Zie rov. 1.1 – 1.6 van het vonnis in eerste aanleg in samenhang met rov. 3 van het vonnis in hoger beroep.
HR, 03-09-2010, nr. 08/04751
ECLI:NL:HR:2010:BM3889
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
03-09-2010
- Zaaknummer
08/04751
- Conclusie
Mr. F.F. Langemeijer
- LJN
BM3889
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
Goederenrecht (V)
Openbare orde en veiligheid (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BM3889, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 03‑09‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BM3889
ECLI:NL:PHR:2010:BM3889, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 07‑05‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BM3889
Beroepschrift, Hoge Raad, 17‑11‑2008
- Wetingang
art. 81 Wet op de rechterlijke organisatie
- Vindplaatsen
JB 2010/228 met annotatie van J.M.H.F. Teunissen
Uitspraak 03‑09‑2010
Inhoudsindicatie
Arubaans recht. Openbare weg? Een weg kan als openbare weg worden aangemerkt wanneer de rechthebbende hieraan deze bestemming heeft toegekend, of wanneer de weg geruime tijd voor een ieder vrij toegankelijk is geweest. Op grond van de aldus ontstane bestemming moet de rechthebbende dulden dat het gewone verkeer daarvan gebruik maakt (vgl. HR 5 juni 1992, NJ 1992, 539).
3 september 2010
Eerste Kamer
08/04751
EV/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. ACE JEEP & CAR RENTAL N.V.,
2. MIDWAY CARS N.V.,
3. DEALS ON WHEELS N.V.,
4. TRAC RENT A CAR N.V.,
5. M.G. ARUBA FRIENDLY TOURS N.V.,
6. ARUBA RENTAL CAR N.V.,
alle gevestigd te Aruba,
EISERESSEN tot cassatie,
advocaten: mr. J.W.H. van Wijk en mr. S.M. Kingma,
t e g e n
ARUBA AIRPORT AUTHORITY N.V.,
gevestigd te Aruba,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. R.A.A. Duk.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de autoverhuurbedrijven en AAA.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis van het gerecht in eerste aanleg van Aruba, met zaaknummer 1954, van 18 juli 2007,
b. het vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, met zaaknummer KG 1954/07-H. 367/07, van 16 september 2008.
Het vonnis van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van het hof hebben de autoverhuurbedrijven beroep in cassatie ingesteld.
Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
AAA heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, en voor AAA mede door mr. M.B. Kerkhof, advocaat te Amsterdam.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van de autoverhuurbedrijven heeft bij brief van 21 mei 2010 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) AAA exploiteert in Aruba de luchthaven "Aeropuerto Internacional Reina Beatrix". In 1997 is de luchthaven verzelfstandigd. Het Land Aruba heeft het luchthaventerrein met inbegrip van de wegen tussen het luchthavengebouw en de hoofdweg in erfpacht uitgegeven aan AAA. Enig aandeelhouder van AAA is het Land Aruba.
(ii) De autoverhuurbedrijven houden zich bezig met de verhuur van auto's en richten zich voornamelijk op toeristen die in Aruba verblijven. Om het verhuurbedrijf te kunnen uitoefenen vanaf de luchthaven hadden zij, evenals andere autoverhuurbedrijven, een lease- and concessionagreement (huurovereenkomst) met AAA gesloten.
(iii) AAA heeft nieuw beleid ontwikkeld met betrekking tot (de faciliteiten voor) de exploitatie van autoverhuurbedrijven op het luchthaventerrein. In het kader daarvan heeft zij de huurovereenkomsten opgezegd per 31 augustus 2007. Na een aanbestedingsprocedure heeft AAA tien autoverhuurbedrijven geselecteerd die zich op het luchthaventerrein mogen vestigen op grond van nieuw te sluiten overeenkomsten. De eiseressen in cassatie behoren tot de niet-geselecteerde bedrijven.
(iv) AAA heeft te kennen gegeven dat zij in het kader van haar nieuwe beleid niet-geselecteerde autoverhuurbedrijven niet zal toestaan per shuttlebus klanten op de luchthaven op te halen, tenzij deze autoverhuurbedrijven daarvoor een vergoeding aan AAA voldoen.
3.2 In dit kort geding vorderen de autoverhuurbedrijven, kort gezegd, te bepalen dat AAA hun de toegang tot de wegen op het luchthaventerrein niet zal ontzeggen en geen maatregelen zal treffen om die toegang te beperken, hun zal toestaan in de uitoefening van hun bedrijfsvoering gebruik te maken van vervoermiddelen (zoals shuttlebussen) teneinde hun klanten te vervoeren van en naar de luchthaven, en hun zal toestaan daartoe een of meer personen met een bord in of buiten de aankomsthal te plaatsen, teneinde passagiers die reeds een reservering bij hen hebben op te halen en te vervoeren naar de vestiging van de autoverhuurbedrijven buiten het terrein van de luchthaven.
Nadat het gerecht de vorderingen grotendeels had toegewezen, zulks op de gronden (voor zover thans van belang) dat de wegen op het terrein van AAA openbare wegen zijn en dat AAA aan de autoverhuurbedrijven het normaal gebruik van die wegen niet mag beletten, heeft het hof de vorderingen alsnog afgewezen. Daartoe overwoog het hof, voor zover in cassatie van belang, in rov. 4.4 als volgt:
"4.4. (...) In Aruba geldt geen wetgeving zoals de Nederlandse Wegenwet (en zelfs als die wetgeving zou gelden zouden de wegen op het terrein van AAA niet zonder meer 'openbare weg' in Nederlandse betekenis zijn). AAA is zakelijk gerechtigde en geeft zulks ook te kennen via borden. AAA is als zodanig bevoegd de toegankelijkheid van de wegen
te beperken. Dat mogelijkerwijs de Algemene politieverordening of specifieke wegenverkeerswetgeving wel van toepassing is doet aan het voorgaande niet af."
3.3 Onderdeel 1 van het middel klaagt dat het hof, blijkens zijn overweging dat Aruba geen wetgeving kent zoals de Nederlandse Wegenwet, miskend heeft dat het Arubaanse recht wel de rechtsfiguur "openbare weg" kent.
Onderdeel 2 bevat de algemene klacht dat het hof in elk geval miskend heeft dat de wegen op het luchthaventerrein van AAA naar Arubaans recht openbare wegen zijn zodat AAA niet bevoegd is de toegankelijkheid van die wegen te beperken (op de wijze als in dit geding aan de orde is), althans zijn oordeel hieromtrent onvoldoende heeft gemotiveerd, waaraan wordt toegevoegd (onderdeel 2.1) dat vaststaat dat de wegen op het luchthaventerrein feitelijk voor een ieder toegankelijk zijn, en (onderdeel 2.2) dat (het hof had moeten onderzoeken of) die wegen 'gedurende voldoende tijd' feitelijk voor een ieder toegankelijk zijn geweest en tevens gedurende die tijd door de overheid zijn onderhouden, alsmede (onderdeel 2.3) dat (het hof had moeten onderzoeken of) die wegen een openbare bestemming (publieke functie) hebben.
Volgens onderdeel 3 heeft het hof miskend dat de Algemene politieverordening van Aruba (Landsbesluit van 27 september 1995 no. 1, Afkondigingsblad van Aruba 1995 no. 8; hierna: APV) afdoet aan de bevoegdheid van AAA als zakelijk gerechtigde om de toegankelijkheid van de wegen op het luchthaventerrein te beperken, nu art. 23, aanhef en onder a en b, APV bepaalt: "Het is verboden op de openbare weg: a. anderen hinder of overlast aan te doen; b. het verkeer enig beletsel in de weg te leggen of zich op een daarvoor hinderlijke wijze te bewegen of te bevinden." Onderdeel 3.1 voegt daaraan toe dat tussen partijen vaststaat dat de wegen op het luchthaventerrein voor een ieder toegankelijk zijn, zodat voldaan is aan de omschrijving van 'openbare weg' in art. 1 APV ("alle straten, wegen (...) die, al of niet voor de publieke dienst bestemd, feitelijk voor een ieder toegankelijk zijn"), terwijl onderdeel 3.2 betoogt dat art. 23 APV AAA als erfpachter beperkt in zijn privaatrechtelijke bevoegdheid met betrekking tot die openbare wegen.
De hier bedoelde klachten treffen geen doel op grond van het navolgende.
3.4.1 Naar ongeschreven Arubaans recht (gelijk het geval was naar ongeschreven Nederlands recht voordat de Wegenwet in werking trad) kan een weg als openbare weg worden aangemerkt, wanneer de rechthebbende - ingeval deze geen overheidslichaam is: met instemming of medewerking van de overheid - daaraan de bestemming van openbare weg heeft gegeven, of wanneer de weg geruime tijd (in ieder geval gedurende dertig achtereenvolgende jaren) voor een ieder vrij toegankelijk is geweest.
Op grond van de aldus ontstane publieke bestemming van openbare weg moet de rechthebbende dulden dat het gewone verkeer daarvan gebruik maakt (vgl. HR 5 juni 1992, nr. 7930, LJN ZC0627, NJ 1992, 539, met betrekking tot een openbaar vaarwater op Curaçao), zodat voor normaal gebruik van een openbare weg geen toestemming van de rechthebbende is vereist.
3.4.2 Anders dan onderdeel 1 betoogt, kan uit het vonnis evenwel niet worden afgeleid dat het hof het voorgaande heeft miskend.
Het oordeel van het hof in rov. 4.4 moet verstaan worden tegen de achtergrond van het debat tussen partijen, dat zich zowel in eerste aanleg als in hoger beroep heeft geconcentreerd op de vraag of AAA - ervan uitgaande dat de wegen op het luchthaventerrein feitelijk voor een ieder toegankelijk zijn en derhalve voldoen aan de omschrijving van 'openbare weg' in art. 1 APV - in strijd handelt met art. 23 APV door aan de autoverhuurbedrijven de vrije toegang tot die wegen ten behoeve van hun bedrijfsactiviteiten te ontzeggen.
Het hof heeft kennelijk, en gelet op de gedingstukken niet onbegrijpelijk, geoordeeld dat de autoverhuurbedrijven geen feiten of omstandigheden hebben aangevoerd die meebrengen dat sprake is van een publieke bestemming van openbare weg zoals hiervoor in 3.4.1 bedoeld. De enkele omstandigheid dat de wegen op het luchthaventerrein feitelijk voor een ieder toegankelijk zijn, is daarvoor immers, anders dan onderdeel 2.1 veronderstelt, onvoldoende. Voorts behoefde het hof, anders dan de onderdelen 2.2 en 2.3 betogen, niet te onderzoeken of de wegen op het luchthaventerrein een publieke bestemming van openbare weg hebben, nu daartoe niet voldoende feiten waren aangevoerd. In dit licht geeft het oordeel van het hof dat AAA als zakelijk gerechtigde bevoegd is de toegankelijkheid van de wegen op het luchthaventerrein te beperken, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, en treffen de hiervoor in 3.3 vermelde motiveringsklachten tegen dat oordeel geen doel.
Voorts is juist het oordeel van het hof dat de toepasselijkheid van de APV aan het voorgaande niet afdoet. Art. 23 APV, dat geplaatst is in Hoofdstuk II "Maatregelen ter bevordering van de openbare orde, rust, veiligheid en reinheid", strekt slechts ertoe gedragingen te verbieden die de openbare orde en veiligheid op voor een ieder toegankelijke wegen in gevaar brengen. Deze bepaling beperkt derhalve de rechthebbende niet in zijn privaatrechtelijke bevoegdheden met betrekking tot die wegen.
3.5 De in de onderdelen 2.4, 2.5 en 4 aangevoerde klachten kunnen evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt de autoverhuurbedrijven in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van AAA begroot op € 374,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, E.J. Numann, C.A. Streefkerk en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 3 september 2010.
Conclusie 07‑05‑2010
Mr. F.F. Langemeijer
Partij(en)
Conclusie inzake:
- 1.
Ace Jeep & Car Rental N.V.
- 2.
Midway Cars N.V.
- 3.
Deals on Wheels N.V.
- 4.
Trac Rent A Car N.V.
- 5.
M.G. Aruba Friendly Tours N.V.
- 6.
Ruba Rental Car N.V.
tegen
Aruba Airport Authority N.V.
In dit geding gaat het hoofdzakelijk om de vraag of een weg naar Arubaans recht de status van ‘openbare weg’ kan hebben hoewel in Aruba een met de Nederlandse Wegenwet vergelijkbare regeling ontbreekt.
1. De feiten en het procesverloop
1.1.
In cassatie kan worden uitgegaan van de volgende feiten1.:
1.1.1.
Verweerster in cassatie (hierna: AAA) exploiteert in Aruba de luchthaven ‘Aeropuerto Internacional Reina Beatrix’.
1.1.2.
In 1997 is de luchthaven verzelfstandigd2.. Het Land Aruba heeft het luchthaventerrein met inbegrip van de wegen tussen het luchthavengebouw en de hoofdweg in erfpacht uitgegeven aan AAA3.. Enig aandeelhouder van AAA is het Land Aruba.
1.1.3.
Eiseressen tot cassatie (in de gedingstukken aangeduid als: de carrentals) houden zich bezig met de verhuur van auto's en richten zich voornamelijk op toeristen die in Aruba verblijven. Om het verhuurbedrijf te kunnen uitoefenen vanaf de luchthaven hadden zij, evenals andere autoverhuurbedrijven, een lease- and concessionagreement (huurovereenkomst) gesloten.
1.1.4.
AAA heeft nieuw beleid ontwikkeld met betrekking tot de (faciliteiten voor) de exploitatie van autoverhuurbedrijven op het luchthaventerrein. In het kader daarvan heeft zij de huurovereenkomsten opgezegd per 31 augustus 2007. Na een aanbestedingsprocedure heeft AAA tien autoverhuurbedrijven geselecteerd die zich op het luchthaventerrein mogen vestigen op grond van nieuw te sluiten overeenkomsten.
1.1.5.
De eiseressen in cassatie behoren tot de niet geselecteerde bedrijven4..
1.1.6.
AAA heeft te kennen gegeven dat zij in het kader van haar nieuwe beleid niet-geselecteerde autoverhuurbedrijven niet zal toestaan per shuttle-bus klanten op de luchthaven op te halen.
1.2.
Bij inleidend verzoekschrift d.d. 29 juni 2007 hebben de carrentals een vordering in kort geding ingesteld bij het Gerecht van Eerste Aanleg van Aruba (GEA). Deze strekte na eiswijziging ertoe dat het gerecht zal bepalen dat AAA, op straffe van verbeurte van een dwangsom,
- 1.
de carrentals, in de uitoefening van hun bedrijf dat buiten het terrein van de luchthaven is of zal zijn gevestigd, de toegang tot de wegen op het luchthaventerrein niet zal ontzeggen en geen maatregelen zal treffen om de toegang te beperken;
- 2.
zal toestaan dat de carrentals, die buiten het terrein van de luchthaven zijn of zullen zijn gevestigd, in de uitoefening van hun bedrijfsvoering gebruik maken van vervoermiddelen (waaronder shuttlebussen) met opschriften ten einde hun klanten te vervoeren van en naar de luchthaven;
- 3.
zal toestaan dat de carrentals, die buiten het terrein van de luchthaven zijn of zullen zijn gevestigd, in de uitoefening van hun bedrijfsvoering een of meer personen plaatsen bij, in of buiten de aankomsthal, met een bord ten einde passagiers die reeds een reservering hebben op te halen en deze te vervoeren naar de buiten het terrein van de luchthaven gelegen vestigingen van de carrentals.
1.3.
Aan deze vorderingen hebben de carrentals primair ten grondslag gelegd dat de op het luchthaventerrein gelegen wegen die een verbinding vormen tussen de hoofdweg (Oranjestad - San Nicolas) en het luchthavengebouw openbare wegen zijn, zodat hen de toegang tot die wegen niet mag worden ontzegd. Zij hebben daartoe aangevoerd dat deze wegen voldoen aan het begrip ‘openbare weg’ in de zin van de Algemene Politieverordening van Aruba. AAA heeft verweer gevoerd en betwist dat deze wegen openbaar zijn.
1.4.
Bij vonnis in kort geding van 18 juli 2007 heeft het GEA de onder 2 en 3 genoemde vorderingen toegewezen en het meer of anders gevorderde afgewezen.
1.5.
De kwestie of de desbetreffende wegen op het luchthaventerrein openbaar zijn beantwoordde het GEA bevestigend. Het gerecht overwoog hieromtrent:
‘3.2.
(…) In Aruba ontbreekt een wettelijke regeling, zoals in Nederland de Wegenwet. AAA stelt terecht dat de Algemene Politieverordening (APV) van Aruba geen regeling bevat voor het gebruik van openbare wegen in privaatrechtelijke zin, maar gericht is op de bevordering van de openbare orde, rust en veiligheid op openbare wegen. Dat neemt niet weg dat bij gebreke van een wettelijke regeling aansluiting gezocht kan worden bij de definitie van openbare weg in de APV. Die definitie sluit immers aan bij wat in het algemeen spraakgebruik als openbare weg wordt aangemerkt, maar ook bij de omschrijving van het begrip openbare weg in de Nederlandse Wegenwet. Het komt daarbij aan op de toegankelijkheid; een weg is openbaar indien deze voor een ieder toegankelijk is. Niet van belang is of een weg particulier eigendom is of in erfpacht is uitgegeven. Het enkele feit dat AAA bij de verzelfstandiging van de Luchthavendienst het luchthaventerrein, daaronder begrepen de wegen van en naar het luchthavengebouw, in erfpacht heeft gekregen, die wegen in onderhoud en beheer heeft en zorgt voor de handhaving, betekent niet dat dus geen sprake is van openbare wegen. Het gaat immers om de toegankelijkheid daarvan. In dit geding is voorshands voldoende aannemelijk geworden dat AAA geen restricties heeft gesteld aan de toegankelijkheid van de wegen die leiden van en naar het luchthaventerrein, welke wegen derhalve als openbare wegen kunnen worden aangemerkt. Het enkele feit dat het luchthaventerrein in potentie met slagbomen afsluitbaar is, doet daar niet aan af, nu daarmee, in elk geval niet zonder meer, kenbaar wordt gemaakt dat de weg niet voor een ieder toegankelijk is. Niet ondenkbaar is immers dat die slagboom daar slechts is geplaatst teneinde in het geval van calamiteiten het luchthaventerrein tijdelijk af te sluiten.’
1.6.
Het gerecht maakte onderscheid tussen normaal, aan een ieder toegestaan, gebruik van de weg en bijzonder gebruik, waarvoor toestemming van de rechthebbende nodig is. Tot het normale gebruik van een openbare weg behoort het vervoer van passagiers. Dit brengt mee dat AAA het ophalen van klanten die reeds een reservering voor een huurauto hebben, niet mag beletten. Het GEA besloot dat AAA het shuttlevervoer van de carrentals over deze wegen heeft te dulden (rov. 3.3 GEA).
1.7.
Ten overvloede overwoog het GEA dat, ook indien de wegen op het luchthaventerrein niet als openbare weg worden aangemerkt, AAA niet bevoegd is het shuttlevervoer van de carrentals te beletten. Daarmee reguleert AAA niet slechts het gebruik van haar terrein, maar in feite de marktwerking in de gehele Arubaanse autoverhuurbranche. Het gerecht kwam tot de slotsom dat AAA misbruik maakt van haar bevoegdheid het shuttlevervoer door de carrentals van en naar het luchthavengebouw te beletten (rov. 3.4 GEA).
1.8.
AAA heeft hoger beroep ingesteld bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba. Bij vonnis van 16 september 2008 (LJN: BF1874) heeft het hof het vonnis van het GEA vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van de carrentals alsnog afgewezen.
1.9.
In antwoord op grief I, waarmee AAA was opgekomen tegen het oordeel van het GEA dat de toegangswegen openbaar zijn, overwoog het hof als volgt:
‘4.3.
Grief I slaagt. In Aruba geldt geen wetgeving zoals de Nederlandse Wegenwet (en zelfs als die wetgeving zou gelden zouden de wegen op het terrein van AAA niet zonder meer ‘openbare weg’ in Nederlandse betekenis zijn). AAA is zakelijk gerechtigde en geeft zulks ook te kennen via borden. AAA is als zodanig bevoegd de toegankelijkheid van de wegen te beperken. Dat mogelijkerwijs de Algemene politieverordening of specifieke wegenverkeerswetgeving wel van toepassing is doet aan het voorgaande niet af.’
1.10.
Anders dan het GEA was het hof van oordeel dat AAA geen misbruik maakt van haar bevoegdheid de toegang tot de toegangswegen te beperken. Het hof overwoog dat AAA belang heeft bij een regulering van het gebruik van het luchthaventerrein door autoverhuurbedrijven. De mededinging wordt volgens het hof niet onaanvaardbaar beperkt, waarbij het hof mede in aanmerking nam dat AAA in hoger beroep zich alsnog bereid heeft getoond om niet-geselecteerde autoverhuurbedrijven tegen vergoeding toe te staan hun klanten op het luchthaventerrein op te halen (rov. 4.6).
1.11.
Namens de carrentals is — tijdig5. — beroep in cassatie ingesteld. AAA heeft een verweerschrift ingediend. Nadat partijen hun standpunten hadden laten toelichten, heeft AAA gedupliceerd.
2. Inleidende beschouwingen
2.1.
Alvorens op de klachten in te gaan, kan het nuttig zijn iets te zeggen over de systematiek van de Nederlandse Wegenwet en het ongeschreven recht dat aan deze wet vooraf ging6..
2.2.
In het Nederlandse recht bestond het begrip ‘openbare weg’ al vóór de totstandkoming van de Wegenwet7.. Art. 577 (oud) BW bepaalde dat aan de Staat behoren: de wegen en straten welke te zijnen laste zijn, onverminderd de door titel of bezit verkregen rechten van bijzondere personen of gemeenschappen. Art. 679 (oud) BW bepaalde dat iedere eigenaar zijn erf mag afsluiten, behoudens de uitzondering die in art. 715 (oud) BW werd gemaakt voor de uitweg van een ingesloten perceel ‘tot den gemeenen weg of de gemeene vaart’. De rechten en verplichtingen ten openbare nutte met betrekking tot het maken en herstellen van wegen, dijken en andere openbare of gemeentelijke werken worden bij bijzondere wetten of verordeningen geregeld (art. 720 (oud) BW). Het Nederlandse Wetboek van Strafrecht en enkele bijzondere wetten (wapenwetgeving e.d.) bevatten regels voor het gedrag op de openbare weg, waarvan de bekendste is: art. 453 Sr, over dronkenschap op de openbare weg. Ik roep verder in herinnering de bepalingen over het gevaarzettend versperren van ‘enige openbare land- of waterweg’ en het vernielen, onbruikbaar maken of beschadigen van werken dienende voor het openbaar verkeer in art. 162–163 Sr. Voor dit geschil is vooral van belang de strafbepaling in art. 427 Sr tegen degene die zonder verlof van het bevoegd gezag een openbare land- of waterweg verspert of het verkeer daarop belemmert. Voor de toepassing van deze laatste strafbepaling is niet vereist dat de veiligheid van het verkeer in gevaar wordt gebracht. Deze bepaling richt zich tegen een ieder, dus ook tegen de eigenaar van of andere rechthebbende op de grond. Art. 427 onder 6 Sr (NL) komt overeen met art. 445 Sr (Aruba).
2.3.
Het begrip ‘weg’ is niet nader in de wet omschreven. Dit leidt tot uiteenlopende vragen, zoals: is een strand, een parkeergarage of de oprit van een veerpont een weg? In de bestuursrechtelijke jurisprudentie over de Wegenwet wordt relevant geacht of desbetreffende strook grond een functie heeft voor het verkeer, met andere woorden: een verkeersbaan is. Dit wordt wel gepreciseerd als: een verbinding waarlangs men zich van de ene plaats naar de andere kan bewegen8.. Het praktisch belang van dit onderscheid is dat wegen die slechts een functie hebben voor de gebruiker van het perceel, zoals bijv. de looppaden tussen rijen fruitbomen, de binnenplaats van een hofstede en het pad tussen de woning en het schuurtje in de achtertuin geen ‘wegen’ in de wegenrechtelijke betekenis van het woord zijn: zij hebben geen functie voor het verkeer. De eis dat het gaat om een verbindingsroute tussen de ene plaats en de andere roept weer vragen op naar de status van een doodlopende weg. Bij stegen of bij lange oprijlanen naar boerderijen en akkers, kan de afbakening tussen een privéterrein, een buurweg (gemeenschappelijke uitweg) en een openbare weg problemen opleveren9.. Dikwijls zal wel sprake zijn van een ‘weg’, maar niet een ‘voor een ieder toegankelijke’ weg. Hoe dan ook, in het onderhavige cassatieberoep staat niet ter discussie dat de wegen die de verbinding vormen tussen het luchthavengebouw en de hoofdweg een ‘weg’ zijn in de wegenrechtelijke betekenis van het woord. Het gaat uitsluitend om de vraag of zij openbaar zijn.
2.4.
Art. 5:22 Nederlands BW bepaalt dat wanneer een erf niet is afgesloten, een ieder zich daarop mag begeven tenzij de eigenaar schade of hinder hiervan kan ondervinden of op duidelijke wijze kenbaar heeft gemaakt dat het verboden is zonder zijn toestemming zich op het erf te bevinden10., een en ander onverminderd hetgeen omtrent openbare wegen is bepaald. Het Arubaanse recht bevat een dienovereenkomstige bepaling (art. 5:22 BW Aruba), zij het dat de zinsnede aan het slot ontbreekt omdat het Arubaanse recht geen geschreven wegenrecht (Wegenwetgeving) kent.
2.5.
Van oudsher is de meest voorkomende situatie die, waarin een orgaan van de overheid een weg aanlegt over eigen grond (in het verre verleden ook: op woeste, nog aan niemand toebehorende grond) en deze weg bestemt voor openbaar gebruik, dat wil zeggen: voor gebruik door een ieder zonder dat hij de toestemming van de grondeigenaar of andere rechthebbende behoeft om zich over die weg te verplaatsen. Vóór de inwerkingtreding van de Wegenwet11. heeft de Hoge Raad aanvaard dat ook wegen van particuliere eigenaren de status van ‘openbare weg’ kunnen verkrijgen. Bij het ontbreken van een wettelijke regeling was het openbaar worden van wegen gebaseerd op ongeschreven recht12.. Aanvankelijk werd in de rechtspraak aangenomen dat een weg de status van openbare weg kon verkrijgen door het enkele feit dat de rechthebbende de weg heeft bestemd voor openbaar gebruik13.. De medewerking van de overheid werd niet nodig geacht14.. Daarmee week de rechtspraak af van het in de vakliteratuur verdedigde standpunt dat slechts een overheidsorgaan — bij reglement, legger of verordening — kon bepalen wanneer een weg openbaar is15.. Echter, had de eigenaar van de grond zijn weg eenmaal bestemd als openbare weg, dan stond het hem niet vrij die bestemming ongedaan te maken zonder toestemming van de bevoegde overheid16.. Uit art. 427 Sr volgt dat, als een weg eenmaal openbaar is geworden, de eigenaar geen feitelijke belemmeringen voor het verkeer mag opwerpen zonder verlof van het bevoegd gezag.
2.6.
De omstandigheid dat een weg op het tijdstip van beoordeling feitelijk voor een ieder toegankelijk is, is op zichzelf niet beslissend voor het antwoord op de vraag of de weg ‘openbaar’ is in de zin van het (ongeschreven) wegenrecht. Er kan immers sprake zijn van een feitelijke toegankelijkheid voor een ieder krachtens een (uitdrukkelijk of stilzwijgend gegeven) toestemming van de eigenaar tot het gebruik van de weg. Als de eigenaar het gebruik van de weg door een ieder voor verkeersdoeleinden duldt, kan hij — zolang de weg niet de status van openbare weg heeft verkregen — op elk door hem gewenst moment deze toestemming tot gebruik intrekken17..
Aanwijzingen dat een weg openbaar is, konden worden geput uit de omstandigheid dat een weg al geruime tijd (‘sinds mensenheugenis’) door een ieder vrij is gebruikt, d.w.z. zonder dat de eigenaar zich op een voor de betrokkene kenbare wijze de mogelijkheid tot afsluiting heeft voorbehouden, al dan niet gecombineerd met de omstandigheid dat de weg geruime tijd door de overheid is onderhouden.
2.7.
De openbaarheid van de weg van een particuliere eigenaar werd in de rechtspraak aangeduid als een ‘onus publicum’. De rechtsgrond van die publieke last was niet geheel duidelijk. Voor zover deze last berustte op de bestemming door de eigenaar tot openbare weg vond zij een grondslag in de algemene beschikkingsbevoegdheid van de eigenaar (art. 625 (oud) BW). In twee arresten sprak de Hoge Raad van een aan de overheid toekomend — zij het niet in de wet genoemd — zakelijk recht van openbare weg op wegen van particulieren18.. Deze zakenrechtelijke grondslag is in latere rechtspraak niet meer teruggekeerd. In de vakliteratuur is destijds kritiek geleverd op de opvatting dat de rechthebbende eenzijdig een weg tot openbare weg zou kunnen bestemmen19.. Deze kritiek hing samen met het feit dat de zorg voor openbare wegen een overheidstaak is: zo bepaalde art. 179 van de toenmalige Gemeentewet dat aan het gemeentebestuur de zorg voor de instandhouding en de bruikbaarheid van publieke wegen is opgedragen20.. Door aan zijn weg een openbare bestemming te geven, zou een particuliere eigenaar zich eenzijdig kunnen verlossen van de kosten van het wegonderhoud. Mede om die reden is de Hoge Raad op zijn jurisprudentie over eenzijdige bestemming door de rechthebbende teruggekomen in zijn arrest van 3 februari 192821.: naast de bestemming door de eigenaar was voortaan de instemming van de overheid (‘kenbaar hetzij uit een wettelijk voorschrift, hetzij uit de gedraging van het openbaar gezag’) vereist22.. Deze gewijzigde koers is in de rechtspraak tot aan de inwerkingtreding van de Wegenwet steeds aangehouden23..
2.8.
Met de Wegenwet heeft de Nederlandse wetgever niet een geheel nieuw stelsel willen ontwerpen, maar willen voortbouwen op de bestaande jurisprudentie. Wel wilde de wetgever de onzekerheid over het (moment van) ontstaan en tenietgaan van openbaarheid van wegen wegnemen24.. Dit is in zoverre van belang dat, wanneer in dit geding aansluiting zou worden gezocht bij het ongeschreven recht uit de periode vóór de Wegenwet, de Wegenwet in belangrijke mate kan worden gezien als een codificatie en precisering van dat ongeschreven recht. Het stelsel van de Wegenwet laat zich als volgt samenvatten.
2.9.
Hoofdstuk II van de Wegenwet regelt (het ontstaan van) de openbaarheid. Een weg is openbaar indien hij voor een ieder toegankelijk is geweest25. gedurende dertig jaar, hetzij gedurende tien jaar indien de weg in dit tijdvak bovendien door de overheid is onderhouden (art. 4 lid 1, aanhef en onder I en II). Het ontstaan van openbaarheid door tijdsverloop kan door de eigenaar worden voorkomen door gedurende tenminste één jaar ter plaatse duidelijk kenbaar te maken dat de weg slechts ter bede voor een ieder toegankelijk is, zoals door het plaatsen van een bord met de tekst ‘eigen weg’ e.d. (art. 4 lid 2 en 3). Daarnaast is een weg openbaar wanneer de rechthebbende een openbare bestemming aan de weg heeft gegeven (art. 4 lid 1, aanhef en onder III). Voor het geven van een openbare bestemming is de medewerking vereist van de raad van de gemeente waarin de weg is gelegen, tenzij de rechthebbende een overheidslichaam is (art. 5).
2.10.
Is een weg eenmaal openbaar, dan verliest hij deze status wanneer hij gedurende een tijdvak van dertig jaar niet voor een ieder toegankelijk is geweest dan wel wanneer hij door het bevoegd gezag aan het openbaar verkeer is onttrokken (art. 7 – 9). Als het niet gaat om een Rijksweg, provinciale weg of waterschapsweg, kan een belanghebbende aan de gemeenteraad verzoeken de weg aan het openbaar verkeer te onttrekken (art. 11). Hoofdstuk V van de Wegenwet regelt de leggers (register van wegen). Van de buiten de bebouwde kom gelegen openbare wegen dient per gemeente een legger te worden gemaakt (art. 27 e.v.). Aan de vermelding van een weg op de legger komt bewijskracht toe: de weg wordt aangemerkt als te zijn ‘openbaar’ onder geen andere dan de uit de legger blijkende beperkingen in het gebruik, tenzij wordt bewezen dat na de vaststelling van de legger of na de wijziging waarbij de weg op de legger is gebracht, de weg heeft opgehouden openbaar te zijn (art. 49).
2.11.
In de Wegenwet ontbreekt een definitie van het begrip ‘openbare weg’26.. Een belangrijk rechtsgevolg van de openbaarheid is in elk geval dat het normaal gebruik van de weg, d.w.z. het gebruik voor verkeersdoeleinden, niet afhankelijk is van de toestemming van de rechthebbende27.. De Wegenwet heeft daaraan uitdrukking gegeven in art. 14 lid 1: de rechthebbende heeft alle verkeer over de weg te dulden, voor zover geen sprake is van beperkingen in het gebruik als bedoeld in art. 6. Laatstgenoemd artikel gaat over een beperking, anders dan krachtens een wettelijk voorschrift tot regeling van het verkeer, die wordt aangenomen op grond van de gesteldheid van de weg en het gebruik dat van de weg pleegt te worden gemaakt (zo hoeft de eigenaar van een voetpad bijvoorbeeld geen autoverkeer te dulden). Op deze duldplicht doelt art. 5:22 BW, waar het de bevoegdheid van de eigenaar om zijn erf af te sluiten beperkt met de formulering ‘onverminderd hetgeen omtrent openbare wegen is bepaald’28.. Ook vóór de inwerkingtreding van de Wegenwet was deze eigendomsbeperking het voornaamste — zo al niet het enige29. — kenmerk van de openbaarheid.
2.12.
Waar in andere wetten het begrip ‘openbare weg’ wordt gebruikt, behoeft daarmee niet hetzelfde te zijn bedoeld als in de Wegenwet. In de Wegenverkeerswet 1994 is uitdrukkelijk een ander begrip gebruikt. Voor het antwoord op de vraag of sprake is van een ‘voor het openbaar verkeer openstaande weg’ (art. 1 lid 1, aanhef en onder b) is beslissend of de weg feitelijk voor het openbaar verkeer openstaat, ongeacht de wegenrechtelijke status van de weg30.. Het verschil wordt duidelijk, wanneer men het voorbeeld voor ogen heeft van een (niet uitdrukkelijk als openbaar bestemde) weg die al 18 jaar lang feitelijk voor een ieder toegankelijk is: deze weg heeft nog niet de status van ‘openbare weg’ in de zin van de Wegenwet, maar de verkeersregels bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994 gelden op die weg al wel.
2.13.
In een advies van de Commissie van Advies inzake Waterstaatswetgeving31. is de volgende omschrijving van het begrip ‘openbare weg’ gebruikt: ‘een weg in de zin van de Wegenwet is een openbaar, voor een ieder toegankelijk stuk grond (met verschillende vormen, bijv. een lijn, een rond plein of een breed strand) waarover een verkeersrechtelijke verbinding loopt, waarover men zich — zonder de toestemming van de eigenaar — van de ene plaats naar de andere kan begeven’. Het niet nodig hebben van toestemming van de eigenaar om zich over de weg te verplaatsen is inderdaad een wezenlijk aspect van de openbaarheid van een weg.
3. Bespreking van het cassatiemiddel
3.1.
Onderdeel 1 opent met de klacht dat, voor zover het hof met zijn overweging dat in Aruba geen wetgeving zoals de Nederlandse Wegenwet geldt tot uitdrukking heeft willen brengen dat het Arubaanse recht de rechtsfiguur ‘openbare weg’ niet kent, dat oordeel blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. Volgens het middel kent het ongeschreven Arubaanse recht deze rechtsfiguur wel. Indien naar Arubaans recht sprake is van een openbare weg, behoort de rechthebbende (in dit geval: AAA) het verkeer over die weg te dulden.
3.2.
De carrentals hebben in de feitelijke instanties aangevoerd dat de litigieuze wegen openbaar zijn. Zij hebben ter onderbouwing van die stelling aangevoerd dat deze wegen feitelijk voor een ieder toegankelijk zijn en daarmee voldoen aan de omschrijving van een ‘openbare weg’ in art. 1 APV Aruba32.. Het GEA heeft dat standpunt overgenomen. Het hof heeft dat standpunt echter verworpen. Dat mogelijkerwijs de APV of specifieke wegenverkeerswetgeving van toepassing is, doet volgens het hof hieraan niet af. Of de verwerping van dit standpunt in rechte standhoudt, wordt in middelonderdeel 3 aan de orde gesteld. Het hof is niet toegekomen aan de vraag of de wegen uit anderen hoofde — dat wil zeggen: anders omdat zij feitelijk voor een ieder toegankelijk zijn en daarmee voldoen aan de omschrijving van een openbare weg in de zin van art. 1 APV Aruba33. — openbaar zijn, omdat de carrentals niet de daartoe nodige feiten hebben aangevoerd. Hieruit volgt dat de veronderstelling, waarop onderdeel 1 is gebaseerd, niet opgaat en dat de klacht feitelijke grondslag mist.
3.3.
Ten overvloede merk ik op dat, indien het hof met deze overweging tot uitdrukking had willen brengen dat het (ongeschreven) Arubaanse recht buiten het bepaalde in de APV van Aruba het begrip ‘openbare weg’ niet kent, die rechtsopvatting inderdaad onjuist zou zijn geweest. Het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Strafrecht van Aruba kennen het begrip ‘openbare weg’. Deze wetboeken veronderstellen dat op enigerlei wijze — bij gebreke van een wettelijke regeling van het wegenrecht in Aruba: via ongeschreven Arubaans recht -kan worden bepaald wanneer en hoe een weg de status van ‘openbare weg’ verkrijgt respectievelijk kan verliezen. Het door partijen besproken concordantiebeginsel heeft in ieder geval betekenis voor de uitleg van de bepalingen in deze wetboeken.
3.4.
In de cassatiedupliek is namens AAA betoogd dat voor elke toe te passen wettelijke regel afzonderlijk moet worden vastgesteld of het begrip ‘openbare weg’ een bijzondere juridische betekenis heeft, dan wel moet worden opgevat overeenkomstig het algemene spraakgebruik. Dat betoog mag in zijn algemeenheid juist zijn, maar helpt ons in deze zaak niet verder: ook als het begrip ‘openbare weg’ zou worden opgevat overeenkomstig het algemene spraakgebruik, blijft de vraag vanaf welk moment de eigenaar van een weg het gebruik van die weg door het publiek moet dulden. Overigens zal het algemene spraakgebruik veeleer betrekking hebben op de op een weg geldende gedragsregels dan op de wegenrechtelijke status van een weg.
3.5.
Als het Arubaanse recht (buiten de APV van Aruba) het begrip ‘openbare weg’ kent, is vervolgens is de vraag, wat dat (ongeschreven) Arubaanse recht bepaalt over de vraag hoe een weg de status van ‘openbare weg’ kan verkrijgen. Ik acht het rechtssystematisch niet aannemelijk dat de status van ‘openbare weg’ reeds zou worden verkregen door de omstandigheid dat de weg feitelijk voor een ieder toegankelijk is op de datum van beoordeling. Bij die uitleg immers zou de eigenaar van een weg (beter gezegd: van de grond waarop de weg ligt) ongewild, binnen één dag vrijwel zijn gehele bevoegdheid om als eigenaar over zijn eigendom te beschikken kunnen kwijtraken door niet krachtig genoeg op te treden tegen trespassers. Als de opvatting juist zou zijn dat een weg reeds openbaar wordt door de feitelijke toegankelijkheid voor een ieder, zou de eigenaar ingevolge het bepaalde in art. 445 Sr Aruba (= art. 427 onder 6 Sr NL) vanaf dat moment ook geen maatregelen meer kunnen nemen om de doorgang feitelijk te beletten34.. Met de steller van het middel ben ik daarom van mening dat, indien de omschrijving in art. 1 APV Aruba niet bepalend is voor het tijdstip waarop een weg de status van openbare weg verkrijgt en de eigenaar het verkeer over die weg moet dulden, bij gebrek aan een wettelijke regeling van het wegenrecht in Aruba moet worden teruggevallen op ongeschreven Arubaans recht. Naar analogie van de Nederlandse rechtspraak vanaf het arrest van 3 februari 1928 kan mijns inziens worden aangenomen dat ook in Aruba de eigenaar van een weg met medewerking van de bevoegde overheid die weg kan bestemmen voor het vrij gebruik door eenieder als openbare weg35.. Op de vraag of in Aruba een weg openbaar wordt doordat zij gedurende een bepaalde periode voor een ieder vrij toegankelijk is geweest, kom ik terug bij de bespreking van onderdeel 2. De slotsom is dat onderdeel 1 faalt.
3.6.
Onderdeel 2 klaagt dat het hof heeft miskend dat de litigieuze wegen openbare wegen zijn naar Arubaans recht, zodat AAA in beginsel het normale verkeer over die wegen behoort te dulden en, ook al is zij zakelijk gerechtigde, dit verkeer niet mag beperken. Met het ‘normale verkeer’ bedoelt het middel kennelijk: het gebruik van de weg voor verkeersdoeleinden. Deze inleidende klacht valt uiteen in diverse deelklachten, waarbij de carrentals achtereenvolgens wijzen op:
- —
de omstandigheid dat deze wegen feitelijk voor een ieder toegankelijk zijn (onderdeel 2.1);
- —
de omstandigheid dat de wegen gedurende voldoende tijd feitelijk voor een ieder toegankelijk zijn geweest, waarbij nog komt dat zij door een overheidsorgaan zijn onderhouden (2.2);
- —
de omstandigheid dat deze wegen voor een publieke (verkeers-)functie zijn bestemd (2.3).
3.7.
De gevolgtrekking in deze klacht lijkt mij juist: als eenmaal wordt aangenomen dat de litigieuze wegen naar Arubaans recht openbaar zijn, is AAA niet bevoegd om zonder de medewerking van het bevoegd gezag (in dit geval: het Land) deze wegen aan de openbaarheid te onttrekken of het normale verkeer op deze wegen de toegang te ontzeggen. Daarmee weten we nog niet òf deze wegen openbaar zijn. Zie ook hetgeen in alinea 3.5 hiervoor is betoogd.
3.8.
De klacht van onderdeel 2.1 faalt. De enkele omstandigheid dat de desbetreffende weg ten tijde van de beoordeling door het hof feitelijk voor een ieder toegankelijk was, brengt naar Arubaans recht niet mee dat deze wegen de status van een openbare weg hebben en dat de eigenaar de toegang tot die wegen niet langer mag beletten of beperken. De feitelijke toegankelijkheid van de wegen voor een ieder kan immers voortvloeien uit de (uitdrukkelijke of stilzwijgende) toestemming van de eigenaar. Zolang de weg niet de status van een openbare weg heeft verkregen, kan de eigenaar die toestemming of dat gedogen beëindigen.
3.9.
De klacht van onderdeel 2.2 houdt in dat het hof naar aanleiding van de stelling van de carrentals dat de desbetreffende wegen openbaar zijn en, zo nodig, onder aanvulling van de rechtsgronden had behoren te onderzoeken en te beoordelen of deze wegen voldoen aan het criterium dat zij gedurende voldoende tijd feitelijk voor een ieder toegankelijk zijn geweest, althans gedurende voldoende tijd feitelijk voor een ieder toegankelijk zijn geweest en door de overheid (c.q. door een private rechtspersoon met een publieke taak) zijn onderhouden.
3.10.
Indien aansluiting wordt gezocht bij het ongeschreven wegenrecht in Nederland in de periode vóór de inwerkingtreding van de Wegenwet, is daarvan de consequentie dat een weg de status van openbare weg kan verkrijgen
- (a)
door uitdrukkelijke bestemming als zodanig door de eigenaar, met medewerking van de bevoegde overheid en
- (b)
door gedurende een bepaalde lange periode (in de Wegenwet gefixeerd op 30 jaar, resp. 10 jaar indien de weg door de overheid wordt onderhouden) feitelijk voor een ieder toegankelijk te zijn, mits de eigenaar niet op een voor het publiek kenbare wijze duidelijk heeft gemaakt dat de weg slechts ter bede toegankelijk is.
Dit laatste kan geschieden door het stellen van opschriften als: ‘eigen weg’, ‘particuliere weg’, ‘private weg’ e.d. of door andere kentekenen gedurende enige tijd36.. Daarmee geeft de eigenaar aan, dat hij zich het recht voorbehoudt de weg op elk door hem gewenst moment weer af te sluiten en/of aan bepaalde (categorieën van) personen de toegang te weigeren.
3.11.
Op dit punt gekomen, past enige voorzichtigheid. Wellicht zal bij de lezer de gedachte opkomen dat op deze wijze de Nederlandse Wegenwet langs een buitenparlementair traject aan Aruba wordt opgedrongen. Dat is niet mijn bedoeling. Evenmin noopt het door partijen besproken concordantiebeginsel tot het feitelijk uitbreiden van de werkingssfeer van de Wegenwet tot het grondgebied van Aruba. Het gaat mij erom, dat de in het cassatiemiddel voorgestelde overeenkomstige toepassing in Aruba van ongeschreven Nederlands recht uit de periode van vóór de inwerkingtreding van de Wegenwet een nadeel meebrengt: namelijk de lacunes en onzekerheden die in dat ongeschreven recht bestonden omtrent de wijze en het tijdstip waarop een weg de status van openbare weg verkrijgt. De rechtspraktijk heeft behoefte aan heldere en vaste regels. Bij het zoeken naar regels die rechtszekerheid bieden ten aanzien van de wijze en het tijdstip waarop een weg de status van openbare weg verkrijgt, zou de Arubaanse rechtsvinder aansluiting kunnen zoeken bij de regels uit de Nederlandse Wegenwet die daarop betrekking hebben. Als alternatief noem ik de mogelijkheid, aansluiting te zoeken bij de verjaringstermijnen in het Burgerlijk Wetboek van Aruba. In het laatste geval zou de eigenaar van een weg ook de mogelijkheid moet worden geboden een lopende verjaringstermijn te stuiten.
3.12.
Dit alles neemt niet weg dat het op de weg van de carrentals had gelegen, in de procedure bij het GEA en het hof alle feiten en omstandigheden te stellen die nodig zijn om het door hen beoogde rechtsgevolg (openbaarheid van deze wegen) te bewerkstelligen. Het hof heeft in hun stellingen gelezen dat de beweerde openbaarheid voortvloeit uit het feit dat de wegen feitelijk voor een ieder toegankelijk zijn en daarmee voldoen aan de omschrijving van een openbare weg in art. 1 APV Aruba. Het hof heeft in hun stellingen kennelijk niet gelezen dat de beweerde openbaarheid voortvloeit uit het feit dat de wegen gedurende een bepaalde periode (welke?) feitelijk voor een ieder vrij toegankelijk zijn geweest, al dan niet gecombineerd met de stelling dat deze wegen gedurende een bepaalde periode door de overheid zijn onderhouden. Het hof was gehouden tot aanvulling van rechtsgronden, waar nodig. Het hof was echter niet bevoegd tot het aanvullen van de feitelijke grondslag van de vordering: daarom behoefde het hof niet naar aanleiding van de stelling van de carrentals dat de desbetreffende wegen openbaar zijn naar zulke feiten te zoeken. Om deze reden leidt onderdeel 2.2 niet tot cassatie.
3.13.
Onderdeel 2.3. houdt in dat het hof heeft miskend dat een weg openbaar is wanneer deze door de eigenaar (met medewerking van de overheid) als zodanig is bestemd, althans gedurende voldoende tijd een openbare bestemming (publieke functie) heeft gehad. Subsidiair is een motiveringsklacht toegevoegd. Volgens het middelonderdeel had het hof reeds naar aanleiding van de stelling van de carrentals dat de toegangswegen openbaar zijn moeten onderzoeken en beoordelen of de toegangswegen door bestemming openbaar zijn.
3.14.
Hiervoor geldt hetzelfde als bij de vorige klacht. Het lag op de weg van de carrentals om in de procedure in de feitelijke instanties alle benodigde feiten en omstandigheden te stellen om het door hen beoogde rechtsgevolg (openbaarheid van deze wegen) te bewerkstelligen. Het standpunt dat de desbetreffende wegen openbaar zijn, is niet meer dan een kwalificatie. Zie ik het goed, dan hebben de carrentals in de feitelijke instanties slechts aangevoerd dat de luchthaven als geheel een publieke functie (openbare bestemming) heeft. Het hof heeft uit de gedingstukken niet opgemaakt dat de carrentals hebben willen stellen dat het Land (toen dit nog het beheer over deze wegen had) of AAA met medewerking van de overheid op een bepaald tijdstip en op een bepaalde wijze deze wegen heeft bestemd als openbare weg (voor zover AAA al in staat geacht mag worden zelf die bestemming te geven, gelet op art. 5:89 lid 2 BW). Dat oordeel is niet onbegrijpelijk; het debat in de feitelijke instanties was immers geconcentreerd op het bepaalde in art. 1 APV Aruba. Nadere motivering behoefde het oordeel niet, waarbij nog wordt aangetekend dat het hier om een voorlopig oordeel in kort geding gaat. Het onderdeel treft geen doel.
3.15.
Onderdeel 2.4 verwijt het hof te hebben miskend dat AAA niet als zakelijk gerechtigde bevoegd is de toegankelijkheid van openbare wegen op het luchthaventerrein te beperken, althans niet op de wijze als in dit geding aan de orde is (te weten: door de carrentals niet toe te staan hun klanten met shuttlebussen van en naar het luchthavengebouw te vervoeren).
3.16.
Uit het middelonderdeel volgt al, dat het uitgaat van de veronderstelling dat de desbetreffende wegen openbaar zijn. Omdat het hof dat standpunt heeft verworpen, kwam het hof niet meer toe aan de vraag of, als die wegen openbaar zouden zijn, AAA aan de carrentals de toegang mag ontzeggen, althans mag beperken op de wijze die in dit geding aan de orde is gesteld. Kortom, de klacht mist feitelijke grondslag. In dit verband verdient nog opmerking dat aan de overheid toebehorende wegen niet noodzakelijk als (juridisch) openbaar moeten worden aangemerkt37.. De bevoegdheid van de grondeigenaar tot het verlenen van toestemming aan derden tot gebruik van de weg kan worden uitgeoefend door de erfpachter. De erfpachter mag zonder toestemming van de eigenaar niet een andere bestemming aan de zaak geven of een handeling in strijd met de bestemming van de zaak verrichten (art. 5:89 lid 1 respectievelijk lid 2 BW).
3.17.
Aan de opmerking aan het slot van dit middelonderdeel, dat een openbare weg slechts op grond van zwaarwegende belangen (gedeeltelijk) aan de openbaarheid kan worden onttrokken, komt de rechter eerst toe indien de litigieuze wegen openbaar zijn. Zoals volgt uit de in de schriftelijke toelichting van de carrentals onder 2.28 genoemde uitspraken38. komt bij een besluit om een weg al dan niet aan de openbaarheid te onttrekken, aan de overheid een ruime mate van beleidsvrijheid toe. Daaraan doet niet af dat bij de in dat kader uit te voeren belangenafweging heeft te gelden dat het algemeen belang in beginsel is gediend met de openbare toegankelijkheid van wegen39..
3.18.
Onderdeel 2.5 keert zich tegen de overweging tussen haakjes dat, als in Aruba wetgeving zoals de Nederlandse Wegenwet zou gelden, ‘de wegen op het terrein van AAA niet zonder meer ‘openbare weg’ in (de) Nederlandse betekenis zijn’. Voor zover de gegrondverklaring van grief I mede op dat oordeel steunt, klaagt het middelonderdeel dat irrelevant is of de toegangswegen ‘zonder meer openbare weg in (de) Nederlandse betekenis zijn’: het gaat immers niet om Nederlands recht, maar om de vraag of deze wegen naar Arubaans recht openbaar zijn.
3.19.
Bij deze klacht missen de carrentals belang, omdat het hier een overweging ten overvloede betreft, die de beslissing niet draagt. Het hof heeft met deze tussenzin kennelijk afstand willen nemen van de overweging van het GEA, dat de definitie van ‘openbare weg’ in de APV aansluit ‘bij de omschrijving van het begrip openbare weg in de Nederlandse Wegenwet.’ De slotsom is dat ook deze klacht niet tot cassatie leidt.
3.20.
Onderdeel 3 heeft betrekking op de stelling zoals die aan het GEA en aan het hof was voorgelegd. De carrentals stelden dat de litigieuze wegen voldoen aan de omschrijving van een openbare weg in de zin van art. 1 lid 1 APV Aruba omdat zij feitelijk voor een ieder toegankelijk zijn. Zij stelden voorts dat AAA aan deze feitelijke toegankelijkheid voor een ieder geen beperking kan stellen, omdat art. 23, aanhef en onder a en b, APV aan een ieder, dus ook aan een zakelijk gerechtigde tot de weg zoals AAA, verbiedt op een openbare weg anderen hinder of overlast aan te doen of het verkeer enig beletsel in de weg te leggen. Volgens de klacht staat vast dat deze wegen feitelijk voor een ieder toegankelijk zijn. Voor zover het hof van oordeel is dat de desbetreffende wegen geen openbare wegen zijn in de zin van de APV, klaagt onderdeel 3.1 dat dit oordeel rechtens onjuist, althans onbegrijpelijk is. Voor zover het hof deze wegen heeft beschouwd als openbaar, maar van oordeel is dat het beperken van het verkeer van de carrentals op de wijze waarop AAA dit doet, niet in strijd is met art. 23, aanhef en onder a en b, APV, noemt het middelonderdeel dit oordeel rechtens onjuist, althans onbegrijpelijk.
3.21.
Anders dan het GEA, heeft het hof zich niet uitdrukkelijk uitgesproken over de vraag of de litigieuze wegen feitelijk voor een ieder toegankelijk zijn. Voor zover de klacht veronderstelt dat het hof dat wel heeft gedaan (in negatieve zin), mist zij feitelijke grondslag. Uitgaande van de veronderstelling dat deze wegen op het moment van beoordeling feitelijk voor een ieder toegankelijk zijn, heeft het hof niet geoordeeld in strijd met art. 23 APV Aruba. De overweging van het hof, dat mogelijkerwijs de APV wel van toepassing is, maar dat dit aan zijn oordeel niet afdoet, betekent dat het hof een onderscheid heeft gemaakt tussen de gedragsregels die op de weg gelden en de vraag naar de wegenrechtelijke status van de weg. Dit geeft m.i. niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Dat de APV (evenals de wegenverkeerswetgeving) de feitelijke toegankelijkheid van een weg als criterium neemt, is een gevolg van het rechtssystematische onderscheid tussen het wegenrecht en het wegenverkeersrecht en openbare orde-belangen. Als een grondeigenaar wegenrechtelijk bevoegd is het gebruik van zijn weg door anderen te verbieden, volgt uit deze gedragsregels hoogstens dat de eigenaar beperkt is in de maatregelen van feitelijke aard die hij kan nemen om dat verbod kracht bij te zetten40.. In dit kort geding gaat het echter om de rechtsvraag of de carrentals de toestemming van de grondeigenaar behoeven voor het gebruik van de weg: op die vraag is geen antwoord te vinden in art. 23 APV Aruba.
3.22.
Subonderdeel 3.2 betoogt dat indien het oordeel van het hof aldus moet worden begrepen dat het in art. 23 APV Aruba neergelegde verbod niet afdoet aan de (privaatrechtelijke) bevoegdheid van AAA om tot deze beperking van de toegankelijkheid van deze weg — openbaar in de betekenis van art. 1 APV Aruba — over te gaan, dit oordeel rechtens onjuist is.
3.23.
Het oordeel van het hof moet inderdaad in deze zin worden begrepen. Uit het voorgaande volgt dat, en waarom, deze klacht faalt.
3.24.
Onderdeel 4 heeft betrekking op een ander onderwerp. Het klaagt dat het hof in de vernietiging van het beroepen vonnis en in de afwijzing van de vorderingen ten onrechte ook het gevorderde gebod om medewerkers van de carrentals met een bord in de aankomsthal toe te laten heeft meegenomen. Volgens de klacht is het hof buiten de grenzen van de rechtsstrijd getreden, aangezien AAA tegen dat gebod (onderdeel 2 van het dictum van het GEA) in hoger beroep geen grief had aangevoerd. Indien in 's hofs oordeel besloten ligt dat de afwijzing van het gebod om het normaal gebruik van de toegangswegen door de carrentals toe te staan (onderdeel 1 van het dictum van het GEA) meebrengt dat ook dit gevorderde gebod moet worden afgewezen, getuigt dat oordeel volgens de klacht van een onjuiste rechtsopvatting: in de feitelijke instanties heeft AAA geen verweer gevoerd tegen het gevorderde gebod om medewerkers van de carrentals toe te laten in de aankomsthal. Subsidiair verbindt het middelonderdeel hieraan een motiveringsklacht.
3.25.
Het hof is blijkbaar ervan uitgegaan dat het hoger beroep van AAA mede was gericht tegen de toewijzing van het gevorderde gebod tot het toelaten van de medewerkers van de carrentals in de aankomsthal. Dit is niet onbegrijpelijk. Immers, AAA had zich met grief IV gekeerd tegen rov 3.5 uit het vonnis in eerste aanleg, waarin het gerecht onder meer overwoog:
‘In het verlengde van de vordering terzake het shuttlevervoer hebben de carrentals gevorderd dat hen wordt toegestaan één of meer personen te plaatsen bij, in of buiten de aankomsthal van het luchthavengebouw met een bord teneinde klanten die een reservering hebben op te halen. Tegen die vordering heeft AAA — geen specifiek — verweer gevoerd. Het debat tussen partijen heeft zich immers geconcentreerd op het shuttlevervoer. Het gerecht zal die vordering daarom eveneens toewijzen (…).’41.
Bovendien heeft AAA in de memorie van grieven geconcludeerd tot de onverkorte vernietiging van het bestreden vonnis en het alsnog afwijzen van de oorspronkelijke vordering van de carrentals.
3.26.
Het lot van deze vordering hing af van wat het hof zou beslissen over het gevorderde gebod tot toelaten van de carrentals met de shuttlebussen op de toegangswegen: indien dat gebod niet wordt toegewezen, zoals het hof heeft beslist, kon het hof zonder nadere motivering tot het oordeel komen dat de carrentals ook geen (spoedeisend) belang meer hadden bij een gebod tot het gedogen van de opstelling in of nabij de aankomsthal van personeel dat de per vliegtuig gearriveerde klanten naar de shuttlebussen geleidt. Weliswaar kan achteraf een onderscheid worden gemaakt (in die zin dat personeel van de carrentals in of nabij de aankomsthal de klanten opwacht en deze met een taxi van een wel toegelaten onderneming naar het buiten het luchthaventerrein gelegen kantoor van een van de carrentals brengt), maar zo werd de vordering niet aan het hof gepresenteerd. De klacht faalt.
4. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,
a.-g.
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 07‑05‑2010
Landsverordening verzelfstandiging luchthaven, Afkondigingsblad Aruba 1996, nr. 82.
Landsbesluit van 31 januari 1997 (prod. 8 bij de pleitnota van de zijde van AAA in hoger beroep).
Oorspronkelijk was de vordering in kort geding ingesteld door twaalf autoverhuurbedrijven. Bij pleidooi in hoger beroep heeft AAA gesteld dat zes van deze twaalf autoverhuurbedrijven inmiddels zijn geselecteerd om hun bedrijf op de luchthaven te exploiteren. Zij hebben te kennen gegeven niet in hun vordering te volharden. Het Hof heeft slechts de resterende bedrijven als geïntimeerden aangemerkt.
Voor een introductie: L.H.M. Damen, Een kritische beschouwing van de Wegenwet, Alphen a/d Rijn: Samson 1959; H.Ph.J.A.M. Hennekens, De openbare weg en het privaatrecht, diss., Zwolle: Tjeenk Willink 1977; G.A. van der Veen, Openbare zaken, Zwolle:Tjeenk Willink 1997; H.Ph.J.A.M. Hennekens, Openbare zaken naar publiek- en privaatrecht, Deventer: Tjeenk Willink 2001.
Voor een historisch overzicht dat teruggaat tot Romeins recht wordt verwezen naar: A.H. Kamerlingh Onnes, Openbare wegen over particulieren grond, diss., Leiden: Eduard IJdo 1915, blz. 1 – 12.
ABRvS 8 december 2004 (LJN: AR7075), AB 2005, 141 m.nt. J.H.A. van der Grinten.
Zie bijv. HR 10 augustus 1984 (LJN-index AG4846), NJ 1985, 229 m.nt. WMK.
Wet van 31 juli 1930, Stb. 1930, 342, i.w.tr. 1 oktober 1932 (zie Stb. 1932, 293).
L.H.M. Damen, Een kritische beschouwing van de Wegenwet (1959), blz. 31 en 33.
Zie HR 4 maart 1895, W 6631 en de overige vindplaatsen vermeld in: L.H.M. Damen, Een kritische beschouwing van de Wegenwet (1959), blz. 30, voetnoot 2.
Dat standpunt is met name verdedigd door C.J.H. Schepel, Wegenrecht in Nederland (1896).
HR 17 maart 1913, NJ 1913 blz. 834; HR 22 mei 1923, NJ 1923, blz. 1080.
Vgl. HR 15 maart 1915, NJ 1915, blz. 752.
HR 18 april 1902, W7756 en HR 28 november 1913, NJ 1913, blz. 1313. Bij dit laatste arrest tekende Damen aan: ‘Naar mijn mening behoeft hieruit niet te worden opgemaakt, dat de Hoge Raad een privaatrechtelijk soort van openbare weg erkende naast en onafhankelijk van het onus publicum van openbare weg. Veeleer lijkt mij dat de Hoge Raad op het oog had twee verschillende aspecten van een en dezelfde openbaarheid. Het ene facet is de publiekrechtelijke verhouding publiek - eigenaar, het andere facet de privaatrechtelijke verhouding van de overheid tot de weg. (…) Het onus publicum is (…) bestaansvoorwaarde voor het zakelijk recht. Na 1913 heeft de Hoge Raad nooit meer gesproken van een zakelijk recht van openbare weg en talloze malen van het ‘onus publicum’ van openbare weg. Ook overigens heeft de leer van het zakelijk recht van openbare weg weinig aanhang gevonden’; zie L.H.M. Damen, Een kritische beschouwing van de Wegenwet (1959), blz. 24 – 25. Zie ook: Asser-Beekhuis II Zakenrecht (1983), blz. 231.
Zie J. Van Gelein Vitringa, Publiekrechtelijk Karakter van den openbaren weg, RM 1907, blz. 1 – 44; dezelfde auteur, Openbaarheid van den weg en burgerlijk recht, RM 1919, blz. 23 –50, en A.H. Kamerlingh Onnes, Openbare wegen over particulieren grond (1915).
Zie thans ook art. 6:174 BW: de aansprakelijkheid van de wegbeheerder.
NJ 1928, blz. 700.
Zie over dit arrest: L.H.M. Damen, Een kritische beschouwing van de Wegenwet (1959), blz. 32 – 33, H.Ph.J.A.M. Hennekens, De openbare weg en het privaatrecht (1977), blz. 5, en Asser-Beekhuis II (1983), blz. 115.
Vgl. HR 29 oktober 1928, NJ 1928, blz. 1548, HR 23 juni 1930, NJ 1930, blz. 1410; HR 20 februari 1933, NJ 1933, blz. 756 en HR 8 mei 1933, NJ 1933, blz. 1516.
‘Strekking van dit wetsontwerp is niet om in beginsel met het bestaande te breken. (…) Op menig ander punt intusschen bestaat thans in het wegenrecht leemte of onzekerheid. Zoo ontbreken de noodige wettelijke voorschriften, die het ontstaan en te niet gaan van de openbaarheid der wegen beheerschen. Welke gevolgen de openbaarheid medebrengt voor dengene, die krachtens privaatrecht rechthebbende op den weg is, is nu onzeker. (…)’, aldus de memorie van toelichting, Kamerstukken II 1927/28, 362, nr. 3 blz. 2; zie ook de uitwerking hiervan op blz. 5 – 6.
Blijkens de parlementaire geschiedenis achtte de wetgever het bezwaarlijk een nadere omschrijving in de wet neer te leggen van het begrip ‘voor een ieder toegankelijk’; MvA, Kamerstukken 1928/29, 362, nr. 75.2, blz. 4.
Hennekens, De openbare weg en het privaatrecht (1977), blz. 11. Zie ook: L.H.M. Damen, Een kritische beschouwing van de Wegenwet (1959), blz. 13.
G.A. van der Veen, Openbare zaken (1997), blz. 56; H.Ph.J.A.M. Hennekens, Openbare zaken naar publiek- en privaatrecht (2001), blz. 102 – 103.
C.J.J.M. Stolker 2009, (T&C BW), aant. bij art. 5:22.
Vgl. L.H.M. Damen, Een kritische beschouwing van de Wegenwet (1959), blz. 17 – 18.
Vgl. HR 18 februari 1969 (NJ-index AB5167), NJ 1970, 31,m.nt. CB (luchthaven Schiphol); J. Remmelink/M. Otte, Hoofdwegen door het verkeersrecht (2000), blz. 5 – 6; H.Ph.J.A.M. Hennekens, Openbare zaken naar publiek- en privaatrecht (2001), blz. 96 – 102.
Oude waarden, nieuwe wegen. Advies inzake de heroverweging van de Wegenwet, Den Haag 2006, www.cawsw.nl, blz. 22. Zie voor de actuele stand van zaken: werkprogramma van februari 2010, bijlage bij Kamerstukken II 2009/10, 31 710, nr. 13.
Inleidend verzoekschrift, blz. 4; pleitnota in eerste aanleg, blz. 4; pleitnota in hoger beroep, blz. 4–5.
De APV is een landsverordening. In art. 1 is het begrip ‘openbare weg’ omschreven als: ‘alle straten, wegen, stegen, gangen, paden, pleinen, kaden, bruggen, stoepen, trottoirs, plantsoenen of andere openliggende of ten dienste van het publiek bestemde gronden en plaatsen en, voor zover de bij de betrekkelijke artikelen bedoelde feiten daarop kunnen plaats hebben, ook alle watervlakten die, al of niet voor de publieke dienst bestemd, feitelijk voor een ieder toegankelijk zijn.’
Zo heeft de Hoge Raad ook aangenomen dat sprake kan zijn van een openbaar vaarwater in Curaçao: HR 5 juni 1992 (LJN-index: ZC0627), NJ 1992, 539. Zie ook: HR 10 augustus 1984 (LJN-index: AG4846), NJ 1985, 229 m.nt. WMK.
Of een (gewoonlijk openstaande) slagboom geschikt kan zijn als zodanig kenteken, staat ter beoordeling aan de feitenrechter.
Vgl. H.Ph.J.A.M. Hennekens, Openbare zaken naar publiek- en privaatrecht (2001), blz. 29 en 32.
ABRvS 1 februari 2006 (LJN: AV0942), VR 2007, 65 en ABRvS 24 mei 2006 (LJN: AX4415), VR 2007, 92.
Vgl. H.Ph.J.A.M. Hennekens, Openbare zaken naar publiek- en privaatrecht (2001), blz. 41 – 46.
Overigens overwoog het hof in rov. 4.7 van zijn vonnis dat grief IV geen behandeling meer behoeft.
Beroepschrift 17‑11‑2008
VERZOEKSCHRIFT TOT CASSATIE
(Arubaanse zaak)
Edelhoogachtbaar college,
De naamloze vennootschappen naar Arubaans recht
- 1.
ACE JEEP & CAR RENTAL N.V.;
- 2.
MIDWAY CARS N.V.;
- 3.
DEALS ON WHEELS N.V.;
- 4.
TRAC RENT A CAR N.V.;
- 5.
M.G. ARUBA FRIENDLY TOURS N.V.;
- 6.
RUBA RENTAL CAR N.V.,1.
alle gevestigd in Aruba, (hierna: de carrentals), te dezer zake woonplaats kiezende te 's‑Gravenhage aan het Koningin Julianaplein nr. 10, kantoren Stichthage, dertiende verdieping (postbus 11756, 2502 AT), ten kantore van mrs. J.W.H. van Wijk en S.M. Kingma, advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden, die door de carrentals zijn aangewezen om dit verzoekschrift namens hen te ondertekenen en bij uw Raad in te dienen en om hen ook overigens in cassatie als advocaat te vertegenwoordigen,
stellen hierbij beroep in cassatie in tegen het vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba (hierna: het Hof), uitgesproken ter openbare terechtzitting in Aruba op 16 september 2008 (hierna: het vonnis), gewezen in kort geding onder zaaknummer KG 1954/07-H. 367/07, in de zaak van de carrentals als geïntimeerden tegen:
de naamloze vennootschap naar Arubaans recht
ARUBA AIRPORT AUTHORITY N.V. (hierna: AAA), als appellante.
Voor zover de carrentals weten, is AAA gevestigd op de Aeropuerto Internacional Reina Beatrix, Wayaca z/n Oranjestad, Aruba.
AAA werd in vorige instantie vertegenwoordigd door haar gemachtigden mrs. A.J. Swaen en L.N. Buckley. Voor zover de carrentals weten houden mrs. Swaen en Buckley kantoor aan de Venezuelastraat 17, Oranjestad, Aruba.
De carrentals verzoeken uw Raad om een datum te bepalen waarop zij hun zaak door hun advocaten schriftelijk kunnen doen toelichten.
De carrentals zijn van oordeel dat het Hof in het bestreden vonnis het recht heeft geschonden, althans vormen heeft verzuimd waarvan de niet-inachtneming nietigheid meebrengt, om de in het navolgende middel uiteengezette, mede in onderling verband en samenhang te beschouwen redenen.
Middel van cassatie
Inleiding
In r.o. 4.42. overweegt het Hof:
‘Grief I slaagt. In Aruba geldt geen wetgeving zoals de Nederlandse Wegenwet (en zelfs als die wetgeving zou gelden zouden de wegen op het terrein van AAA niet zonder meer ‘openbare weg’ in Nederlandse betekenis zijn). AAA is zakelijk gerechtigde en geeft zulks ook te kennen via borden. AAA is als zodanig bevoegd de toegankelijkheid van de wegen te beperken. Dat mogelijkerwijs de Algemene politieverordening of specifieke wegenverkeerswetgeving wel van toepassing is doet aan het voorgaande niet af.’
In r.o. 4.8 oordeelt het Hof dat ‘uit het voorgaande volgt dat’ het (in hoger beroep) bestreden vonnis moet worden vernietigd, dat de vorderingen van de carrentals moeten worden afgewezen en dat de carrentals in de proceskosten in beide instanties moeten worden veroordeeld. Hiertoe gaat het Hof in het dictum vervolgens over.
Deze oordelen van het Hof geven blijk van een onjuiste rechtsopvatting en/of zijn onvoldoende gemotiveerd. Gegrondbevinding van een of meer van onderstaande klachten tegen r.o. 4.4 vitieert ook r.o. 4.8 en het dictum.
Onderdeel 1
1
Voor zover het Hof met zijn oordeel dat in Aruba geen wetgeving geldt ‘zoals de Nederlandse Wegenwet’, tot uitdrukking beoogt te brengen dat het Arubaanse recht de rechtsfiguur ‘openbare weg’ niet kent, geeft dit oordeel blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het Hof heeft miskend dat de enkele omstandigheid dat in Aruba geen wetgeving geldt ‘zoals de Nederlandse Wegenwet’ — voor zover dat al zou moeten worden aangenomen, zie ook hierna onder 3 — niet meebrengt dat het Arubaanse recht de rechtsfiguur ‘openbare weg’ niet kent. Integendeel: het Hof heeft miskend dat het Arubaanse recht wél de rechtsfiguur ‘openbare weg’ kent, en dat wanneer een weg een openbare weg (naar Arubaans recht) is, de rechthebbende op deze weg (in beginsel) alle verkeer, althans het normale verkeer over deze weg heeft te dulden, althans niet bevoegd is de toegankelijkheid, althans het normale gebruik van die weg te beperken.
Onderdeel 2
Inleiding
2
Het Hof heeft in elk geval miskend dat de door hem bedoelde wegen op het terrein van AAA (waarvan AAA de toegankelijkheid wil beperken ten aanzien van de carrentals) (naar Arubaans recht) openbare wegen zijn, zodat AAA dientengevolge (in beginsel) alle verkeer, althans het normale verkeer over deze wegen heeft te dulden en dat AAA (dus) niet bevoegd is als zakelijk gerechtigde de toegankelijkheid, althans het normale gebruik van de wegen te beperken (althans niet op de wijze als in dit geding aan de orde is). Heeft het Hof zulks niet miskend, dan heeft het zijn oordeel hieromtrent onvoldoende gemotiveerd.
Uitwerking en aanvulling
2.1
Het Hof heeft miskend dat een weg openbaar is, wanneer deze feitelijk voor een ieder toegankelijk is. Heeft het Hof dit niet miskend, dan is zijn oordeel, althans zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk. Door de carrentals is immers gesteld,3. en door AAA is erkend,4. dat de litigieuze wegen feitelijk voor een ieder toegankelijk zijn.
2.2
Althans heeft het Hof miskend dat een weg openbaar is, wanneer deze gedurende voldoende tijd5. feitelijk voor een ieder toegankelijk is geweest, althans wanneer de weg gedurende voldoende tijd voor een ieder toegankelijk is geweest en tevens gedurende die tijd is onderhouden door, kort gezegd, de overheid of een private rechtspersoon met een publieke taak. Het Hof had — zo nodig onder aanvulling van rechtsgronden — naar aanleiding van de aan de vorderingen van de carrentals ten grondslag gelegde stelling dat de litigieuze wegen openbaar zijn, moeten onderzoeken of die wegen aan het in de vorige zin van dit subonderdeel genoemde criterium voor openbaarheid voldoen.
2.3
Althans heeft het Hof miskend dat een weg openbaar is, wanneer deze weg een openbare bestemming (publieke functie) heeft (ten dienste van het publiek bestemd is), althans gedurende voldoende tijd een openbare bestemming heeft gehad. Heeft het Hof dit niet miskend, dan is zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd, nu uit het vonnis niet blijkt dat het Hof — zo nodig onder aanvulling van rechtsgronden — naar aanleiding van de aan de vorderingen van de carrentals ten grondslag gelegde stelling dat de litigieuze wegen openbaar zijn, heeft onderzocht of die wegen een openbare bestemming (publieke functie) hebben (althans gedurende voldoende tijd een openbare bestemming hebben gehad), en/of nu het Hof niet heeft gerespondeerd op de stellingen van de carrentals dat die wegen een openbare bestemming (publieke functie) hebben.6.
2.4
Het Hof heeft voorts miskend dat AAA niet als zakelijk gerechtigde bevoegd is de toegankelijkheid van de openbare wegen op haar terrein te beperken, althans niet op de wijze als in dit geding aan de orde is (door, kort gezegd, de carrentals niet toe te staan (onder meer met ‘shuttlebussen’) via deze openbare wegen hun klanten van en naar het luchthavengebouw te vervoeren),7. ook niet als zij via borden te kennen geeft dat zij zakelijk gerechtigde is. Heeft het Hof dit niet miskend, dan heeft het zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd.
Om te beginnen miskent het Hof dat AAA, als naamloze vennootschap die zakelijk gerechtigde is tot een reeds openbare weg, niet, althans niet dan onder nadere, maar door het Hof niet (kenbaar) vastgestelde omstandigheden, die weg aan de openbaarheid kan onttrekken of de openbaarheid van die weg kan beperken.
Voorts, althans in elk geval, miskent het Hof dat, voor zover AAA als zakelijk gerechtigde tot de litigieuze openbare wegen al enige bevoegdheid toekomt om de toegankelijkheid van die wegen te beperken, zij echter niet bevoegd is de carrentals niet toe te staan om, kort gezegd, van deze openbare wegen gebruik te maken om hun klanten van en naar het luchthavengebouw te vervoeren. Een dergelijke beperking is niet toegestaan omdat het hier, zoals door de carrentals ook is betoogd,8. om normaal gebruik van de openbare weg gaat, althans is eerst toegestaan in geval van zwaarwegende belangen, waarover het Hof niets heeft vastgesteld.
's Hofs oordeel geeft dan ook blijk van een onjuiste rechtsopvatting en/of is onvoldoende gemotiveerd.
2.5
Het oordeel van het Hof dat, als wetgeving zoals de Nederlandse Wegenwet zou gelden, de wegen op het terrein van AAA niet zonder meer ‘openbare weg’ in Nederlandse betekenis zouden zijn, is naar het oordeel van de carrentals niet dragend voor 's Hofs oordeel dat Grief I slaagt en de vorderingen van de carrentals moeten worden afgewezen. Voor zover dit oordeel wel (mede) dragend zou zijn, zij aangevoerd dat het Hof met dit oordeel miskend heeft dat het irrelevant is of de litigieuze wegen ‘zonder meer’ ‘openbare weg’ ‘in Nederlandse betekenis’ zijn, maar dat het erom gaat of de specifieke wegen waarom het in deze zaak gaat, naar Arubaans recht openbaar zijn. Zoals in de voorgaande onderdelen is uiteengezet, is dat het geval, althans heeft het Hof zijn (kennelijke) oordeel dat geen sprake is van openbare wegen naar Arubaans recht, onvoldoende gemotiveerd.
Onderdeel 3
Inleiding
3
Het Hof heeft miskend dat (de toepasselijkheid van) de Algemene politieverordening9. (hierna: APV) wél afdoet aan de bevoegdheid (voor zover die al zou bestaan) van AAA als zakelijk gerechtigde om de toegankelijkheid van de wegen (op het terrein van AAA) te beperken. Krachtens art. 23 aanhef en onder a en b APV is het immers verboden op de openbare weg anderen (zoals de carrentals) hinder of overlast aan te doen en is het verboden op de openbare weg het verkeer (zoals de carrentals) enig beletsel in de weg te leggen (of zich op een voor het verkeer hinderlijke wijze te bewegen of bevinden).
Uitwerking en aanvulling
3.1
Voor zover in 's Hofs oordeel besloten ligt dat de wegen van en naar het luchthavengebouw waarvan de carrentals gebruik willen maken om, kort gezegd, hun klanten op te halen en te vervoeren, geen ‘openbare weg’ zijn in de zin van art. 1 APV, geeft dit oordeel blijk van een onjuiste rechtsopvatting of is het, althans zonder nadere toelichting, die ontbreekt, onbegrijpelijk. Tussen partijen staat immers vast dat het hier gaat om wegen, respectievelijk ten dienste van het publiek bestemde plaatsen die feitelijk voor een ieder toegankelijk zijn, zodat aan de definitie in art. 1 APV is voldaan.10.
Voor zover in 's Hofs oordeel besloten ligt dat het beperken van de toegankelijkheid van de openbare wegen (in de zin van art. 1 APV) van AAA in dier voege dat de carrentals, kort gezegd, hun klanten niet meer van en naar het luchthavengebouw mogen vervoeren, niet in strijd komt met het verbod van art. 23 aanhef en onder a en/of b APV, geeft dit oordeel blijk van een onjuiste rechtsopvatting of is het, althans zonder nadere toelichting, die ontbreekt, onbegrijpelijk. De carrentals ondervinden door de beperking van de toegankelijkheid immers hinder en/of overlast, althans wordt de carrentals door de beperking van de toegankelijkheid een beletsel in de weg gelegd (zoals de carrentals ook expliciet hebben betoogd).11.
3.2
Indien 's Hofs oordeel aldus moet worden begrepen dat voor zover het aan AAA krachtens art. 23 APV verboden is de toegankelijkheid van de openbare wegen (in de zin van art. 1 APV) op haar terrein te beperken, dit verbod niet afdoet aan de (privaatrechtelijke) bevoegdheid van AAA als erfpachter van die openbare wegen om tot die beperking van de toegankelijkheid van die openbare wegen over te gaan, geeft dit oordeel blijk van een onjuiste rechtsopvatting. In zoverre beperkt art. 23 APV immers wél (ook) de erfpachter van die openbare wegen (in de zin van art. 1 APV) in zijn (privaatrechtelijke) bevoegdheid met betrekking tot die openbare wegen.
4. Onderdeel 4
Ten onrechte, althans zonder toereikende motivering, heeft het Hof (door het gehele vonnis in eerste aanleg te vernietigen en de vorderingen alsnog af te wijzen) (ook) de beslissing onder 2 van het dictum van het vonnis in eerste aanleg (hierna: veroordeling 2) vernietigd. Tegen deze veroordeling van AAA — om de carrentals toe te laten een of meer van hun medewerkers met een bord bij, in of buiten de aankomsthal van de luchthaven te plaatsen, teneinde klanten die reeds een reservering hebben op te halen en naar een shuttlebus of vergelijkbaar vervoermiddel te geleiden, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom — is AAA in hoger beroep niet opgekomen. Het Hof is dan ook buiten de grenzen van de rechtsstrijd getreden. Is het Hof niet buiten de grenzen van de rechtsstrijd getreden, maar ligt in zijn vonnis besloten dat deze veroordeling moet worden afgewezen omdat de afwijzing van de vordering die onder 1 van het dictum van het vonnis in eerste aanleg is toegewezen (hierna: vordering 1), ook de afwijzing van de onder 2 van dat dictum toegewezen vordering (hierna: vordering 2) meebrengt, dan geeft dit oordeel blijk van een onjuiste rechtsopvatting, nu AAA noch in eerste aanleg, noch in appèl verweer tegen toewijzing van vordering 2 heeft gevoerd, zodat het Hof in appèl veroordeling 2 niet had mogen vernietigen, althans vordering 2 niet had mogen afwijzen.
Althans is 's Hofs afwijzing van vordering 2 onvoldoende gemotiveerd. Niet, althans niet zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt immers in te zien waarom de afwijzing van vordering 1 ook zonder meer de afwijzing van vordering 2 meebrengt. Ligt een andere grond aan de afwijzing van vordering 2 ten grondslag, dan is 's Hofs vonnis onvoldoende gemotiveerd, omdat van die grond dan niet blijkt uit zijn vonnis.
In elk geval vitieert gegrondbevinding van enige klacht van de voorgaande onderdelen ook de vernietiging van veroordeling 2 en/of de (daaropvolgende) afwijzing van vordering 2.
Verzoek
De carrentals verzoeken uw Raad het bestreden vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba te vernietigen met zodanige verdere beslissing als uw Raad zal vermenen te behoren; kosten rechtens.
's‑Gravenhage, 17 november 2008
Advocaten
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 17‑11‑2008
In het bestreden vonnis van het Hof abusievelijk aangeduid als ‘Aruba Rental Car N.V.’.
De aangehaalde rechtsoverwegingen verwijzen naar het bestreden vonnis.
Zie, onder meer, inleidend verzoekschrift § 10, 12; pleitaantekeningen zijdens Carrentals in eerste aanleg, p. 4–5; MvA § 5; pleitaantekeningen zijdens Carrentals in hoger beroep, p. 4, 6–7.
Zie, onder meer, pleitaantekeningen zijdens AAA in eerste aanleg §31: ‘Opgemerkt zij, dat volgens voormelde artikelen de wegen op de luchthaven, die inderdaad feitelijk voor een ieder toegankelijk zijn weliswaar in het algemeen beschouwd worden als vallend onder de APV.’; MvG p. 3: ‘Dat de wegen op de luchthaven thans weliswaar feitelijk voor een ieder toegankelijk zijn…’; pleitaantekeningen zijdens AAA in appèl p. 3: ‘Deze (eigen) weg is in principe voor een ieder toegankelijk.’
Zie, onder meer, inleidend verzoekschrift p. 5 (eerste alinea); pleitaantekeningen zijdens Carrentals in eerste aanleg, p. 4 onderaan; pleitaantekeningen zijdens Carrentals in appèl p. 9, eerste alinea.
Zie voor een uitgebreidere omschrijving het petitum van de inleidende dagvaarding onder 2 en 3, althans het dictum van het vonnis in eerste aanleg onder 1 en 2.
Zie inleidende dagvaarding § 15; pleitaantekeningen zijdens Carrentals in eerste aanleg, p. 5; MvA 8–11; pleitaantekeningen zijdens Carrentals in appèl, p. 10.
Landsbesluit van 27 september 1995 no. 1, Afkondigingsblad van Aruba 1995, no. 8, gevoegd als productie 4 bij pleidooi in eerste aanleg zijdens AAA.
Zie, onder meer, pleitaantekeningen zijdens AAA in eerste aanleg §31: ‘Opgemerkt zij, dat volgens voormelde artikelen de wegen op de luchthaven, die inderdaad feitelijk voor een ieder toegankelijk zijn weliswaar in het algemeen beschouwd worden als vallend onder de APV.’; MvG p. 3: ‘Dat de wegen op de luchthaven thans weliswaar feitelijk voor een ieder toegankelijk zijn…’; pleitaantekeningen zijdens AAA in appèl p. 3: ‘Deze (eigen) weg is in principe voor een ieder toegankelijk.’
Zie inleidende dagvaarding § 18; pleitaantekeningen zijdens Carrentals in eerste aanleg, p. 5.