Einde inhoudsopgave
Renteaftrekbeperkingen in de VPB (FM nr. 119) 2006/4.5.5
4.5.5 Navorderingstermijn
Dr. J. van Strien, datum 20-10-2006
- Datum
20-10-2006
- Auteur
Dr. J. van Strien
- JCDI
JCDI:ADS589836:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Vennootschapsbelasting (V)
Ondernemingsrecht / Jaarrekeningenrecht
Vennootschapsbelasting / Winstbepaling
Dividendbelasting / Algemeen
Vennootschapsbelasting / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Bakker, M.J.G. & Bruin, P.J.M.; Hybride leningen: geen aftrek wel belast?, TFO 2002/1.
De Vries, R.J.; het labyrint van de vennootschapsbelasting uitgebreid: de zogeheten hybride of deelnemende lening wettelijk geregeld, Forfaitair 2002/15, Bouwman, J.N.; Geldvorderingen in de inkomsten- en vennootschapsbelasting, Kwalificatie, terbeschikkingstelling, omzetting en kwijtschelding, Fiscale geschriften, Sdu Fiscale & Financiële uitgevers, Amersfoort, 2002, blz. 50, Brandsma, R.P.C.W.M.; Hybride leningen (verstrekt aan lichamen), Fiscale monografieën nr. 106, Kluwer, Deventer, 2003, blz. 136 en Van Eijsden, J.A.R.; Renteaftrekbeperkingen in art. 10, eerste lid, onderdeel d, en art. 10b, Wet VPB 1969, TFO 2003/188. Van Eijsden verwijst in dit verband naar Van der Struijk, die met een beroep op HR 4 mei 1955, BNB 1955/240, HR 12 februari
Brandsma, R.P.C.W.M.; Hybride leningen (verstrekt aan lichamen), Fiscale monografieën nr. 106, Kluwer, Deventer, 2003, blz. 136.
Denkbaar zou nog zijn om het bereik van art. 16, lid 4, AWR uit te bereiden met het schrappen van aftrekposten. Een dergelijke uitbreiding acht ik echter niet passend in het huidige systeem.
Voor navordering is ingevolge art. 16 AWR vereist, dat de verlenging kwalificeert als een nieuw feit. Over het antwoord op de vraag of een de verlenging van een lening zonder meer kwalificeert als een nieuw feit, bestaat in de literatuur geen communis opinio. Zo zijn Bakker en Bruin van mening dat het verlengen van de aflossingstermijn kwalificeert als een nieuw feit.1 Ik ben daarentegen met De Vries, Bouwman, Brandsma en Van Eijsden van mening, dat de enkele verlenging van de looptijd geen nieuw feit oplevert.2 Brandsma merkt op dat – indien de debiteur of crediteur is gevestigd in het buitenland – de navorderingstermijn ingevolge art. 16, lid 4, AWR kan worden verlengd tot twaalf jaar.3 Hoewel zich theoretisch de situatie laat denken dat Nederland mag heffen over de winst van een in het buitenland gevestigde debiteur ter zake van een lening die na verlenging kwalificeert als een lening ex art. 10, lid 1, onderdeel d, denk ik niet dat een dergelijke situatie zich snel zal voordoen. Verder kan ik mij geen situatie voorstellen waarin de crediteur in het buitenland is gevestigd en dientengevolge de verlengde navorderingstermijn van art. 16, lid 4, AWR van toepassing is op de debiteur. Art. 16, lid 4, AWR is namelijk beperkt tot situaties waarin te weinig belasting is geheven over een voorwerp van enige belasting, dat in het buitenland wordt gehouden of is opgekomen. Weliswaar wordt de hybride lening in het buitenland gehouden, maar ziet de navordering op Nederlandse winst van de Nederlandse debiteur. Anders geformuleerd, art. 10, lid 1, onderdeel
d ziet niet op een inkomensbestanddeel, maar op het schrappen van een aftrekpost.4