RvdW 2020/978:Herziening. Medeplegen van poging tot gekwalificeerde diefstal (woninginbraak) in Rijsenhout, art. 311.1 onder 3, 4 en 5 Sr. HR: In de tekst van de wet en ook in de geschiedenis van de totstandkoming van de herzieningsregeling zijn geen aanknopingspunten te vinden voor de opvatting dat de enkele vrijspraak van de medeverdachte van de aanvrager een gegeven vormt als bedoeld in art. 457 lid 1, aanhef en onder c, Sv. De gronden waarop een dergelijke vrijspraak steunt, kunnen onder omstandigheden zo’n gegeven opleveren, maar in deze zaak is dat niet het geval. Voorts zijn de bij de aanvraag overgelegde — globale en slechts op de medeverdachte betrekking hebbende — verklaringen van B, C en D in het licht van de bewijsvoering van onvoldoende gewicht om te kunnen gelden als een gegeven ex art. 457.1 ahf. en onder c Sv, nog daargelaten dat aanvrager blijkens de overwegingen van het hof heeft verklaard dat het feest bij de voetbalvereniging al zou zijn afgelopen toen hij samen met A ter plaatse arriveerde. Ook de inhoud van de bij de aanvraag overgelegde p-v’s levert niet het ernstige vermoeden op dat het hof de aanvrager zou hebben vrijgesproken als het daarmee bekend was geweest. Volgt afwijzing van de aanvraag.