document 5: in het briefhoofd de naam en adresgegevens van de instelling en de naam van de contactpersoon. Aan de rechterzijde het e-mailadres van de contactpersoon van verweerder. Onderaan de brief de naam van de hoofdinspecteur.
- -
Document 6: onder vraag 2 het kenmerk van een onderzoeksplan. Onder vraag 7 de naam van een fokker. Onder vraag 9 de afkorting van de naam van een afdeling. Onder vraag 21 de naam van een afdeling.
- -
Document 7: onder vraag 2 de afkorting van de naam van een afdeling.
- -
Document 8: onder vraag 2 de uit drie letters bestaande initialen van een medewerker.
- -
Document 9: onder vraag 1 de namen van afdelingen. Onder vraag 23 afkortingen van de namen van afdelingen.
- -
Document 12: onder vraag 1 de afkorting van de naam van een afdeling. Onder vraag 24 de naam van een afdeling en een afkorting van de naam van een afdeling.
- -
Document 13: onder vraag 8 de afkorting van de naam van een afdeling en de naam van een medewerker. Onder vraag 16 de naam van een afdeling. Onder vraag 24 een herleidbaar nummer en de naam van een locatie.
- -
Document 15: onder vraag 21 de afkorting van de naam van de instelling en de naam van een medewerker.
- -
Document 16: onder vraag 10 de initialen van medewerkers. Onder vraag 25 namen van medewerkers en de afkorting van de naam van een afdeling.
- -
Document 17: onder vragen 2 en 21 de afkorting van de naam van de instelling.
- -
Document 18: onder vragen 1 en 9 de naam van een locatie waar proefdieren worden gehouden. Onder vraag 10 de afkorting van de naam van een afdeling. Onder vraag 23 afkortingen van de namen van (afdelingen van) de instelling.
- -
Document 19: onder vraag 2 het kenmerk van een onderzoeksprotocol.
- -
Document 20: onder vraag 2 namen van medewerkers en de afkorting van de naam van een afdeling.
- -
Document 21: onder vragen 5, 10 en 15 een initiaal van een medewerker.
7.1
Verweerder heeft op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b van de Wob (zie rechtsoverweging 5) de initialen en namen van de medewerkers van de instellingen en de namen van de fokkers onleesbaar mogen laten. Zoals verweerder heeft toegelicht betreft het in document 21 weliswaar slechts één initiaal, maar is de instelling dermate klein dat het initiaal desondanks zou kunnen leiden tot de betreffende medewerker.
Gelet op hetgeen de rechtbank onder 6.2 heeft overwogen, heeft verweerder, mede gelet op de door de instellingen in hun zienswijzen gegeven toelichtingen, de namen van (afdelingen van) de instellingen. afkortingen daarvan, de namen van locaties, een tot de instelling herleidbaar kenmerk van een onderzoeksprotocol en de naam van een experiment eveneens onleesbaar mogen laten.
7.2
Aan openbaarmaking van de overige in de stukken onleesbaar gemaakte gegevens, zoals deze bij het aanvullende besluit aan eiseres zijn toegezonden, staat de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer noch het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen in de weg. Dit heeft verweerder ter zitting erkend.
8 Het beroep tegen het bestreden besluit is wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb gegrond, voor zover verweerder tot ruimere openbaarmaking heeft besloten. De rechtbank zal op grond van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb verweerder opdragen aan eiseres te doen toekomen versies van de inspectierapporten waarin slechts onleesbaar is gemaakt hetgeen onder 7 is vermeld.
9 De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496,00 en een wegingsfactor 1). Voor een veroordeling in de door eiseres in bezwaar gemaakte proceskosten bestaat geen aanleiding, nu verweerder het primaire besluit niet heeft herroepen. Het door [persoon] ingediende verzoek om vergoeding van verletkosten in verband met één uur reistijd en anderhalf uur voor het bijwonen van de zitting tot een totaalbedrag van € 150,00 wijst de rechtbank af, nu het verzoek onvoldoende is onderbouwd.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond, voor zover verweerder meer openbaar heeft gemaakt dan in het bestreden besluit van 9 oktober 2014;
- -
vernietigt het bestreden besluit in zoverre;
- -
draagt verweerder op aan eiseres binnen vier weken na verzending van deze uitspraak te doen toekomen versies van de inspectierapporten zoals onder rechtsoverweging 7 vermeld;
- -
draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 328,00 aan eiseres te vergoeden;
- -
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 992,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Izaks, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2016.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hoger beroepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.