Einde inhoudsopgave
Verdrag nopens de voorrechten en immuniteiten van de gespecialiseerde organisaties
Aanhangsel XIII Internationale Financierings Maatschappij
Geldend
Geldend vanaf 22-04-1959
- Redactionele toelichting
De publicatiedatum is gecorrigeerd via een rectificatie (Trb. 2004, 59). De datum van inwerkingtreding is de datum van toepassing op de gespecialiseerde organisatie. De Internationale Financierings Maatschappij heeft zich verbonden tot nakoming van de paragrafen 8, 18, 22, 23, 24, 31, 32, 42 en 45 van het Verdrag (paragraaf 32 zoals gewijzigd bij paragraaf 4 van het Aanhangsel), met dien verstande dat de artikelen VI en VIII van het Verdrag van toepassing zijn op de directeuren, de plaatsvervangend-directeuren, de ambtenaren en de employés der Maatschappij.
- Bronpublicatie:
02-04-1959, Trb. 1965, 93 (uitgifte: 20-07-1965, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
22-04-1959
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
02-04-1959, Trb. 1965, 93 (uitgifte: 20-07-1965, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Bijzondere onderwerpen
Bij zijn toepassing op de Internationale Financierings Maatschappij (hierna genoemd ‘de Maatschappij’) is het Verdrag (met inbegrip van dit Aanhangsel) van kracht met inachtneming van het hieronder bepaalde:
- 1.
Het volgende wordt gesteld in de plaats van § 4:
‘Tegen de Maatschappij kan slechts een proces aanhangig worden gemaakt bij een hof dat rechtsmacht heeft in de gebieden van een lid waarin de Maatschappij een kantoor heeft, een agent heeft benoemd met het doel de betekening of mededeling van een dagvaarding te aanvaarden, of effecten heeft uitgegeven of gegarandeerd.
Er worden echter geen processen aanhangig gemaakt door leden of personen die handelen voor of hun aanspraken ontlenen aan leden.
De eigendommen en activa van de Maatschappij, waar ook gelegen en door wie ook gehouden, zijn vrijgesteld van inbeslagneming, beslaglegging of tenuitvoerlegging vóór het uitspreken van een eindvonnis tegen de Maatschappij.’
- 2.
Lid (b) van § 7 van de standaardbepalingen is van toepassing op de Maatschappij met inachtneming van artikel III, § 5, van de Overeenkomst betreffende de Maatschappij.
- 3.
Het staat de Maatschappij vrij afstand te doen van een of meer van de krachtens artikel VI van de Overeenkomst betreffende de Maatschappij verleende voorrechten en immuniteiten tot een zodanige omvang en onder zodanige voorwaarden als zij vaststelt.
- 4.
§ 32 van de standaardbepalingen is slechts van toepassing op geschillen voortvloeiende uit de interpretatie of toepassing van voorrechten en immuniteiten die door de Maatschappij aan dit Verdrag zijn ontleend en die niet behoren tot die waarop zij krachtens de Overeenkomst betreffende de Maatschappij of anderszins aanspraak kan maken.
- 5.
De Overeenkomst betreffende de Maatschappij wordt door de bepalingen van het Verdrag (met inbegrip van dit Aanhangsel) niet gewijzigd of veranderd, noch vereisen deze de wijziging of verandering hiervan of maken zij inbreuk op of beperken een of meer der rechten, immuniteiten, voorrechten of vrijstellingen aan de Maatschappij of aan een of meer van haar leden, bestuurders, directeuren, plaatsvervangers, ambtenaren en employés toegekend bij de Overeenkomst betreffende de Maatschappij of bij enigerlei wet, verordening of voorschrift van een lid van de Maatschappij of van een staatkundig onderdeel van zulk een lid, of anderszins.