Renteaftrekbeperkingen in de vennootschapsbelasting
Einde inhoudsopgave
Renteaftrekbeperkingen in de VPB (FM nr. 119) 2006/4.5.2:4.5.2 Statisch of dynamisch
Renteaftrekbeperkingen in de VPB (FM nr. 119) 2006/4.5.2
4.5.2 Statisch of dynamisch
Documentgegevens:
Dr. J. van Strien, datum 20-10-2006
- Datum
20-10-2006
- Auteur
Dr. J. van Strien
- JCDI
JCDI:ADS583976:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Vennootschapsbelasting (V)
Ondernemingsrecht / Jaarrekeningenrecht
Vennootschapsbelasting / Winstbepaling
Dividendbelasting / Algemeen
Vennootschapsbelasting / Algemeen
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
De vraag rijst hoe letterlijk de frase ‘Op het moment dat er een wijziging wordt overeengekomen’ dient te worden uitgelegd. Wanneer bij aanvang in de leenovereenkomst is overeengekomen dat het eerste jaar een vaste (zakelijke) rente is verschuldigd van zeven procent en de (zakelijke) rentevergoeding voor de resterende elf jaar twee procent van de commerciële jaarwinst bedraagt, is het namelijk verdedigbaar dat er in jaar twee geen wijziging in de vergoeding wordt overeengekomen. Hertoetsing zou dan niet aan de orde komen. Daar kan tegenin worden gebracht, dat het wellicht op grond van de letterlijke tekst van art. 10, lid 2, onderdeel a verdedigbaar is, dat art. 10, lid 1, onderdeel d met ingang van jaar twee toepassing vindt. Vanaf dat moment is immers de jaarlijkse vergoeding volledig winstafhankelijk, terwijl tevens wordt voldaan aan de looptijdeis. Hiervoor is het overigens wel noodzakelijk dat art. 10, lid 2 dynamisch wordt uitgelegd. Het opnemen van art. 10, lid 3 lijkt er mijns inziens echter juist op te wijzen, dat de wetgever een statische uitleg van het tweede lid van art. 10 heeft beoogd.
Voor voornoemd voorbeeld kan verder nog worden verdedigd, dat art. 10, lid 2, onderdeel b toepassing vindt vanaf het aangaan van de lening. Hiervoor is noodzakelijk dat voor het bepalen van de winstafhankelijkheid wordt gekeken naar de gehele looptijd van de lening. In casu is dat een vaste rente in jaar één en een winstafhankelijke rente in de resterende jaren. Het is daarom waarschijnlijk dat het totale winstafhankelijke deel van de vergoeding groter is dan de helft van de marktrente voor overigens vergelijkbare leningen. In de parlementaire geschiedenis vind ik voor deze benadering overigens geen steun.