Wet van 25 april 2000 tot wijziging van artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht, Stb. 2000, 173, in werking getreden op 12 mei 2000 (Stb. 2000, 193).
HR, 28-06-2022, nr. 21/03342
ECLI:NL:HR:2022:967
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
28-06-2022
- Zaaknummer
21/03342
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:967, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 28‑06‑2022; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:465
ECLI:NL:PHR:2022:465, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 17‑05‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:967
- Vindplaatsen
Uitspraak 28‑06‑2022
Inhoudsindicatie
Jeugdzaak. Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen (art. 141.1 Sr). Kan uit bewijsmiddelen worden afgeleid dat sprake was van “in vereniging” openlijk geweld plegen? HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/03342 J
Datum 28 juni 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 4 augustus 2021, nummer 20-002857-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2005,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.J.J. van Rijsbergen, advocaat te Breda, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 juni 2022.
Conclusie 17‑05‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Jeugdzaak. Openlijke geweldpleging (art. 141 Sr). Bijdrage verdachte, bestaande uit het op een afstandje filmen van de geweldshandelingen en daarbij lachen, van voldoende gewicht? Conclusie strekt tot verwerping.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/03342 J
Zitting 17 mei 2022
CONCLUSIE
B.F. Keulen
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2005,
hierna: de verdachte.
De verdachte is bij arrest van 4 augustus 2021 door het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch wegens ‘openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen’, veroordeeld tot 40 uren werkstraf, subsidiair 20 dagen jeugddetentie, met aftrek van voorarrest als bedoeld in art. 27, eerste lid, Sr, alsmede 20 uren leerstraf, subsidiair 10 dagen jeugddetentie. Het hof heeft voorts beslissingen genomen inzake vorderingen van benadeelde partijen en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander als in het arrest vermeld.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Mr. J.J.J. van Rijsbergen, advocaat te Breda, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel klaagt dat uit de gebezigde bewijsmiddelen de bewezenverklaring van openlijke geweldpleging niet kan volgen.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
‘hij op 14 augustus 2020 te [plaats] , gemeente [plaats] , openlijk, te weten op of aan de [a-straat] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [aangever 1] door
- achter die [aangever 1] aan te fietsen en (vervolgens) die [aangever 1] klem te rijden en/of daarbij te omsingelen en
- tegen de fiets van voornoemde [aangever 1] te schoppen, waardoor voornoemde [aangever 1] op de grond viel en
- voornoemde [aangever 1] tegen het hoofd te slaan en meermalen met kracht in gezicht te slaan of te stompen en
- het incident te filmen.’
5. De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen (met weglating van verwijzingen):
‘1. Het proces-verbaal van aangifte met bijlagen d.d. 14 augustus 2020 (…), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [aangever 1] :
(…)
Plaats delict: [a-straat] , [plaats] , binnen de gemeente [plaats]
Op vrijdag 14 augustus 2020, omstreeks 19.40 uur, fietste ik, samen met mijn vriend [aangever 2] , vanuit [plaats] via het fietspad parallel aan het spoor naar [plaats] . Omstreeks 19.50 uur fietsten wij ter hoogte van het viaduct van de [b-straat] te [plaats] . Ik zag dat er drie jongens ons tegemoet fietsten. Toen zij ons passeerden, zag ik dat de drie jongens omkeerden en terug fietsten in onze richting. Ik zag dat zij nu ineens hun T-shirts uit hadden getrokken en om hun gezicht hadden geknoopt zodat ik hun gezichten niet kon zien. Ik zag dat één van hen, jongen 1, tegen mijn fiets schopte waardoor ik op de grond viel. Ik voelde ineens een harde klap tegen mijn achterhoofd en voelde een hevige pijn. Ik zag dat deze jongen met een vuist uithaalde naar mijn gezicht, richting mijn neus. Het ging allemaal zo snel, ik had geen tijd om weg te duiken en voelde de vuist op mijn neus. De jongen sloeg meerdere malen op mijn neus, net zo lang totdat ik bloedde. Toen ik opkeek, zag ik dat een andere jongen, jongen 2, op een afstandje stond te filmen met zijn telefoon. De derde jongen hoorde ik de hele tijd lachen. Nadat mijn neus bloedde fietsten de drie jongens hard weg in de richting van [plaats] . Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
2. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 14 augustus 2020 (…), voor zover inhoudende als verklaring van aangever M. ( [aangever 2] :
(…)
Plaats delict: [a-straat] , [plaats] , binnen de gemeente [plaats] .
Pleegdatum: 14 augustus 2020
Ik was zojuist op de fiets over de [a-straat] , vanuit [plaats] in de richting van [plaats] , aan het fietsen met [aangever 1] .
Op het fietspad kwamen drie jongens ons tegemoet. Bij het passeren, fietsten zij (de drie jongens) achter elkaar. De getinte jongen reed achteraan.
Wij fietsten door. [aangever 1] keek achterom en zag dat de drie jongens omgekeerd waren en achter ons aan kwamen. [aangever 1] zei dat de jongens hun shirt uitdeden en over hun hoofd deden. De drie jongens naderden ons. Onder het viaduct hoorden ik fietsen (het geluid) naderen.
De getinte jongen ging naast [aangever 1] fietsen en ik zag dat de getinte jongen achter tegen zijn (het hof begrijpt: [aangever 1]) fiets trapte. Ik zag dat [aangever 1] onstabiel werd maar wel door kon fietsen.
Daarna sloeg de getinte jongen [aangever 1] met zijn vuist achter op zijn hoofd. Ik zag dat de getinte jongen op [aangever 1] in bleef slaan. De jongen die erbij stond en volgens mij ook geslagen heeft was een blanke jongen. Er stond nog een jongen op een afstandje, met zijn fiets, bij het zandpad.
(…)
Bij het slaan, hadden de jongens hun T-shirts om hun hoofd gewikkeld als een bivakmuts, alleen hun ogen waren te zien. Ik ken deze jongens niet. [aangever 1] ook niet.
3. Het proces-verbaal van verhoor minderjarige medeverdachte d.d. 27 augustus 2020 (…), voor zover inhoudende de verklaring van de medeverdachte [betrokkene 1] :
(…)
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord verdachte
O: Opmerking verbalisant
(…)
V: Wil je zelf iets verklaren over wat er vrijdag 14 augustus 2020 (het hof begrijpt: op de [a-straat] te [plaats]) is gebeurd?
(...)
V: Een van jouw vrienden, die betrokken was bij het incident, heeft verklaard over wie er allemaal bij betrokken zijn. Wie zijn er volgens jou bij het incident allemaal betrokken?
A: Ik, [betrokkene 2] en [verdachte] (achternaam onbekend) (het hof begrijpt: verdachte).
(…)
V: wanneer hebben jullie je shirt voor je gezicht getrokken?
A: Eerst zijn we er voorbij gefietst. Ik draaide om om weer terug te gaan naar die jongens en [betrokkene 2] kwam toen achter mij aan.
V: Wie besloot er om als eerste om te draaien.
A: Ja, ik draaide mijn fiets en toen de rest ook.
Met de rest bedoel ik [verdachte] en [betrokkene 2] .
(…)
V: wat hebben [verdachte] en [betrokkene 2] precies gedaan?
A: [verdachte] die had gefilmd. [betrokkene 2] heeft volgens mij drie of vier klappen gegeven. Ik sloeg hem zo een kleine tik op het achterhoofd.
Het filmen gebeurd gewoon en direct nadat we weg waren zei [verdachte] van "Ey ik heb het op film”.
4. Het proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte met bijlage d.d. 26 augustus 2020 (…), voor zover inhoudende de verklaring van de verdachte:
(…)
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord verdachte
O: Opmerking verbalisant
(…)
O: Jij bent vanmiddag aangehouden voor openlijke geweldpleging, gepleegd op 14 augustus 2020.
A: Wij kwamen onder het viaduct door en er kwamen twee jongens aangefietst. [betrokkene 2] zei: ik pak hem. Zij deden hun T-shirts over hun hoofd en fietsten de jongens achterna. Ik fietste toen ook een stukje hun kant op.
Toen sloeg [betrokkene 2] die jongen. Toen sloeg [betrokkene 2] nog twee keer. Toen zijn wij weggefietst.
Ik was bang dat als ik niet mee zou doen, dat ik dan een miet zou zijn. Ik besloot toen om mee te fietsen.
V: Met wie was jij toen?
A: Met [betrokkene 2] (het hof begrijpt: [betrokkene 2]) en [betrokkene 1] (het hof begrijpt: [betrokkene 1])
Ik heb het filmpje alleen naar [betrokkene 2] gestuurd. Of ook aan [betrokkene 1] , ik weet het niet. Maar wel voor 100% zeker naar [betrokkene 2] .
(…)
V: Wat heeft [betrokkene 1] gedaan of gezegd?
A: Lachen en die sloeg ook een keer op zijn achterhoofd. Hij had ook zijn T-shirt over zijn hoofd gedaan.
Ik heb alleen maar gefilmd.
V: Op een moment trekken [betrokkene 2] en [betrokkene 1] hun T-shirt over hun hoofd. Wat gaat er dan door jou heen?
A: Dat het niet goed is. [betrokkene 2] zei pak hem en toen deed hij zijn T-shirt over zijn hoofd.
(…)
V: Ter hoogte waarvan was dit?
A: Dit was op het fietspad naast het spoor. Het was bij een viaduct.
O: Een van de jongens wordt van zijn fiets getrapt.
V: Wat kun je hierover verklaren?
A: [betrokkene 1] trapte hem.
5. Het proces-verbaal van verhoor verdachte met bijlage d.d. 27 augustus 2020 (…), voor zover inhoudende de verklaring van de verdachte:
(…)
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord verdachte
O: Opmerking verbalisant
X: Opmerking advocaat
(…)
V: Als je naar dit incident kijkt, wat was hier je rol?
A: Filmen, stukken erger.
V: Zie je hier zelf overeenkomsten?
A: Ja ik stond er weer bij ik ben niet weg gefietst of weggelopen.
V: Ik heb je gisteren een video-opname laten zien en horen waarop je lachten toen je vrienden de jongen in elkaar sloegen, je kon je dat niet voorstellen, klopt dat?
A: Ja.
V: lk laat nu de opname zien en horen waarop het gelach goed te horen is, hoe kijk je hier nu tegen aan en hoe denk je dat dit bij de anderen overkomt?
A: Brutaal en respectloos.
V: Kan je je voorstellen dat het bij het slachtoffer angst inboezemt dat er drie daders bij elkaar zijn en bij elkaar horen?
A: Ja snap ik wel, dat zou iedereen hebben, ik heb daar niet over nagedacht.
6. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting op 27 november 2020 ten overstaan van de kinderrechter, voor zover inhoudende:
We zouden op de fiets naar het meer gaan.
Ik zag toen dat [betrokkene 1] (het hof begrijpt: [betrokkene 1]) en [betrokkene 2] (het hof begrijpt: [betrokkene 2]) zich omdraaiden en zeiden, we gaan ze pakken.
Wij fietsten achter die jongens aan. Zij begonnen die jongens van hun fiets af te slaan en te schoppen. Ik wist niet wat te doen en ben toen gaan filmen. Als ik was weggegaan, zouden zij later tegen mij gezegd hebben dat ik een mietje was. [betrokkene 1] schopte die jongen van zijn fiets af en [betrokkene 2] sloeg hem een paar keer. Wij fietsten daarna hard weg. [betrokkene 1] en [betrokkene 2] hadden T-shirts om hun hoofd gedaan.
7. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van dit hof op 21 juli 2021, voor zover inhoudende:
Ik ben een klein stukje meegefietst met [betrokkene 2] (het hof begrijpt: [betrokkene 2]) en [betrokkene 1] (het hof begrijpt: [betrokkene 1]) richting [aangever 1] (het hof begrijpt: [aangever 1]) en [aangever 2] (het hof begrijpt: [aangever 2]).
8. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 augustus 2020 met bijlagen (…), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant] :
(…)
De telefoon van [betrokkene 1] werd door mij bekeken.
Ik scrolde door de verwijderde items en zag vervolgens 3 video’s van het betreffende incident.
Video 1:
Ik opende de eerste video en zag dat boven in het scherm de datum van 14 augustus stond met daarbij de tijd 23:40 uur, dit betreft de datum en tijd waarop het filmpje op de telefoon is gekomen. Bij het startbeeld van het filmpje zie je dat de “filmer” op dat moment nog onder het viaduct is. Hij bevindt zich dan op een afstand van ongeveer 10 meter van de slachtoffers en de twee mede verdachten van de openlijke geweldpleging. Wanneer je het filmpje start, wordt het beeld direct ingezoomd. Er is te zien dat verdachten [betrokkene 1] en [betrokkene 2] de slachtoffers [aangever 1] en [aangever 2] van achteren naderen. Beide verdachten hebben dan al een T-shirt om hun hoofd gebonden, kennelijk met het
(…)
doel om onherkenbaar te blijven. Verdachte [betrokkene 2] gaat langs slachtoffer [aangever 1] fietsen. Op het moment dat [betrokkene 2] langs het slachtoffer fietst slaat hij het slachtoffer [aangever 1] tegen zijn hoofd. Het filmpje wordt als bestand bij dit proces-verbaal gevoegd.
Video 2:lk opende de tweede video en zag dat boven in het scherm de datum van 14 augustus stond met daarbij de tijd 23:40 uur, dit betreft de datum en tijd waarop het filmpje op de telefoon is gekomen. Bij het startbeeld van het filmpje is te zien dat [aangever 1] , één van de slachtoffers, naar achteren kijkt in de richting van [betrokkene 1] . Ook het slachtoffer [aangever 2] en verdachte [betrokkene 2] zijn zichtbaar in het filmpje. Ik heb hierna het filmpje gestart en ik zag dat [aangever 1] met zijn hand in zijn nek zat. Het lijkt er op alsof hij voelt of er iets zit in zijn nek en ook maakt zijn hand een wrijvende beweging over zijn nek en onderkant van zijn achterhoofd. Ik hoorde dat [aangever 1] zei: “Ken ik jullie ergens van?” Ik zag dat [aangever 1] hierbij naar achteren keek in de richting van verdachte [betrokkene 1] . Terwijl hij zijn vraag stelt gebruikt hij hierbij zijn hand om de vraag te begeleiden. Daarna gaat [aangever 1] weer terug met zijn rechterhand naar zijn nek en onderkant achterhoofd en wrijft daarover heen. Hij draait dan ook zijn gezicht weer naar voren toe. Direct hierna draait [aangever 1] zijn gezicht weer in de richting van [betrokkene 1] die op dat moment met zijn fiets nog achter het slachtoffer [aangever 1] staat. Ik hoorde dat [aangever 1] zei: “nee effe serieus”. Ik hoorde vervolgens verdachte [betrokkene 2] lachen en kort daarna hoorde ik de filmer lachen. In dit filmpje hebben [betrokkene 1] en [betrokkene 2] ook beiden gezichtsbedekking.
Het filmpje wordt als bestand bij dit proces-verbaal gevoegd.
Video 3:
Ik opende de derde video en zag dat boven in het scherm de datum van 14 augustus stond met daarbij de tijd 23:40 uur, dit betreft de datum en tijd waarop het filmpje op de telefoon is gekomen. Bij het startbeeld van het filmpje is te zien dat verdachte [betrokkene 1] en verdachte [betrokkene 2] bij het slachtoffer genaamd [aangever 1] staan. Ik heb hierna het filmpje gestart en ik zag dat verdachte [betrokkene 1] met zijn rechterhand tegen het achterhoofd van slachtoffer [aangever 1] slaat. Direct hierna slaat verdachte [betrokkene 2] met zijn rechterhand tegen het hoofd van slachtoffer [aangever 1] . Op het moment dat [aangever 1] deze klappen krijgt hoor je de filmer lachen. [aangever 1] zit terwijl hij de klappen krijgt nog op het zadel van zijn fiets en zijn voeten stonden op de grond. Ik zag dat verdachte [betrokkene 1] vervolgens met zijn fiets verder in de richting van het slachtoffer [aangever 1] beweegt. Ik zag dat [betrokkene 1] vervolgens met zijn linkervoet hard tegen de fiets van slachtoffer [aangever 1] trapt, hierdoor valt [aangever 1] en de fiets van [aangever 1] . Ik zag dat [betrokkene 2] vervolgens in de richting van slachtoffer [aangever 1] liep en hierna stopt het beeld. Ook in dit filmpje hebben verdachten [betrokkene 1] en [betrokkene 2] hun gezichten bedekt.
Het filmpje wordt als bestand bij dit proces-verbaal gevoegd.’
Het hof heeft in het bestreden arrest onder meer het volgende overwogen (met weglating van verwijzingen):
‘Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging - op gronden zoals verwoord in de pleitnota - bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van hetgeen aan hem ten laste is gelegd nu hij geen enkele geweldshandeling heeft verricht en zich niet heeft bemoeid met de vechtende partijen. Verdachte heeft enkel een deel van de geweldshandelingen gefilmd terwijl de mededaders ten tijde van het plegen van het feit daarvan niet op de hoogte waren. De verdediging stelt zich op het standpunt dat het op afstand filmen van geweldshandelingen onvoldoende is om aan te nemen dat verdachte opzet had op het in vereniging plegen van geweld en daaraan een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd.
Op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt het hof de navolgende feiten en omstandigheden vast.
Op 14 augustus 2020 fietste het slachtoffer [aangever 1] samen met een vriend [aangever 2] op de [a-straat] te [plaats] , gemeente [plaats] . Een groep van drie jongens - [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en verdachte - fietsten hen tegemoet. [betrokkene 1] en [betrokkene 2] keerden om en knoopten hun T-shirts over hun hoofd en zeiden “we gaan ze pakken”. Verdachte keerde ook om en fietste een stukje met [betrokkene 1] en [betrokkene 2] achter [aangever 1] en [aangever 2] aan. [betrokkene 1] sloeg vervolgens tegen het achterhoofd van [aangever 1] . [betrokkene 1] trapte met zijn linkervoet tegen de fiets van [aangever 1] waardoor [aangever 1] ten val kwam. [aangever 1] werd meerdere malen in zijn gezicht geslagen of gestompt door [betrokkene 2] . Verdachte heeft een aantal geweldshandelingen, op een afstand van 10 meter, gefilmd en heeft daarbij gelachen. Ook [betrokkene 2] heeft gelachen. [aangever 1] heeft gezien dat verdachte op een afstandje stond te filmen met zijn telefoon. Direct na het plegen van de geweldshandelingen door [betrokkene 1] en [betrokkene 2] zei. verdachte “Ey, ik heb het op film”. Verdachte is samen met [betrokkene 1] en [betrokkene 2] hard weggereden. Verdachte heeft de filmpjes daarna verspreid.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte heeft de groep getalsmatig versterkt door samen met de mededaders achter het slachtoffer aan te fietsen. Zowel bij de politie als ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij gedeeltelijk is meegefietst met [betrokkene 1] en [betrokkene 2] richting [aangever 1] en [aangever 2] toen er werd gezegd “we gaan ze pakken”. Hoewel verdachte bij de politie heeft verklaard dat hij daarop heeft gezegd “Skip dat”, hetgeen volgens verdachte betekent “laat dat” (…), heeft hij zich niet gedistantieerd van de daarop volgende geweldshandelingen. Hij is niet weggegaan, maar hij is op korte afstand erbij gebleven en heeft de geweldshandelingen gefilmd. Het slachtoffer heeft het filmen ook waargenomen. Ook heeft verdachte tijdens het filmen kort na [betrokkene 2] gelachen. Dit draagt bij aan de sfeer van ontremming. Het filmen draagt daarnaast bij aan het vernederende karakter van het geweld voor het slachtoffer en benadrukt de macht van de daders. Verdachte geeft vervolgens direct na het filmen van de geweldshandelingen te kennen aan [betrokkene 1] en [betrokkene 2] dat hij de geweldshandelingen heeft gefilmd door - als een soort juichkreet te zeggen “Ey, ik heb het op film”. Verdachte is samen met de andere twee na het gebeuren hard weggereden. De filmpjes van deze geweldshandelingen heeft verdachte na het plegen ervan op dezelfde dag doorgestuurd naar [betrokkene 2] en/of [betrokkene 1] waaruit het hof afleidt dat de verdachte blijk geeft van steun aangaande de gepleegde geweldshandelingen. Op 26 augustus 2020 is verdachte in verzekering gesteld en eerst daarna heeft de politie de filmpjes aangetroffen op de telefoons van een aantal van de medeverdachten. Verdachte had de filmpjes voor zijn aanhouding op zijn telefoon al met opzet gewist. Dit om te voorkomen dat de politie de relevante informatie zou vinden op zijn telefoon (…). Het hof is derhalve van oordeel dat daaruit volgt dat de verdachte de geweldshandelingen niet heeft gefilmd om in het kader van de opsporing van strafbare feiten aan de politie te overhandigen.
Hoewel de verdachte zelf geen fysiek geweld heeft gepleegd, is sprake van een gezamenlijke actie tegen het slachtoffer. Het hof is op grond van het bovenstaande van oordeel dat de verdachte welbewust een zekere confrontatie heeft opgezocht door met [betrokkene 1] en [betrokkene 2] naar [aangever 1] en [aangever 2] te fietsen en bovendien vervolgens enige tijd de geweldshandelingen tegen het slachtoffer te filmen en daarbij te lachen. Derhalve heeft de verdachte in voldoende mate een substantiële bijdrage geleverd aangaande het plegen van openlijk geweld in vereniging.’
6. De steller van het middel voert in de toelichting aan dat uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen niet kan volgen dat sprake is van de voor art. 141 Sr vereiste nauwe en bewuste samenwerking en de daarvoor vereiste bijdrage van voldoende gewicht. De verdachte zou zich slechts niet gedistantieerd hebben van de medeverdachten en hebben staan filmen. En hij zou naar eigen zeggen uit ongemak een beetje hebben staan lachen, terwijl niet zou blijken dat de medeverdachten dat hebben gehoord. Evenmin zou blijken dat de medeverdachten ten tijde van het verrichten van de geweldshandelingen op de hoogte waren van het feit dat de verdachte stond te filmen.
7. De strafbaarstelling van openlijke geweldpleging is in het jaar 2000 in die zin aangepast dat in het eerste lid de woorden ‘met verenigde krachten’ zijn vervangen door ‘in vereniging’.1.De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat tot deze wet leidde hield onder meer in:2.
‘Op grond van een aantal argumenten die voor deze wetswijziging pleiten, heb ik tot het bevorderen daarvan besloten. Het belangrijkste argument is, dat tegenwoordig anders wordt aangekeken tegen de rol van degenen die Minister Smidt rond 1886 nog «onschuldigen» noemde. Niet iedereen die geen geweld gebruikt is onschuldig. Ook degenen die geen geweld gebruiken kunnen schuldig zijn, doordat hun aanwezigheid het plegen van geweld door anderen bevordert. In de eerste plaats zijn geweldplegers temidden van een verzameling gelijkgezinden moeilijker aan te pakken. In de tweede plaats kan de aanwezigheid van gelijkgezinden een ontremmend effect hebben op de geweldpleger. (…)
Hij die zich met anderen verenigt, waarbij het resultaat van die vereniging is, dat openlijk geweld wordt gepleegd tegen personen of goederen, dient daarvoor strafrechtelijk aansprakelijk te zijn. Wie welbewust meegaat naar een plaats waar vanuit een groep openlijk geweld zal worden gepleegd, en zich daar als een lid van die groep manifesteert, is niet «onschuldig». Ook vocale, intellectuele en andere bijdragen aan het verband dat het openlijke geweld pleegt, tellen mee.’
8. De nota naar aanleiding van het verslag hield onder meer in:3.
‘Naast de gewelddadige handelingen worden (…) andere bijdragen erkend die – alleen of in combinatie met andere bijdragen van de betrokkene – de conclusie rechtvaardigen dat de betrokkene een voldoende wezenlijke bijdrage aan het openlijke, in vereniging gepleegde geweld heeft geleverd. (…)
In de tweede plaats valt te denken aan personen die bij het plegen van de gewelddadige handelingen aanwezig zijn en deze wezenlijk bevorderen. In die zin moeten de «vocale bijdragen» uit de memorie van toelichting worden begrepen. Gejoel en ander lawaai, alsmede aanmoedigingen aan degenen die gewelddadige handelingen plegen door personen die in de nabijheid van de betrokkene verkeren kunnen een wezenlijke bijdrage aan die gewelddadige handelingen leveren. Zij kunnen in sterke mate bijdragen aan de sfeer van ontremming waarin anderen tot gewelddaden overgaan, en kunnen een gecoördineerde tegenactie van de politie bemoeilijken doordat de onderlinge verstaanbaarheid slechter wordt.’
9. De memorie van antwoord aan de Eerste Kamer hield onder meer in:4.
‘Een gewelddadige handeling impliceert, net als thans, in ieder geval een wezenlijke bijdrage aan de openlijke geweldpleging die tot strafbaarheid leidt. Daarnaast zijn een aantal andere gedragingen in kaart gebracht die, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, een voldoende wezenlijke bijdrage kunnen opleveren. (…) Een derde gedraging betreft het wezenlijk bevorderen van gewelddadige handelingen door aanmoedigingen of gejoel. Met name bij deze gedragingen zal het sterk van de omstandigheden van het geval afhangen of een voldoende significante bijdrage aan het openlijke geweld is geleverd. (…) De in kaart gebrachte handelingen betreffen evenwel geen limitatieve opsomming, zo volgt uit het verband met het begrip medeplegen.’
10. Uw Raad heeft in HR 13 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1093 het volgende overwogen:5.
‘3.4. Blijkens de wetsgeschiedenis, zoals weergegeven in HR 11 november 2003, ECLI:NL:HR:2003:AL6209, is van het "in vereniging" plegen van geweld sprake indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt, is dus niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die "in vereniging" geweld pleegt. De rechter zal moeten beoordelen of de door de verdachte geleverde - intellectuele en/of materiële - bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is (vgl. HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:713, rov. 3.2.1 en 3.2.2).’
11. In het door Uw Raad genoemde arrest van 24 maart 2015 en in HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390 m.nt. Mevis heeft Uw Raad enige algemene overwegingen inzake medeplegen geformuleerd. Daarbij is overwogen dat deze overwegingen in vergelijkbare zin gelden indien het medeplegen – bijvoorbeeld in de vorm van ‘in vereniging’ – een bestanddeel vormt van de delictsomschrijving. In aansluiting hierop is in HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1320, NJ 2016/418 m.nt. Rozemond inzake art. 141 Sr overwogen dat de rechter zal moeten beoordelen ‘of sprake is van nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van het openlijk plegen van geweld tegen personen of goederen. Daarbij kan van belang zijn dat openlijke geweldpleging in vereniging zich, gelet op de aard van het delict, in verschillende vormen kan voordoen. Er kan sprake zijn van evident nauw en bewust samenwerken, maar deze strafbaarstelling is mede toepasselijk op – en wordt ook frequent toegepast bij – openlijk geweld dat bestaat uit een meer diffuus samenstel van uiteenlopende, tegen personen of goederen gerichte geweldshandelingen en dat plaatsvindt binnen een ongestructureerd, mogelijk spontaan samenwerkingsverband met een eigen – soms moeilijk doorzichtige – dynamiek. De voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking kan dus zeker ook bij dit delict verschillende verschijningsvormen hebben. Een bijdrage van voldoende gewicht kan onder omstandigheden ook geheel of ten dele bestaan uit het verrichten van op zichzelf niet-gewelddadige handelingen’.
12. Dat eisen worden gesteld aan de bijdrage die de verdachte aan het geweld levert, blijkt onder meer uit HR 1 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT1819, NJ 2011/519. Volgens Uw Raad gaf het oordeel van het hof dat de verdachte een voldoende significante bijdrage had geleverd aan het geweld door zich opnieuw te voegen bij de personen die geweld tegen het slachtoffer pleegden en zich niet te distantiëren van de nieuwe vechtpartij, nadat hij aanwezig was geweest bij de eerdere vechtpartij, blijk van een onjuiste uitleg van de uitdrukking ‘in vereniging’. In het reeds genoemde HR 13 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1093 was Uw Raad van oordeel dat uit de bewijsvoering van het hof ten aanzien van de rol van de verdachte bij het geweld niet meer kon worden afgeleid dan dat hij – nadat het slachtoffer door de medeverdachte met een ploertendoder op een hand was geslagen en nadat het slachtoffer was weggerend, waarbij hij werd achtervolgd door de medeverdachte – ook achter het slachtoffer was aangerend, op enkele meters afstand van de medeverdachte. Dat bood onvoldoende grond voor het oordeel dat de bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht was om ten aanzien van hem te kunnen spreken van het ‘in vereniging’ plegen van het bewezenverklaarde geweld.6.
13. Van een toereikende bijdrage aan het geweld was wel sprake in HR 19 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6495 (art. 81 RO). Uit de conclusie van A-G Knigge kan worden afgeleid dat de verdachte deel uitmaakte van een groep die het slachtoffer achterna heeft gezeten en vervolgens ingesloten waardoor hij geen kant meer op kon. Vanuit die groep is geweld gepleegd tegen het slachtoffer. En ook in HR 8 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO9823, NJ 2011/82 liet Uw Raad de veroordeling voor openlijke geweldpleging in stand. Het hof had behalve de omstandigheid dat de verdachte in de groep aanwezig was geweest en aldus de groep getalsmatig versterkte, tevens in aanmerking genomen dat de verdachte ‘welbewust een bijna zekere confrontatie heeft opgezocht en bovendien vervolgens gedurende enige tijd is meegegaan in een aanvalsgolf van de Engelse supportersgroep’.
14. In verband met het filmen is HR 9 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BG6609 (niet gepubliceerd) van belang. Het hof had uit de bewijsmiddelen afgeleid dat de verdachte ‘met zijn mededaders om het slachtoffer heen is gaan staan, aanwezig is geweest bij de door zijn mededader(s) gepleegde geweldshandelingen en die handelingen (deels) heeft gefilmd’. Het hof overwoog dat verdachte door zich ‘te voegen bij de groep jongens die om het slachtoffer heen stonden terwijl hij werd mishandeld (…) de groep getalsmatig (heeft) versterkt en het slachtoffer de mogelijkheid (heeft) ontnomen om te vluchten. Hierdoor heeft verdachte bijgedragen aan het geweld en de dreiging die daarvan uitging. Door de mishandeling te filmen heeft verdachte bovendien niet alleen het risico dat er nog meer geweld zou worden gebruikt welbewust op de koop toe genomen, maar heeft hij zijn mededaders gesteund in hun gedragingen’. Bovendien had hij het geweld niet doen stoppen en zich niet van het gebeuren gedistantieerd. Volgens A-G Jörg was ’s hofs oordeel dat de verdachte ‘door te filmen een bijdrage heeft geleverd aan het geweld allerminst onbegrijpelijk’. Hiermee zou verdachte ‘zijn instemming met en interesse in het gebeuren tot uitdrukking’ hebben gebracht. Uw Raad deed de zaak af met de aan art. 81 RO ontleende formulering.
15. In verband met het lachen door de verdachte kan worden gewezen op HR 5 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ0132. Het hof had uit de bewijsmiddelen afgeleid ‘dat de verdachte meermalen haar mobiele telefoon heeft uitgeleend aan medeverdachte (…) terwijl zij wist dat laatstgenoemde hiermee de andere medeverdachten op de hoogte zou stellen waar de slachtoffers (…) zich op dat moment bevonden en dat (deze) dan zouden worden geslagen of geschopt. Daarnaast is de verdachte meermalen aanwezig geweest bij de bewezen verklaarde mishandelingen van beide slachtoffers – welke mishandelingen (regelmatig) werden gefilmd met behulp van mobiele telefoons –, heeft zij de anderen opgestookt om de slachtoffers te slaan en heeft zij - samen met medeverdachte (…) - staan lachen terwijl (een slachtoffer) door de jongens werd geslagen en geschopt’. Naar aanleiding van de klacht dat het staan lachen niet als een aanmoediging kan worden beschouwd als bedoeld in de wetsgeschiedenis merkt A-G Vegter op dat niet valt in te zien ‘waarom het staan lachen terwijl het slachtoffer werd geschopt en geslagen niet kan worden beschouwd als één van de aanwijzingen waaruit kan worden afgeleid dat zij ook daardoor anderen heeft aangemoedigd’. En hij attendeert erop dat het hof de vaststelling dat sprake is geweest van een voldoende significante en wezenlijke bijdrage niet alleen op die omstandigheid heeft gebaseerd. Uw Raad verwierp het cassatieberoep.
16. In de onderhavige zaak volgt uit de vaststellingen van het hof dat de verdachte samen met twee medeverdachten, nadat zij het latere slachtoffer en zijn vriend op de fiets waren gepasseerd, is omgekeerd en een stuk achter het slachtoffer is aangefietst. Daaraan voorafgaand hadden de medeverdachten hun T-shirts over hun hoofd geknoopt en gezegd ‘we gaan ze pakken’. De verdachte heeft zich aldus niet gedistantieerd van de daarop volgende geweldshandelingen, maar is op korte afstand erbij gebleven en heeft de geweldshandelingen gefilmd en daarbij kort na [betrokkene 2] gelachen. Direct na het plegen van de geweldshandelingen door de medeverdachten zei de verdachte (volgens het hof ‘als een soort juichkreet) ‘Ey, ik heb het op film’, waarna hij samen met de medeverdachten is weggereden en de filmpjes heeft doorgestuurd.
17. Het hof overweegt dat de verdachte door samen met de medeverdachten achter het slachtoffer aan te fietsen de groep getalsmatig heeft versterkt. En dat hij door het lachen tijdens het filmen heeft bijgedragen aan de sfeer van ontremming. Het filmen heeft volgens het hof daarnaast bijgedragen aan het vernederende karakter van het geweld voor het slachtoffer en de macht van de daders benadrukt. Uit het doorsturen van de fimpjes leidt het hof af dat de verdachte blijk gaf van steun aangaande de pleegde geweldshandelingen. Door welbewust een zekere confrontatie op te zoeken (door met de medeverdachten naar [aangever 1] en [aangever 2] te fietsen), door de geweldshandelingen tegen het slachtoffer te filmen en door daarbij te lachen heeft de verdachte volgens het hof in voldoende mate een substantiële bijdrage geleverd aangaande het plegen van openlijk geweld in vereniging.
18. Van het insluiten van het slachtoffer door de verdachte is gelet op deze vaststellingen geen sprake. En aan de confrontatie zelf heeft de verdachte niet deelgenomen. Het hof heeft naar het mij voorkomt echter wel kunnen oordelen dat de verdachte (zo dicht in de buurt bleef dat hij) de groep geweldplegers getalsmatig heeft versterkt. En dat hij door met de medeverdachten mee te fietsen ‘welbewust een zekere confrontatie heeft opgezocht’. Het gaat daarbij om feitelijke oordelen die niet onbegrijpelijk zijn. In ’s hofs vaststelling dat de verdachte door kort na een medeverdachte te lachen heeft bijgedragen aan de sfeer van ontremming ligt mijns inziens het feitelijk oordeel besloten dat het lachen voor de andere aanwezigen te horen was. Dat feitelijk oordeel komt mij evenmin onbegrijpelijk voor. Ik neem daarbij in aanmerking dat de verdachte met (slechts) twee mededaders is teruggefietst naar [aangever 1] en [aangever 2] en de geweldshandelingen op relatief korte afstand heeft gefilmd. Voor zover de steller van het middel aanvoert dat de verdachte uit ongemak zou hebben gelachen, wijs ik erop dat het hof uit de gang van zaken – niet onbegrijpelijk – heeft afgeleid dat de verdachte blijk gaf van steun aan de gepleegde geweldshandelingen. Daarin ligt naar het mij voorkomt besloten dat het hof niet aannemelijk heeft geacht dat de verdachte uit ongemak zou hebben gelachen. Ten slotte heeft het hof ook in het filmen, dat door het slachtoffer is waargenomen, een bijdrage aan het geweld kunnen zien, nu dit de impact daarvan – zoals het hof heeft aangegeven – heeft versterkt.
19. Al met al meen ik dat het hof heeft kunnen oordelen dat de verdachte een voldoende wezenlijke bijdrage aan het geweld heeft geleverd en dit oordeel toereikend met redenen heeft omkleed.
20. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende formulering. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
21. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 17‑05‑2022
Zie ook HR 13 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3029, NJ 2015/451 m.nt. Mevis, rov. 3.4.
Vgl. ook HR 11 november 2003, ECLI:NL:HR:2003:AL6209 en HR 7 juli 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH9029, NJ 2009/400.