Derdenbeslag
Einde inhoudsopgave
Derdenbeslag (BPP nr. I) 2003/4.5.2.3.1:4.5.2.3.1 Beslag-betaling of cessie-faillissement
Derdenbeslag (BPP nr. I) 2003/4.5.2.3.1
4.5.2.3.1 Beslag-betaling of cessie-faillissement
Documentgegevens:
Mr. L.P. Broekveldt, datum 31-03-2003
- Datum
31-03-2003
- Auteur
Mr. L.P. Broekveldt
- JCDI
JCDI:ADS393304:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Zie aldus reeds HR 10 april 1964, NJ 1965, 32 (Ontvanger/Smit), welk arrest nog in § 7.2.2.2 besproken zal worden; zie ook Kluwer Fw (Van Galen/De Liagre BMI), aant. 6 bij art. 33, met vermelding van enige lagere rechtspraak, waaronder Rb. Amsterdam 5 juni 1996, JOR 1996/90, m.nt. van Hees; zie ook Rb. Rotterdam 21 januari 1994, NJ 1995, 244, en Rb. Rotterdam 29 juni 2000, JOR 2000/204.
Zie daarvoor R.M. Hermans, in: De curator, een octopus, 1996, p. 233.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
198. Ingevolge de tweede volzin van art. 475h lid 1 kan betaling door de derde aan de beslagdebiteur, gedaan in weerwil van het onder hem gelegde beslag, in beginsel niet aan de beslaglegger worden tegengeworpen. Hetzelfde geldt ook in het geval van overdracht (cessie) en betaling van de beslagen vordering door de beslagdebiteur aan de verkrijger, indien deze overdracht ná het beslag is tot stand gekomen (art. 475h lid 1 eerste volzin). In beide gevallen zal de beslaglegger de derde-beslagene op grond van art. 6:33 kunnen nopen opnieuw aan hem te betalen, zodat de derde daardoor tevens een recht van regres jegens de beslagdebiteur heeft of verkrijgt.
Het gevolg van voormelde rechtshandelingen is dat de beslagen vordering - anders dan bij bezwaring er van met pandrecht - niet meer tot het vermogen van de be-slagdebiteur behoort. De derde-beslagene is immers door betaling aan de beslagdebiteur jegens hém als schuldeiser gekweten, zodat in zoverre het vorderingsrecht is teniet gegaan, terwijl bij cessie - al dan niet gevolgd door betaling aan de verkrijger (cessionaris) - het vorderingsrecht uit het vermogen van de beslagdebiteur is verdwenen. Een en ander heeft dan ook tot gevolg dat, wanneer de beslagdebiteur, nádat deze rechtshandelingen zijn verricht, in staat van faillissement wordt verklaard, het gelegde derdenbeslag niet op grond van art. 33 lid 2 Fw komt te vervallen. Er is geen sprake meer van een 'gerechtelijke tenuitvoerlegging op eenig deel van het vermogen van de schuldenaar' als bedoeld in art. 33 lid 1 Fw.1 Het voldane of overgedragen vorderingsrecht behoorde daartoe immers niet meer.
Een en ander brengt tevens met zich mee, dat een nog tussen de beslaglegger en de derde-beslagene aanhangige procedure ook niet van rechtswege een einde neemt. Anders dan Hermans lijkt te menen2, geldt hier de regel van het Euraz/Van Tuijn-arrest uit 1988 (zie hiervoor nr. 195 ) niet, aangezien geen sprake is van enige vorm van tenuitvoerlegging op het tot de failliete boedel behorende vermogen. Nu juist op die grond het beslag niet is vervallen, zal een door de beslaglegger op de voet van art. 477a reeds tegen de derde-beslagene begonnen procedure gewoon kunnen worden voortgezet, zodat de derde in dat geval óók veroordeeld zal kunnen worden om opnieuw aan hem te betalen. In dat geval zal de derde, die aldus aan de beslaglegger opnieuw heeft betaald, een concurrente regresvordering ex art. 6:33 in het faillissement van de beslagdebiteur kunnen indienen.