Einde inhoudsopgave
Bevrijdende verweren (BPP nr. XXII) 2023/152
152 Opvatting van Lock
H.W.B. thoe Schwartzenberg, datum 27-01-2023
- Datum
27-01-2023
- Auteur
H.W.B. thoe Schwartzenberg
- JCDI
JCDI:ADS691464:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
F.J.P Lock, Stelplicht & Bewijslast, commentaar op art. 3:302 BW en Lock 2019c, p. 75 e.v. Vgl. Hof ’s-Hertogenbosch 10 juli 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:2999, r.o. 6.17.
Asser 2020a, p. 291-300 en Asser Procesrecht/Asser 3 2023/287a.
De vordering strekt ertoe een niet-bestaan van een rechtsverhouding vast te stellen (§256 ZPO).
Zie bijv. Baumbach/Lauterbach ZPO, 2019, § 256, randnr. 47, BGH 16 mei 2017, ECLI:DE:BGH:2017:160517UX1ZR586.150 en BGH 17 juli 2012-XI ZR 198/11/NJW 2012, 3294, randnr. 35, met verwijzingen. ‘Jede Partei hat die Voraussetzungen der ihr günstigen Norm (= derjenigen Norm, deren Rechtswirkung ihr zugute kommt) zu behaupten en zu beweisen.’ Zie ook Asser Procesrecht/Asser 3 2023/279.
Ook Sijmonsma betoogde in 2008 (Sijmonsma 2008 p. 37 rechterkolom (onder 2.5)) dat daar waar het bestaan van een verbintenis wordt ontkend, de partij die het bestaan stelt en op dit bestaan een vordering heeft gegrond, het bestaan dient te bewijzen.
Zie ook Asser Procesrecht/Van Schaick 2 2022/140 en 147 e.v. en T.F.E. Tjong Tjin Tai, in: GS Burgerlijke Rechtsvordering, art. 236 Rv, aant. 5.
Noot T.F.E. Tjong Tjin Tai bij HR 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590, NJ 2019/238 (V./Dexia).
Lock betoogt dat de stelplicht- en bewijslastverdeling ingeval van een vordering strekkende tot een negatieve verklaring voor recht niet anders is dan wanneer verweerder zelf uit hoofde van dit gepretendeerde vorderingsrecht een rechtsvordering jegens de schuldenaar had ingesteld. Lock is van mening dat ingeval van een vordering strekkende tot een negatieve verklaring voor recht, de bewijslast rust op de partij die in materieel opzicht aan bepaalde (rechts)feiten rechtsgevolgen verbonden wil zien. Hij vindt niet doorslaggevend wie de rechtsvordering heeft ingesteld, maar wie zich beroept op de uit de rechtsverhouding tussen partijen voortvloeiende rechtsgevolgen; art. 150 Rv gaat volgens hem uit van het materiële recht. De partij die aan deze rechtsverhouding voor hem gunstige rechtsgevolgen wil ontlenen, heeft de stelplicht en de bewijslast van de voor het kunnen aannemen van die rechtsverhouding noodzakelijke feiten. Het vorderen van een negatieve verklaring voor recht mag volgens hem niet tot gevolg hebben dat de bewijslast op een andere partij komt te liggen dan de partij waarop de bewijslast volgens de normale bewijsregels rust.1 Lock en Asser2 verwijzen naar het Duitse recht waar ingeval van een negative Feststellungsklage3 bij verweerder het bewijsrisico berust.4 Met hun opvatting kwalificeren Lock en Asser het verweer als een bevrijdend verweer.5 Lock en Asser geven aan dat een negatieve verklaring voor recht gezag van gewijsde heeft;6 bij toewijzing van de verklaring voor recht heeft dit oordeel na het onherroepelijk worden van de uitspraak gezag van gewijsde, maar strekt het zich slechts uit tot de stellingen die onderdeel uitmaakten van het partijdebat.7