ABRvS, 05-11-2014, nr. 201304627/2/A3
ECLI:NL:RVS:2014:3927
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
05-11-2014
- Zaaknummer
201304627/2/A3
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2014:3927, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 05‑11‑2014; (Hoger beroep)
- Wetingang
- Vindplaatsen
AB 2015/15 met annotatie van S.H. van den Ende
JBP 2014/115
JBP 2015/14
Module Privacy & AVG 2020/3318
Uitspraak 05‑11‑2014
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 29 februari 2012 heeft de korpsbeheerder een verzoek van [appellant] om verstrekking van informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) gedeeltelijk ingewilligd en gedeeltelijk afgewezen.
201304627/2/A3.
Datum uitspraak: 5 november 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 10 april 2013 in zaak nr. 12/4354 in het geding tussen:
[appellant]
en
de korpsbeheerder van de politieregio Haaglanden
(lees: de korpschef van politie).
Procesverloop
Bij besluit van 29 februari 2012 heeft de korpsbeheerder een verzoek van [appellant] om verstrekking van informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) gedeeltelijk ingewilligd en gedeeltelijk afgewezen.
Bij besluit van 8 mei 2012 heeft de korpsbeheerder het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar deels gegrond en deels ongegrond verklaard en het besluit van 29 februari 2012 onder aanvulling van de motivering gehandhaafd.
Bij uitspraak van 10 april 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft de Afdeling toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) om kennis te nemen van de niet openbaar gemaakte stukken.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 maart 2014, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. H. van Drunen, werkzaam bij Juridisch Adviesbureau Maury, en de korpschef, vertegenwoordigd door mr. L.B.M. van ’t Hek en mr. S. Denneman, beiden werkzaam bij de politie, zijn verschenen.
Bij tussenuitspraak van 25 juni 2014 in deze zaak (nr. 201304627/1/A3) heeft de Afdeling de korpschef opgedragen om binnen zes weken opnieuw te beslissen op de door [appellant] gemaakte bezwaren tegen de weigering de namen van medewerkers van het openbaar ministerie en een PVV Kamerlid, die in de in de tussenuitspraak vermelde documenten zijn opgenomen, openbaar te maken en die beslissing in de vorm van een besluit op bezwaar aan [appellant] en de Afdeling toe te zenden. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 4 augustus 2014 heeft de korpschef ter uitvoering van deze tussenuitspraak deze door [appellant] tegen het besluit van 29 februari 2012 gemaakte bezwaren gegrond verklaard. De korpschef heeft de naam van het PVV Kamerlid alsnog openbaar gemaakt, maar de weigering de namen van de medewerkers van het openbaar ministerie openbaar te maken gehandhaafd.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [appellant] zijn zienswijze over het besluit van 4 augustus 2014 gegeven.
De Afdeling heeft bepaald dat een tweede onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Voor de van toepassing zijnde wettelijke bepalingen wordt verwezen naar de tussenuitspraak.
Het hoger beroep
2. Gelet op hetgeen onder 6.2. van de tussenuitspraak is overwogen, is het hoger beroep gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover daarbij het besluit van 8 mei 2012 in stand is gelaten voor zover het betreft de daarbij gehandhaafde weigering de namen van de medewerkers van het openbaar ministerie en het PVV Kamerlid openbaar te maken. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 8 mei 2012 alsnog gegrond verklaren en dat besluit wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb vernietigen voor zover het de handhaving van voormelde weigering betreft.
Het beroep tegen het besluit van 4 augustus 2014
3. De korpschef heeft zich bij het besluit van 4 augustus 2014 op het standpunt gesteld dat de korpsbeheerder bij het besluit van 29 februari 2012 krachtens artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob heeft mogen weigeren de namen van medewerkers van het openbaar ministerie, zijnde zaaksofficieren van justitie, die zijn opgenomen in de gedeeltelijk aan [appellant] verstrekte documenten met betrekking tot een vechtpartij op 21 februari 2009 op de hoek van de Karel Doormanlaan en de 1e Stationsstraat in Zoetermeer, openbaar te maken.
De korpschef stelt dat de korpsbeheerder in redelijkheid heeft kunnen menen dat door openbaarmaking van die namen de persoonlijke levenssfeer van de zaaksofficieren zodanig zou worden geschaad dat bescherming van die levenssfeer dient te prevaleren boven het belang van openbaarheid, zodat openbaarmaking achterwege dient te blijven. Daarbij is van belang dat het hier niet gaat om bekendmaking van deze namen aan een individuele burger die met de betrokken zaaksofficieren in contact treedt, maar om openbaarmaking in de zin van de Wob, aldus de korpschef. In dit verband verwijst hij opnieuw naar de uitspraak van de Afdeling van 18 juli 2007 in zaak nr. 200608032/1, waarin zij heeft geoordeeld dat waar het gaat om beroepshalve functioneren van ambtenaren weliswaar in beginsel geen beroep kan worden gedaan op het belang van eerbiediging van hun persoonlijke levenssfeer, maar dat dit belang zich tegen openbaarmaking van de namen van ambtenaren kan verzetten omdat namen persoonsgegevens zijn.
4. [appellant] betoogt terecht dat de korpschef aldus onvoldoende heeft gemotiveerd dat met betrekking tot de namen van de zaaksofficieren een beroep mocht worden gedaan op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob. Zaaksofficieren hebben het gezag over en de verantwoordelijkheid voor het opsporingsonderzoek in hun zaken. Deze ambtenaren moeten daarom in beginsel aanvaarden dat hun naam die in stukken ten behoeve van opsporing en vervolging is opgenomen bekend wordt. Niet is gebleken dat in dit geval aanleiding bestaat om op dit uitgangspunt een uitzondering te maken. Gelet hierop heeft de korpschef zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer prevaleert boven het belang van openbaarmaking van de namen van de zaaksofficieren. Er doet zich kennelijk evenmin een andere in de Wob genoemde weigeringsgrond voor die zich tegen bekendwording van deze gegevens verzet, zodat de openbaarmaking daarvan ten onrechte is geweigerd.
Het betoog slaagt.
5. Het beroep tegen het besluit van 4 augustus 2014 is gegrond.
Dat besluit zal worden vernietigd, voor zover het de handhaving betreft van de weigering de namen van zaaksofficieren in de onder 3. vermelde documenten openbaar te maken. De Afdeling zal zelf in de zaak voorzien en het besluit van 29 februari 2012 herroepen, voor zover het deze weigering betreft. De Afdeling zal de korpschef opdragen de namen van de zaaksofficieren binnen zes weken na de verzending van deze uitspraak openbaar te maken door toezending van voormelde documenten met deze namen aan [appellant] en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
6. De korpschef dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 10 april 2013 in zaak nr. 12/4354, voor zover daarbij het besluit van de korpsbeheerder van de politieregio Haaglanden van 8 mei 2012, kenmerk ORG-BI 013/0175 11-21614, in stand is gelaten voor zover het betreft de daarbij gehandhaafde weigering de namen van een PVV Kamerlid en medewerkers van het openbaar ministerie openbaar te maken;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de korpsbeheerder van de politieregio Haaglanden van 8 mei 2012, kenmerk ORG-BI 013/0175 11-21614, voor zover het de handhaving van de onder II. vermelde weigering betreft;
V. verklaart het beroep tegen het besluit van de korpschef van politie van 4 augustus 2014, kenmerk ORG-BI 013/0175 gegrond;
VI. vernietigt dat besluit, voor zover het de handhaving betreft van de weigering de namen van zaaksofficieren, vermeld in de documenten met betrekking tot een vechtpartij op 21 februari 2009 op de hoek van de Karel Doormanlaan en de 1e Stationsstraat in Zoetermeer, openbaar te maken;
VII. herroept het besluit van de korpsbeheerder van de politieregio Haaglanden van 29 februari 2012, kenmerk 11-21614, 0voor zover het deze weigering betreft;
VIII. draagt de korpschef op de onder VI. vermelde namen binnen zes weken na de verzending van deze uitspraak openbaar te maken door toezending van de desbetreffende documenten met deze namen aan [appellant];
IX. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het onder V. vermelde vernietigde besluit van 4 augustus 2014;
X. veroordeelt de korpschef van politie tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het bezwaar opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 487,00 (zegge: vierhonderdzevenentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
XI. veroordeelt de korpschef van politie tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.948,00 (zegge: negentienhonderdachtenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
XII. gelast dat de korpschef van politie aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 395,00 (zegge: driehonderdvijfennegentig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.C.J. de Wilde, griffier.
w.g. Van Kreveld w.g. De Wilde
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 november 2014
598.