Einde inhoudsopgave
Renteaftrekbeperkingen in de VPB (FM nr. 119) 2006/4.5.3
4.5.3 Resterende looptijd
Dr. J. van Strien, datum 20-10-2006
- Datum
20-10-2006
- Auteur
Dr. J. van Strien
- JCDI
JCDI:ADS586260:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Vennootschapsbelasting (V)
Ondernemingsrecht / Jaarrekeningenrecht
Vennootschapsbelasting / Winstbepaling
Dividendbelasting / Algemeen
Vennootschapsbelasting / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Bakker, MJ.G. & Bruin, PJ.M.; Hybride leningen: geen aftrek wel belast?, TFO 2002/1.
En getuige de volgende opmerking van de staatssecretaris in de Nota navv, TK, 2001-2002, 28 034, blz. 49 is cumulatie van voorwaarden vereist: ‘Deze leden vragen om een bevestiging dat de in onderdelen a en b van het tweede lid genoemde eisen cumulatief zijn, inhoudende dat de in die onderdelen genoemde winstafhankelijkheid moet cumuleren met de aflossingtermijn van meer dan 10 jaar. Deze vraag kan ik bevestigend beantwoorden’.
Zie Nota navv, TK, 2001-2002, 28 034, blz. 49 en 50.
Van der Vegt, P.C.; De voortgaande bastaardering van de vennootschapsbelasting, WFR 2002/ 1280, Bouwman, J.N.; Geldvorderingen in de inkomsten- en vennootschapsbelasting, Kwalificatie, terbeschikkingstelling, omzetting en kwijtschelding, Fiscale geschriften, Sdu Fiscale & Financiële uitgevers, Amersfoort, 2002, blz. 51 en Brandsma, R.P.C.W.M.; Hybride leningen (verstrekt aan lichamen), Fiscale monografieën nr. 106, Kluwer, Deventer, 2003, blz. 132.
Een andere vraag die opkomt bij bestudering van art. 10, lid 3, eerste volzin is, of voor het hybride worden van een lening na het aanpassen van de vergoeding, de winstafhankelijkheid ook langer dan tien jaar moet duren. Met Bakker en Bruin ben ik van mening, dat dit lijkt te volgen uit de ratio van de regeling.1 Een lening met een looptijd van elf jaar, waarvan de vergoeding in het begin van het negende jaar winstafhankelijk wordt gemaakt, zou niet moeten kwalificeren als een hybride lening. Van daadwerkelijke cumulatie van de voorwaarden van de respectieve onderdelen van art. 10, lid 2 is dan namelijk geen sprake meer.2 Uit de wetsgeschiedenis lijkt echter te moeten worden afgeleid, dat art. 10, lid 2, onderdeel a in het bovenstaande voorbeeld van toepassing is voor de resterende drie jaar.3
Bij de parlementaire behandeling ging de wetgever in op het volgende voorbeeld. Op een lening van een bank met een looptijd van zeven jaar en een vaste rente, wordt vanaf jaar zes geen rente meer betaald wegens insolvabiliteit van de schuldenaar. De bank verlengt de looptijd van de lening met vijf jaar, aangezien het geen zin heeft om onverkort vast te houden aan de aanvankelijk overeengekomen looptijd en rentecondities, omdat de debiteur op korte termijn toch niet zal kunnen betalen. Dienaangaande gaf de wetgever aan, dat voor de jaren zes en zeven in deze situatie geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 10, lid 2, onderdeel a of b. Het betreft hier namelijk geen situatie waarin rechtens dan wel in feite een winstafhankelijke vergoeding is ‘overeengekomen’, aangezien naar de intentie van partijen een vaste vergoeding is overeengekomen. Dat deze vergoeding na verloop van enkele jaren niet meer kan worden voldaan, was niet te voorzien bij het aangaan van de lening, en doet daaraan dan ook niet af.
Uit dit voorbeeld in de parlementaire geschiedenis volgt naar mijn mening, dat de renteaftrekbeperking van art. 10, lid 1, onderdeel d toepassing vindt indien er wel een winstafhankelijke vergoeding zou zijn. Dat voor de tijd dat de vergoeding winstafhankelijk is niet wordt voldaan aan de looptijdeis, doet daaraan kennelijk niet af. Een mogelijke oplossing voor de belastingplichtigen is dan om de oude lening af te lossen en een nieuwe – winstafhankelijke – lening aan te gaan.
Ten slotte wijs ik nog op de gevolgen van het aanpassen van een winstafhankelijke vergoeding tot een vaste (niet-winstafhankelijke) rente. In de parlementaire behandeling is een dergelijke aanpassing niet aan de orde geweest. In de literatuur bestaat daarover evenwel communis opinio, namelijk dat art. 10, lid 1, onderdeel d niet langer toepassing vindt door een aanpassing van een winstafhankelijke rente tot een vaste rente.4 Deze opvatting vindt ook steun in de eerste volzin art. 10, lid 3.