Dit zijn eigenlijk drie voorwaarden, waar ik voor de inzichtelijkheid de derde voorwaarde heb gesplitst in punt 3 en punt 4.
HR, 17-03-2017, nr. 16/02570
16/02570
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
17-03-2017
- Zaaknummer
16/02570
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:439, Uitspraak, Hoge Raad, 17‑03‑2017; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHDHA:2016:893, Bekrachtiging/bevestiging
Beroepschrift, Hoge Raad, 17‑03‑2017
- Wetingang
art. 3 Besluit proceskosten bestuursrecht
- Vindplaatsen
NLF 2017/0665 met annotatie van Yola Geradts
FED 2017/93 met annotatie van E. POELMANN
BNB 2017/109 met annotatie van E.B. PECHLER
V-N 2017/15.6 met annotatie van Redactie
Belastingblad 2017/167 met annotatie van M. Koenis
USZ 2017/184
NTFR 2017/796 met annotatie van mr. dr. N. Djebali
Uitspraak 17‑03‑2017
Partij(en)
17 maart 2017
nr. 16/02570
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 1 april 2016, nr. BK-15/00372, op het hoger beroep van de Inspecteur en het incidentele hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 14/8622) betreffende een beslissing met betrekking tot een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
2. Beoordeling van de middelen
2.1.1.
De onderhavige zaak is tijdens het onderzoek ter zitting door de Rechtbank onderscheidenlijk het onderzoek ter zitting door het Hof gezamenlijk behandeld met drie andere door de Rechtbank onderscheidenlijk het Hof in behandeling genomen zaken. In elk van de vier zaken was zowel voor de Rechtbank als voor het Hof de beantwoording van eenzelfde rechtsvraag in geschil. In één van de vier zaken lag bij de Rechtbank een tweede rechtsvraag voor, maar deze maakte bij het Hof geen deel meer uit van het geschil. De Rechtbank en het Hof hebben in de vier zaken op dezelfde datum uitspraak gedaan, te weten op 9 april 2015 onderscheidenlijk op 1 april 2016.
2.1.2.
Het Hof heeft in aanmerking genomen dat de in elk van de zaken te verrichten werkzaamheden niet alleen nagenoeg identiek konden zijn, maar dat zij dit gedurende de gehele procesgang, dat wil zeggen in beroep en in hoger beroep, ook daadwerkelijk waren. Daarvan uitgaande heeft het Hof geoordeeld dat de onderhavige zaak en de drie andere door het Hof behandelde zaken samenhangende zaken zijn in de zin van artikel 3, lid 2, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (tekst vanaf 1 januari 2015; hierna: Bpb). Daarbij heeft het Hof vastgesteld:
i) dat sprake is van vergelijkbare beroepschriften en inhoudelijk sterk vergelijkbare, nagenoeg identieke werkzaamheden,
ii) dat in alle dossiers sprake is van eenzelfde te beantwoorden rechtsvraag, en
iii) dat de omstandigheid dat in één zaak sprake is van een aanvullend geschilpunt niet maakt dat geen sprake is van nagenoeg identieke zaken.
2.1.3.
Het Hof heeft verworpen de stelling van belanghebbende dat artikel 3, lid 2, Bpb de mogelijkheid biedt alleen samenhang in aanmerking te nemen waar het gaat om het bijwonen van de mondelinge behandeling en niet waar het gaat om de andere onderdelen van de procedure. Indien sprake is van samenhang, dan geldt deze voor de gehele procesgang, aldus het Hof.
2.2.
De middelen zijn gericht tegen de hiervoor in 2.1.2 en 2.1.3 weergegeven oordelen en houden in dat het Hof een onjuiste uitleg heeft gegeven aan de in artikel 3, lid 2, Bpb neergelegde voorwaarde voor samenhang dat de verrichte werkzaamheden in elk van de zaken 'nagenoeg identiek konden zijn', en dat het een te ruime uitleg heeft gegeven aan de eveneens in artikel 3, lid 2, Bpb opgenomen voorwaarde voor samenhang dat bezwaren of beroepen 'gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig' moeten zijn behandeld. Betoogd wordt dat per procesfase moet worden beoordeeld welke geschilpunten (nog) in geding zijn en waarvoor werkzaamheden zijn verricht. De omstandigheid dat de procedure (uiteindelijk) in hoger beroep is uitgemond in de behandeling van nog maar één, in alle zaken (nagenoeg) identiek, geschilpunt is niet voldoende om voor de gehele procesgang aan te nemen dat sprake is van samenhangende zaken, aldus de middelen. De middelen betogen voorts dat van 'nagenoeg identieke werkzaamheden' slechts sprake is bij werkzaamheden die tijdens een hoorzitting of een zitting van de rechter zijn verricht, aangezien alleen bij die gelegenheid een bestuursorgaan of een rechter de zaken tegelijkertijd behandelt en bij die gelegenheid door de rechtsbijstandverlener kan worden volstaan met het houden van één betoog voor alle zaken. Ten slotte betogen de middelen dat bij de beoordeling van de verrichte werkzaamheden - vanwege de bewerkelijkheid van het vormen van een dossier met het oog op het eventueel voeren van een rechtszaak - niet alleen moet worden gelet op de proceshandelingen als zodanig maar op alle werkzaamheden die een rechtsbijstandsverlener van meet af aan in een zaak heeft verricht.
2.3.1.
Samenhangende zaken worden op grond van artikel 3, lid 1, Bpb voor de vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand beschouwd als één zaak. ‘Samenhangende zaken’ zijn op grond van artikel 3, lid 2, Bpb door een of meer belanghebbenden gemaakte bezwaren of ingestelde beroepen die door het bestuursorgaan of de bestuursrechter gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig zijn behandeld, waarin rechtsbijstand is verleend door dezelfde persoon dan wel door een of meer personen die deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband en van wie de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek konden zijn.
Uit de nota van toelichting bij het Besluit van 27 oktober 2014 tot wijziging van het Besluit proceskosten bestuursrecht in verband met een verruiming van de regeling voor samenhangende zaken (Stb. 2014, 411; hierna: het Wijzigingsbesluit), blz. 3‑4, moet worden afgeleid dat de in het Wijzigingsbesluit opgenomen verruiming van het begrip ‘samenhangende zaken’ tot doel heeft te bewerkstelligen dat in die zaken de rechtsbijstandverlener niet langer voor iedere zaak afzonderlijk een kostenvergoeding ontvangt. Hiermee heeft de besluitgever willen voorkomen dat een onredelijk hoge vergoeding wordt gegeven voor de in zulke zaken verrichte werkzaamheden van die rechtsbijstandverlener (zie HR 18 maart 2016, nr. 15/03065, ECLI:NL:HR:2016:420, BNB 2016/122, rechtsoverweging 3.2).
2.3.2.
Vooropgesteld wordt dat voor de bezwaar-, de beroeps-, de hogerberoeps- en de cassatiefase afzonderlijk dient te worden beoordeeld of bij de in die fase behandelde zaken sprake is van samenhang in de zin van artikel 3, lid 2, Bpb (vgl. HR 15 januari 2016, nr. 15/00576, ECLI:NL:HR:2016:35, onderdeel 3). Indien zich in een fase van de procedure een dergelijke samenhang tussen zaken voordoet, dienen die zaken voor de berekening van een proceskostenvergoeding voor die gehele fase als één zaak te worden aangemerkt.
2.3.3.
Het Hof heeft in het licht van de hiervoor in 2.1.2, onder i) tot en met iii) omschreven omstandigheden geoordeeld dat bij de vier zaken zowel in beroep als in hoger beroep sprake is geweest van samenhang. Die oordelen geven geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. De door de middelen verdedigde opvatting dat wanneer in een van de zaken, al dan niet in een eerdere fase van de rechtsgang, een aanvullend geschilpunt aan de orde is (geweest), voor die fase geen samenhang in de zin van artikel 3, lid 2, Bpb met de andere zaken kan worden aangenomen, moet worden verworpen. Ingeval de werkzaamheden van de rechtsbijstandverlener in die andere zaken nagenoeg identiek zijn aan de werkzaamheden die hij voor het gemeenschappelijke geschilpunt (of de gemeenschappelijke geschilpunten) eveneens heeft verricht in de zaak met het aanvullende geschilpunt, kan in de desbetreffende fase van de rechtsgang voor al die zaken samenhang worden aangenomen. Dat in een dergelijk geval een afzonderlijke kostenvergoeding achterwege blijft in de zaak met het aanvullende geschilpunt, is in overeenstemming met het hiervoor in 2.3.1 omschreven oogmerk van de besluitgever.
De door de middelen verdedigde opvatting dat de beoordeling of de verrichte werkzaamheden nagenoeg identiek konden zijn, niet mag worden beperkt tot de proceshandelingen zoals die (uiteindelijk) bij het bestuursorgaan of de rechter zijn verricht, maar dat alle werkzaamheden die een rechtsbijstandsverlener in zijn dossier ten behoeve van een cliënt heeft verricht in de beschouwing moeten worden betrokken, wordt verworpen. Bij de beoordeling van de hoogte van de vergoeding dient op grond van artikel 8:75 Awb in samenhang gelezen met het Bpb – in overeenstemming met het oogmerk van de wetgever de vergoeding te beperken tot een forfaitair vast te stellen tegemoetkoming in de proceskosten – slechts acht te worden geslagen op de wijze waarop de in onderdeel A van de bijlage bij het Bpb limitatief opgesomde proceshandelingen zijn verricht en dient daarom ook de beoordeling van de onderlinge samenhang te worden beperkt tot de handelingen zoals zij in de procedure zijn verricht.
2.3.4.
De in de middelen verdedigde opvatting dat een gelijktijdige of nagenoeg gelijktijdige behandeling door het bestuursorgaan of de bestuursrechter zich enkel kan voordoen bij gelegenheid van een hoorzitting van het bestuursorgaan of een zitting van de bestuursrechter en niet bij andere proceshandelingen, wordt ook verworpen. Artikel 3, lid 2, Bpb brengt mee dat een gelijktijdige behandeling of nagenoeg gelijktijdige behandeling van zaken ter zitting deze zaken tot samenhangende zaken maakt, indien de werkzaamheden van de rechtsbijstandsverlener in elk van de zaken nagenoeg identiek konden zijn. Gelet op hetgeen hiervoor in 2.3.2 (slotzin) is overwogen, is niet vereist dat ook die nagenoeg identieke werkzaamheden (nagenoeg) gelijktijdig hebben plaatsgevonden. Dit laatste wordt in de middelen miskend. De middelen falen ook in zoverre.
2.3.5.
De middelen kunnen ook voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt, P.M.F. van Loon, L.F. van Kalmthout en M.E. van Hilten, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2017.
Beroepschrift 17‑03‑2017
Onderwerp: Beroep in cassatie tegen de uitspraken van het Gerechtshof Den Haag d.d. 1 april 2016
1. Beroep in cassatie
Namens belanghebbenden:
- —
[X] h/o [A], gevestigd te [Z];
- —
[B] B.V., gevestigd te [Q];
- —
[C] gevestigd te [R];
- —
[D], wonende te [S]
stel ik door middel van dit beroepschrift beroep in cassatie in, althans vul ik de gronden aan van het pro-forma beroep d.d. 13 mei 2016, tegen de uitspraken van het gerechtshof Den Haag van 1 april 2016 (ontvangen op 5 april 2016) met kenmerken 15/00372, 15/00373, 15/00379 en 15/00380.
2. Middelen
Middel 1 Schending van het recht en/of verzuim van vormen, meer specifiek artikel 3, lid 2 Besluit proceskosten bestuursrecht, doordat het Hof op onjuiste gronden, althans op gronden die het besluit niet zelfstandig kunnen dragen, heeft beslist dat er —onverkort— sprake is van samenhangende zaken.
In samenhang gelezen met:
Middel 2 Schending van het recht en/of verzuim van vormen, meer specifiek artikel 3, lid 2 Besluit proceskosten bestuursrecht, doordat het Hof het begrip‘nagenoeg identieke werkzaamheden’te extensief heeft geïnterpreteerd.
In samenhang gelezen met:
Middel 3 Schending van het recht en/of verzuim van vormen, meer specifiek artikel 3, lid 2 Besluit proceskosten bestuursrecht, doordat het Hof op het begrip ‘nagenoeg gelijktijdig’ te extensief heeft geïnterpreteerd.
3. Toelichting
3.1. Toelichting op middel 1
Middel 1 Schending van het recht en/of verzuim van vormen, meer specifiek artikel 3, lid 2 Besluit proceskosten bestuursrecht, doordat het Hof op onjuiste gronden, althans op gronden die het besluit niet zelfstandig kunnen dragen, heeft beslist dat er onverkort sprake is van samenhangende zaken.
In samenhang gelezen met:
Middel 2 Schending van het recht en/of verzuim van vormen, meer specifiek artikel 3, lid 2 Besluit proceskosten bestuursrecht, doordat het Hof het begrip‘nagenoeg identieke werkzaamheden’te extensief heeft geïnterpreteerd.
In samenhang gelezen met:
Middel 3 Schending van het recht en/of verzuim van vormen, meer specifiek artikel 3, lid 2 Besluit proceskosten bestuursrecht, doordat het Hof op het begrip ‘nagenoeg gelijktijdig’ te extensief heeft geïnterpreteerd.
Om samenhang aan te kunnen nemen, dient er aan vier1. voorwaarden voldaan te zijn, te weten:
- 1.
Door een of meer belanghebbende zijn bezwaren gemaakt of beroepen ingesteld;
- 2.
De bezwaren of beroepen zijn door het bestuursorgaan of de bestuursrechter gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig zijn behandeld;
- 3.
De beroepsmatige rechtsbijstand is verleend door dezelfde persoon, dan wel door een of meer personen die deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband;
- 4.
De werkzaamheden van de gemachtigde konden in elk van de zaken nagenoeg identiek zijn.2.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft deze vier voorwaarden eveneens op deze wijze benoemd.3.
De middelen richten zich op het oordeel dat er enerzijds sprake is van ‘gelijktijdige, of nagenoeg gelijktijdige’ behandeling —punt 2— én op het oordeel dat er sprake is van ‘nagenoeg identieke werkzaamheden’ —punt 4—.
De rechtbank heeft in r.o. 12 als volgt overwogen, voor zover van belang:
‘Naar het oordeel van de rechtbank zijn het onderhavige beroep en de overige op dezelfde zitting behandelde beroepen samenhangende zaken in voormelde zin, nu sprake is van vergelijkbare beroepschriften en inhoudelijk sterk vergelijkbare, nagenoeg identieke werkzaamheden. Dit geldt eveneens voor de behandelde bezwaren. De teksten van de bezwaarschriften zijn ook grotendeels gelijkluidend. De te beantwoorden rechtsvraag is in alle dossiers dezelfde, te weten of voor het vaststellen van de waarde van de auto moet worden uitgegaan van een Btw-auto of van een marge-auto. alleen in de onderhavige zaak [SGR 14/6810] speelt daarnaast nog de vraag of recht bestaat op extra leeftijdskorting, maar dit aanvullende standpunt maakt niet dat geen sprake is van een nagenoeg identieke zaak. [De Inspecteur] heeft weliswaar niet in alle zaken gelijktijdig uitspraak op bezwaar gedaan, maar de dagtekeningen daarvan liggen dermate dicht bij elkaar dat sprake is van een nagenoeg gelijktijdige behandeling.’
Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en merkt hierover op onder r.o. 6.2:
‘De rechtbank heeft naar 's Hofs oordeel, uitgaande van de (procedure)gegevens, evenzeer terecht en op goede gronden geoordeeld dat de vier in geding zijnde zaken samenhangen zaken in de zin van artikel 3, lid 2, van het Nieuwe Bpb zijn. Het Hof neemt in aanmerking dat de gedingstukken geen andere conclusie toelaten dan dat de te verrichten werkzaamheden niet alleen nagenoeg identiek hadden kunnen zijn, maar dat de gedurende de gehele procesgang, dat wil zeggen in bezwaar, in beroep en in hoger beroep, daadwerkelijk verrichte werkzaamheden ook nagenoeg identiek zijn.’
De rechtbank heeft een proceskostenvergoeding toegekend op basis van artikel 3, lid 2 Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Aldus heeft de rechtbank beslist dat er sprake is van samenhangende zaken, waardoor de toegekende proceskosten als zijnde één zaak toegekend diende te worden voor álle proceshandelingen, waarbij een factor 1,5 toegepast is vanwege het feit dat het vier samenhangende zaken betrof en een factor 1,5 vanwege het gewicht. Het Hof heeft deze overwegingen de zijne gemaakt en geen aanleiding gezien anders te beslissen.
Het gaat in casu om een viertal zaken, waarin in alle vier de casus uiteindelijk bij het Hof nog in geschil was of er, ongeacht de (fiscale) herkomst van een voertuig, uitgegaan mag worden van een marge voertuig, in één van de zaken —SGR 14/3810— speelde in beroep nog de vraag of belanghebbende recht heeft op een extra afschrijving, in verband met de latere registratie van het voertuig.
Dat er derhalve sprake is van identieke geschilpunten in deze vier casus, althans bij de behandeling bij het Hof, is niet in geschil. Echter heeft het Hof de samenhang regeling onjuist toegepast, op basis van de volgende twee gronden.
Enerzijds door te onderkennen dat het niet om de verschillende geschilpunten dient te gaan, maar om de werkzaamheden die ‘nagenoeg identiek’ dienen te zijn én de bewerkelijkheid van de werkzaamheden. Anderzijds door te oordelen dat er sprake is van samenhang voor de gehele procedure en derhalve ook samenhang aan te nemen op de onderdelen die niet ‘nagenoeg gelijktijdig’ zijn behandeld.
Nagenoeg identieke werkzaamheden
Ik betwist niet dat de ingediende stukken —nagenoeg— identiek aan elkaar zijn, althans voor zover deze in alle vier de casus zien op één geschilpunt. Echter mag het enkele feit dat het gaat om één geschilpunt, nog niet tot de conclusie leiden dat de werkzaamheden in élk van de zaken, nagenoeg identiek aan elkaar zijn, waarbij dit vervolgens voor het gehele proces in aanmerking wordt genomen.
Echter gaat het Hof, in navolging van de rechtbank, er nu aan voorbij dat er in één van de vier zaken in de beroepsfase ook nog een ander geschilpunt aan de orde was, te weten de vraag of belanghebbende recht zou hebben op een extra afschrijving in verband met de latere registratie van het voertuig. Dit had al aanleiding moeten zijn om géén samenhang aan te nemen met betrekking tot deze casus. Indien het Hof de samenhang had aangenomen, dan had de samenhang hoogstens aangenomen dienen te worden voor drie van de vier zaken, althans voor wat betreft de beroepsfase.
Overigens wordt hiermee al duidelijk, zoals verderop nog zal blijken, dat het mogelijk dient te zijn om samenhang per proceshandeling, althans per procesfase aan te kunnen nemen. Indien er in beroep in deze vier zaken nu meerdere geschilpunten aan de orde geweest zouden zijn —waar er evident géén samenhang aangenomen kan worden— en niet énkel nog de extra leeftijdskorting, waarna in hoger beroep énkel nog de BTW/marge discussie speelde, dan zou een strikte toepassing van de samenhang regeling, zoals het Hof nu heeft beslist, alsnog samenhang aannemen voor het gehele proces.
Indien het Hof hier gevolgd zou worden, dan zou men in extrema zelfs tot het oordeel kunnen komen, dat álle zaken zien op BPM-geschillen en dat er derhalve altijd sprake is van samenhangende zaken. Het moge duidelijk zijn dat er géén sprake kan zijn van ‘nagenoeg identieke werkzaamheden’, indien de énige overeenkomst is dat alle geschillen zien op BPM. De enkele omstandigheid dat het derhalve gaat om één geschilpunt, is niet voldoende om onverkort te spreken van samenhangende zaken voor de gehele procesgang.
Derhalve dient het begrip ‘nagenoeg identieke werkzaamheden’restrictief uitgelegd te worden.
De forfaitaire vergoeding is een vergoeding voor belanghebbende, om een redelijke tegemoetkoming te zijn in de kosten die belanghebbende dient te maken, vanwege het inschakelen van een rechtsbijstandverlener. Uiteindelijk dient dit karakter van een proceskostenvergoeding niet uit het oog te worden verloren. Uit het oog wordt nu namelijk verloren dat het slechts de belanghebbende kan zijn die een verzoek om vergoeding kan doen. Een gemachtigde van de belanghebbende kan dit niet op eigen titel doen, maar slechts als gemachtigde.
Bij de werkzaamheden die een rechtsbijstandverlener verleent, zal er niet slechts één bezwaar-, dan wel één (hoger)beroepschrift ingediend worden, welke ter (hoor)zitting behandeld wordt, maar de werkzaamheden zijn breder dan dit. Zo wordt er in eerste instantie de gehele naheffingsaanslag nog eens tegen het licht gehouden. Hoewel er in casu naheffingsaanslagen opgelegd zijn vanwege de BTW/marge discussie, worden er daarnaast nog wel eens andere vergissingen gemaakt, of bestaat er de mogelijkheid dat er een andere grond is om de naheffing te (laten) verlagen. Zo wijs ik op SGR 14/3810 waar uiteindelijk nog de extra leeftijdskorting tot aan de rechtbank gebracht is.
Naast dat er een inhoudelijke beoordeling wordt gegeven, waarvan uiteindelijk blijkt dat énkel de BTW/marge discussie nog overeind blijft, worden er werkzaamheden per dossier verricht, die geacht worden een deel van de forfaitaire vergoeding uit te maken. Ik wijs op het (telefonisch) contact met de verschillende belanghebbenden. Hierbij wordt de zaak besproken, de protocollen kenbaar gemaakt, de voorwaarden waaronder de opdracht wordt aangenomen, de volmacht en opdrachtbevestiging dient in orde gemaakt te worden, een KVK dient daarbij aangeleverd te worden en gecontroleerd te worden, het administreren van deze gegevens, het raadplegen van registers (denk aan RDW), het opvragen van stukken (vooraankondiging, naheffing, financiële basisgegevens, kopie aangifte etc.), het bewaken van termijnen, het agenderen van de zaak en daarbij belanghebbende op de hoogte houden van de voortgang en waar nodig belanghebbende actie laten ondernemen (nota griffierecht sturen en waken voor tijdige betaling) en het aanleggen van zowel een fysiek, als digitaal dossier. Daarnaast heb ik te maken met ontvangstbevestigingen en verleende uitstel van betalingen, die overigens niet altijd goed verlopen, waardoor er (nog) meer (onnodig) werk verricht dient te worden, eventuele (onterecht) betalingsherinneringen en aanmaningen die belanghebbenden ontvangen, in orde te maken. Deze handelingen herhalen zich wederom op het moment dat de inspecteur uitspraak op bezwaar doet. Uitstel betaling komt te vervallen, de belanghebbende wordt op de hoogte gebracht en vervolgstappen worden besproken, het dossier dient wederom aangevuld te worden, termijnen dienen geagendeerd te worden. Wederom dienen deze werkzaamheden verricht te worden, wanneer de inspecteur met zijn verweerschrift (in beroep) komt en nogmaals in de hoger beroepsfase. Bij de zitting zelf, bestaan de werkzaamheden uiteraard niet énkel uit het aanwezig zijn ter zitting, maar zijn er onlosmakelijk méér werkzaamheden mee verbonden, zoals het agenderen, de reistijd, het voorbereiden van de dossiers et cetera.
Tevens merk ik op dat er nogal eens aanzienlijk veel méér werk verricht dient te worden, op het moment dat belanghebbende bericht ontvangt van de Belastingdienst, bijvoorbeeld met betrekking tot betalingsherinneringen, aanmaningen en uitstel van betaling. Hoewel deze veelal onterecht worden verstuurd, ‘schrikken’ veel belastingplichtigen toch bij een dergelijk bericht van de Belastingdienst. Hier is actie op vereist, welke onlosmakelijk samenhangen met de bewerkelijkheid van de casus. Dit zijn handelingen die niet aan een rechter voorgelegd worden en waar de rechter aldus niet direct zicht op heeft bij de beoordeling of er sprake is van samenhangende zaken in de zin van de Wet. Echter zijn het wél werkzaamheden die onlosmakelijk met het functioneren van een rechtsbijstandverlener samenhangen en worden geacht deel te maken van de forfaitaire vergoeding, zoals die uit het Besluit volgt. De bewerkelijkheid die onlosmakelijk samenhangen met de dossierbehandeling, wordt geacht deel uit te maken van de forfaitaire vergoeding.
Ik wijs op het feit dat er ‘normaal gesproken’ een vergoeding van € 490 voor het verschijnen ter zitting wordt toegekend. Een zaak zal veelal in 20 minuten ter zitting worden behandeld. De vergoeding die hier tegenover staat, omvat méér dan énkel het verschijnen ter zitting. Dit omvat het karakter van de proceskostenvergoeding en de samenhang regeling en hier mag géén afbreuk aan worden gedaan.
Daarnaast zijn het uiteraard niet énkel de kosten, zoals hiervoor omschreven, maar worden er nog meer kosten gemaakt, die onlosmakelijk samenhangen met de bedrijfsvoering van een juridische bijstandsverlener. Er is kantoorruimte nodig en naast de juridische bijstandsverlener zélf, is er nog administratief personeel nodig.
Het enkele feit dat de geschilpunten bij de rechter uiteindelijk identiek zijn, maakt niet dat de bewerkelijkheid van het in behandeling nemen én het behandelen zelf, nagenoeg identiek zijn. Door nu énkel acht te slaan op de vraag of de geschilpunten nagenoeg identiek zijn, waarvan ik niet betwist dat het uiteindelijk geschilpunt bij het Hof inderdaad identiek is —bij de rechtbank waren er meerdere geschilpunten—, wordt er voorbij gegaan aan het karakter van de proceskostenvergoeding en de bewerkelijkheid die onlosmakelijk verbonden is met de werkzaamheden, die worden verricht wanneer een overheidsorgaan, naar later blijkt, een onterechte naheffingsaanslag heeft opgelegd. De forfaitaire vergoeding is bedoeld om voor deze werkzaamheden een redelijke tegemoetkoming in de kosten te geven.
Het begrip ‘nagenoeg identieke werkzaamheden’ ziet mijns inziens slechts op de (hoor)zittingen.
Uiteindelijk zijn de werkzaamheden, zoals die ter (hoor)zitting werden verricht wél identiek. Bij zowel de rechtbank, als het Hof, is er slechts éénmaal een betoog gehouden en niet vier maal. Dit zijn aldus werkzaamheden die daadwerkelijk —nagenoeg— identiek zijn. Immers behoeft er niet vier maal een afzonderlijk betoog gehouden te worden. Deze werkzaamheden, zijn aldus de werkzaamheden die daadwerkelijk nagenoeg identiek zijn. Het enige punt wat ze in dit geval ‘nagenoeg’ maakt, is het feit dat er toch sprake is van vier afzonderlijke naheffingsaanslagen met élk een afzonderlijke auto en elk een afzonderlijke belanghebbende.
Aldus zijn de ‘nagenoeg identieke werkzaamheden’, énkel de werkzaamheden die ter (hoor)zitting zijn verricht, waarbij een strikte toepassing van het Bpb in dát geval onredelijk uit zou pakken. Immers wordt er ter zitting slechts één pleidooi gehouden. Echter is de bewerkelijkheid van élk van de zaken, alvorens het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden, niet nagenoeg identiek. Het enkele feit dat er sprake is van één geschilpunt, doet niets af aan de bewerkelijkheid van elk dossier.
Tevens merk ik nog op dat de vergoedingen, zoals die volgen uit het Bpb, eerder nog te laag liggen, gezien de werkelijke kosten die belanghebbende zou maken.4. Nu de daadwerkelijke kosten veelal hóger liggen dan de forfaitaire vergoeding en het karakter van de vergoeding een tegemoetkoming in de werkelijke kosten is, dient de forfaitaire vergoeding terughoudend te worden gemitigeerd. De samenhang-regeling dient dan ook op gepaste wijze toegepast te worden en restrictief te worden uitgelegd. Immers kent het Bpb al een dubbele begrenzing, doordat er enerzijds een limitatieve opsomming wordt gegeven van de te vergoeden kosten én anderzijds doordat er sprake is van een forfait, in plaats van een vergoeding van de werkelijke kosten.
Aldus heeft het Hof miskend dat de werkzaamheden tijdens het gehele proces ‘nagenoeg identiek’ aan elkaar zijn. De extensieve toepassing van nagenoeg identieke werkzaamheden doet op deze wijze te zeer afbreuk aan het karakter van een proceskostenvergoeding en de daadwerkelijke bewerkelijkheid die onvermijdelijk samenhangt met de behandeling van de betreffende dossiers.
Nagenoeg gelijktijdige behandeling
Naast dat de werkzaamheden ‘nagenoeg identiek’ aan elkaar dienen te zijn, is de tweede vraag wanneer er sprake is van ‘nagenoeg gelijktijdige behandeling’ van de casus.
Zoals ook uit de Nota van toelichting blijkt, behorende bij het Besluit van 27 oktober 2014,5. is er sneller sprake van samenhangende zaken, omdat het voor kon komen dat er een onevenredig hoge vergoeding uit een strikte toepassing van de Bpb zou voortvloeien.
In de Nota staat als volgt:
‘In de praktijk komt het regelmatig voor dat verschillende zaken met eenzelfde rechtsbijstandverlener tegelijkertijd of volgtijdelijk worden behandeld op een zitting of hoorzitting. Daarbij wordt tijdens die (hoor)zitting in kort tijdsbestek een veelvoud van zaken behandeld die sterk op elkaar lijken. Een strikte toepassing van het Bpb kan dan onredelijk uitwerken.
(…)
De Hoge Raad ziet in belastingzaken niet snel aanleiding om te spreken van nagenoeg identieke werkzaamheden, aangezien veelal per zaak afzonderlijk moet worden beoordeeld of aanslagen naar de juiste heffingsgrondslag zijn opgelegd (zie ook HR 1 oktober 20041, ECLI:NL:HR:2004:AR3090). Immers, bij veel aanslagen zullen de werkzaamheden van de rechtsbijstandverlener in niet onbetekenende mate de individuele omstandigheden betreffen.
Om die reden is het wenselijk te komen tot een verruiming van het begrip ‘samenhangende zaak’ in artikel 3, tweede lid, van het Bpb.’
Ten eerste valt hieruit af te leiden dat de samenhang énkel ziet op de (hoor)zittingen. Dit is ook hetgeen inderdaad daadwerkelijk ‘nagenoeg gelijktijdig wordt behandeld’ en, in aanvulling op mijn vorige punt, de werkzaamheden ter (hoor)zitting is hetgeen inderdaad ‘nagenoeg identieke werkzaamheden’ betreft. Er wordt tevens gesproken over ‘een kort tijdsbestek’. Dit dient restrictief geïnterpreteerd te worden.
‘Nagenoeg gelijktijdig behandeld’ ziet dan ook op het behandelen ter (hoor)zitting. Ter zitting worden deze zaken achtereenvolgend behandeld, waardoor de ‘nagenoeg gelijktijdige’ behandeling hierop dient te zien. Voorheen kon in deze situatie géén samenhang worden aangenomen, omdat er toch per zaak een ander voertuig ter discussie stond. Met de nieuwe samenhang regeling, wordt hieraan tegemoetgekomen, door in deze situatie sneller samenhang aan te nemen. Nagenoeg gelijktijdig, kan derhalve niet zien op iets anders dan de (hoor)zitting. Immers worden de ingediende stukken (bezwaar-, beroep- en hoger beroepschrift) niet in een kort tijdsbestek behandeld en derhalve niet — nagenoeg- gelijktijdig.
Op basis van de oude regeling zou een strikte toepassing van het Bpb voor de behandeling ter zitting, géén samenhang aan kunnen nemen, omdat er toch vier verschillende voertuigen aan ten grondslag liggen. Dat een strikte toepassing in dát geval onredelijk hoog uitvalt, kan ik me in vinden en bestrijd ik in zoverre ook niet.
Enkel voor het verschijnen ter (hoor)zitting, dient er samenhang te worden aangenomen. Dit is hetgeen nagenoeg identieke werkzaamheden betreft, die ook daadwerkelijk nagenoeg gelijktijdig worden behandeld.
Dit leidt er nu wél toe dat er samenhang dient te kunnen worden aangenomen, per punt volgens het Bpb. Zo zal er één punt volgens het Bpb per zaak toegekend dienen te worden, voor het indienen van het (hoger)beroepschrift. Aldus vier punten voor de vier casus zoals in geschil, enkel voor het indienen van het beroepschrift.
Het verschijnen ter zitting, is uiteindelijk hetgeen nagenoeg gelijktijdig is behandeld en waar de werkzaamheden ter zitting nagenoeg identiek zijn, waardoor voor het verschijnen ter (hoor)zitting samenhang aangenomen dient te worden.
De definitie van het begrip ‘samenhangende zaken’ is geënt op de definitie die daarvan in het Besluit vergoedingen rechtsbijstand wordt gegeven.6. Het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 heeft het eveneens over samenhangende zaken, als zijnde:
‘Als samenhangende procedures worden beschouwd zaken die gevoegd, gelijktijdig, aansluitend of nagenoeg aansluitend ter zitting als bedoeld in het eerste lid van artikel 7, zijn behandeld, en waarvoor één rechtsbijstandverlener is toegevoegd of meer dan één rechtsbijstandverlener mits zij deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband en voor zover de zaken naar hun aard verknocht zijn.’7.
Er bestaat géén wettelijke belemmering, of anderszins, om voor de afzonderlijke proceshandelingen samenhang aan te kunnen nemen. Sterker nog: uit de Parlementaire geschiedenis is zelfs af te leiden dat er samenhang aangenomen dient te worden, indien het gaat om handelingen, verricht ter (hoor)zitting. Derhalve dus géén samenhang, voor zover het ziet op de ingediende stukken, maar wél samenhang met betrekking tot het verschijnen ter zitting.
Dát er ruimte is om per proceshandeling een proceskostenvergoeding toe te kennen, blijkt eveneens uit een recente uitspraak van rechtbank Zeeland — West-Brabant d.d. 15 april 2016.8.
‘r.o. 2.47 De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbenden in verband met de behandeling van de bezwaren en de beroepen redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 6.678 (9 maal 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 246 en 9 maal 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 496 en een wegingsfactor 1) en € 1.899 voor het verschijnen ter zitting. De rechtbank ziet aanleiding om voor de vergoeding voor het bijwonen van de zitting af te wijken van de normen van het Besluit, omdat 20 zaken in een kort tijdsbestek zijn behandeld en is daarbij uitgegaan van een dag voorbereiding en een halve dag voor het bijwonen van de zitting. Gezien de aard van de werkzaamheden acht de rechtbank een uurtarief van € 250 redelijk. In totaal derhalve € 4.000 (16 uur maal € 250). Daarbij is het beroep ter zake van in totaal 19 zaken gegrond verklaard. De kosten bedragen dan per zaak (afgerond) € 211 (€ 4.000 gedeeld door 19), dus in de onderhavige zaken € 1.899 (9 zaken maal € 211).’
Hier dient nog wel bij opgemerkt te worden dat er in deze casus een compromis ter zitting is bereikt, waardoor de rechtbank aanleiding heeft gezien om bijzondere omstandigheden aanwezig te achten. Echter erkent de rechtbank hier wél dat er een onderscheid gemaakt kan worden, voor het aannemen van samenhang, of zoals in casu ‘bijzondere omstandigheden’, per proceshandeling. Althans maakt de rechtbank hier onderscheid door voor de bezwaarfase en het indienen van het beroepschrift —terecht— géén samenhang aan te nemen en een heel punt per proceshandeling toe te kennen, maar voor het verschijnen ter zitting, gezien de bijzondere omstandigheden in die casus, af te wijken van de forfaitaire regeling. Terzijde merk ik op dat beide partijen zich hebben kunnen vinden in deze proceskostenvergoeding.
Dat ‘nagenoeg gelijktijdig’ zeer restrictief uitgelegd dient te worden, omdat er anders te zeer afbreuk wordt gedaan aan het karakter van een proceskostenvergoeding, blijkt ook uit een uitspraak van Gerechtshof Amsterdam.9. Weliswaar betrof dit een casus van vóór 1 januari 2015, echter is de uitleg die het Hof geeft van ‘nagenoeg gelijktijdig’ nog steeds van toepassing. In deze casus heeft het Hof beslist dat er slechts sprake kan zijn van ‘nagenoeg gelijktijdig’, indien de proceshandelingen daadwerkelijk —nagenoeg— gelijktijdig worden behandeld. Het Hof heeft slechts ‘nagenoeg gelijktijdig’ aangenomen, indien de proceshandelingen op één dag zijn verricht. Dit is het geval bij het behandelen van de zaken ter (hoor)zitting. Dit sluit aan bij de Nota van toelichting bij het Besluit van 27 oktober 2014, waarin eveneens gesproken wordt over zaken die ter (hoor)zitting nagenoeg gelijktijdig worden behandeld.10.
Het Hof neemt hier géén samenhang aan met betrekking tot de bezwaarfase, maar wél voor de beroepsfase. Aldus heeft het Hof beslist dat er voor de verschillende proceshandelingen, zoals die volgen uit Bijlage 1 bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, samenhang aangenomen kan worden, afhankelijk van de omstandigheden.
Derhalve dient ‘nagenoeg gelijktijdig behandeld’ restrictief uitgelegd te worden, in die zin dat énkel voor het verschijnen ter (hoor)zitting samenhang aangenomen kan worden. Dit is immers hetgeen daadwerkelijk nagenoeg gelijktijdig wordt behandeld.
Het Hof heeft ‘nagenoeg gelijktijdig’ te extensief uitgelegd, waardoor er te zeer afbreuk wordt gedaan aan het karakter van de proceskostenvergoedingen, waarmee het Hof de samenhangregeling, zoals volgt uit artikel 3, lid 2 Bpb onjuist heeft geïnterpreteerd.
4. Conclusie
Op grond van het voorgaande verzoek ik uw college, namens belanghebbende:
- —
De uitspraken van het gerechtshof Amsterdam d.d. 1 april 2015 met kenmerken BK-SGR 15/00372, BK-SGR 15/00373, BK-SGR 15/00379 en BK-SGR 15/00380 te vernietigen, voor zover de uitspraak ziet op de proceskostenveroordeling;
- —
Primair: De zaak zelf af te doen en de samenhang énkel aan te nemen met betrekking tot de zittingen;
- —
Subsidiair: De zaken terug te verwijzen naar een ander Gerechtshof;
- —
De inspecteur te veroordelen in de proceskosten in de bezwaar- beroeps- hoger beroepsfase en cassatie.
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 17‑03‑2017
Vakstudie 01- Algemeen deel, aant. 4, lid 2, Definitie samenhangede zaken per 1 januari 2015.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 26 januari 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:697, r.o. 4.12
Nota van Toelichting bij het Besluit van 22 december 1993, houdende nadere regels betreffende de proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedures (Besluit proceskosten bestuursrecht), Stb.1993-763, p.6.
Nota van toelichting blijkt, behorende bij het Besluit van 27 oktober 2014 tot wijziging van het Besluit proceskosten bestuursrecht in verband met een verruiming van de regeling voor samenhangende zaken (Stb. 2014-411).
Nota van Toelichting bij het Besluit van 22 december 1993, houdende nadere regels betreffende de proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedures (Besluit proceskosten bestuursrecht), Stb.1993-763, p. 10.
Artikel 11, lid 1 Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000.
Rechtbank Zeeland — West-Brabant 15 april 2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:2339.
Gerechtshof Amsterdam 16 februari 2012, ECLI:NL:GHAMS:2012:BV9619.
Nota van toelichting blijkt, behorende bij het Besluit van 27 oktober 2014 tot wijziging van het Besluit proceskosten bestuursrecht in verband met een verruiming van de regeling voor samenhangende zaken (Stb. 2014-411).