ABRvS, 24-05-2006, nr. 200508744/1
ECLI:NL:RVS:2006:AX4415
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
24-05-2006
- Zaaknummer
200508744/1
- LJN
AX4415
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Verkeersstrafrecht
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2006:AX4415, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 24‑05‑2006; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
VR 2007, 92
Uitspraak 24‑05‑2006
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 4 december 2001 heeft de raad van de gemeente Harenkarspel (hierna: de raad) de verzoeken van appellante van 11 november 1999 en 1 augustus 2001 tot het onttrekken van een gedeelte van de in de gemeente Harenkarspel gelegen openbare weg "Rekerlanden" aan het openbaar verkeer afgewezen.
200508744/1.
Datum uitspraak: 24 mei 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Exploitatiemaatschappij Bungalowpark Het Geestmerambacht B.V.", gevestigd te Warmenhuizen, gemeente Harenkarspel,
appellante,
tegen de uitspraak in zaak no. Awb 04-1424 van de rechtbank Haarlem van 10 oktober 2005 in het geding tussen:
appellante
en
de Commissie administratief beroep (Wegenwet) van de provincie Noord-Holland (thans: het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland).
1. Procesverloop
Bij besluit van 4 december 2001 heeft de raad van de gemeente Harenkarspel (hierna: de raad) de verzoeken van appellante van 11 november 1999 en 1 augustus 2001 tot het onttrekken van een gedeelte van de in de gemeente Harenkarspel gelegen openbare weg "Rekerlanden" aan het openbaar verkeer afgewezen.
Bij besluit van 27 januari 2003 heeft de Commissie administratief beroep (Wegenwet) van de provincie Noord-Holland (hierna: de commissie) het daartegen door appellante ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 4 december 2001 vernietigd en het verzoek van 11 november 1999 alsnog afgewezen.
Bij uitspraak van 6 november 2003, verzonden op 11 november 2003, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het daartegen door appellante ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 27 januari 2003 vernietigd en bepaald dat de commissie met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op het administratief beroep van appellante dient te nemen.
Bij besluit van 22 juni 2004 heeft de commissie, opnieuw beslissend op het administratief beroep van appellante, voor zover thans van belang, dit beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 oktober 2005, verzonden op 11 oktober 2005, heeft de rechtbank het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 oktober 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 14 december 2005 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland (hierna: het college), sinds 1 maart 2005 het bevoegde bestuursorgaan terzake, van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 april 2006, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. drs. O.H. Minjon, advocaat te Alkmaar, en [directeur] van appellante, en het college, vertegenwoordigd door mr. F.W.J. van der Steen, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder III, van de Wegenwet is een weg openbaar wanneer de rechthebbende daaraan de bestemming van openbare weg heeft gegeven.
Ingevolge artikel 7, aanhef en onder II, van de Wegenwet heeft een weg opgehouden openbaar te zijn wanneer hij door het bevoegd gezag aan het openbaar verkeer is onttrokken.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Wegenwet, voor zover thans van belang, kan een weg aan het openbaar verkeer worden onttrokken bij een besluit van de raad van de gemeente, waarin de weg is gelegen.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wegenwet, voor zover thans van belang, heeft iedere belanghebbende bij een weg het recht aan de raad van de gemeente, waarin de weg is gelegen, ten opzichte van die weg toepassing van artikel 9 te verzoeken.
Ingevolge het derde lid van dit artikel staat, indien de raad weigert aan het verzoek te voldoen, beroep op gedeputeerde staten open.
2.2. Bij besluit van 26 april 1977 heeft de raad van de toenmalige gemeente Warmenhuizen op verzoek van de exploitant van het bungalowpark "Het Geestmerambacht" verklaard dat een nader aangegeven gedeelte van de in voormeld park gelegen weg "Rekerlanden" een openbare bestemming heeft. Op 11 november 1999 en 1 augustus 2001 heeft appellante de raad gevraagd dit weggedeelte op grond van artikel 9 van de Wegenwet weer aan het openbaar verkeer te onttrekken. Aan die verzoeken heeft appellante ten grondslag gelegd dat zij slagbomen wil kunnen plaatsen ter bevordering van de beheersbaarheid, controleerbaarheid en veiligheid van het bungalowpark, in het bijzonder om bezoek van ongewenste personen, het storten van vuil en het ontplooien van illegale activiteiten te voorkomen.
2.3. De raad heeft voormelde verzoeken afgewezen. De commissie heeft dit besluit van de raad in stand gelaten. Daartoe heeft de commissie zich op het standpunt gesteld dat de redenen die appellante, die destijds zelf de openbaarheid van het betrokken weggedeelte heeft bevorderd, thans heeft aangevoerd om het weggedeelte weer te onttrekken aan het openbaar verkeer niet dringend genoeg zijn. Volgens de commissie zijn er alternatieve mogelijkheden om de geschetste problemen op te lossen. De erfpachtvoorwaarden die appellante met de erfpachters is overeengekomen bepalen dat zij zorg dient te dragen voor een onbelemmerde toegang tot het park. Dat pasjes zullen worden verstrekt om de beoogde slagbomen te openen, biedt geen waarborg voor de eigenaren en gebruikers van de woningen dat zijzelf en ook anderen, zoals hulpdiensten, bezoekers en postbestellers, hun woningen kunnen bereiken, aldus de commissie.
2.4. Naar aanleiding van het betoog van appellante dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het plaatsen van slagbomen geen inbreuk maakt op het openbare karakter van de weg in de zin van artikel 6 van de Wegenwet, stelt de Afdeling voorop dat appellante heeft verzocht het betrokken weggedeelte op grond van artikel 9 van de Wegenwet aan het openbaar verkeer te onttrekken en dat in dit geding uitsluitend aan de orde is het op dat verzoek genomen, afwijzende besluit.
2.5. Appellante heeft verder aangevoerd dat de rechtbank de wijze waarop het bevoegde gezag de betrokken belangen heeft afgewogen te marginaal heeft getoetst.
De in artikel 9, eerste lid, van de Wegenwet neergelegde bevoegdheid is van discretionaire aard. Het bestuur komt ter zake een ruime mate van beleidsvrijheid toe. De rechter dient de aanwending daarvan te beoordelen aan de hand van de maatstaf of sprake is geweest van strijd met wettelijke voorschriften dan wel van zodanige onevenwichtigheid bij de afweging van de betrokken belangen, dat niet in redelijkheid tot afwijzing van het verzoek kon worden overgaan. Derhalve faalt de grief.
2.6. Voorts betoogt appellante, samengevat weergegeven, dat de rechtbank onvoldoende gewicht heeft toegekend aan de gewichtige belangen, gediend met onttrekking aan het openbaar verkeer, waaronder de controleerbaarheid en beheersbaarheid van het recreatieterrein. Daar staat naar de opvatting van appellante tegenover dat de eigenaren dan wel gebruikers van de recreatiebungalows niet in hun belangen worden geschaad. Met de eigenaren en de verantwoordelijke hulpdiensten zijn afspraken gemaakt over de toegang tot de percelen bij het gebruik van slagbomen, aldus appellante.
2.6.1. Voor het oordeel dat de afwijzing van het verzoek het betrokken weggedeelte aan het openbaar verkeer te onttrekken in strijd is met wettelijke voorschriften bestaat geen grond.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 1 februari 2006 in zaak no.200503592/1is met de openbare toegankelijkheid van wegen in beginsel het algemeen belang gediend. Dit is slechts anders indien een openbare weg feitelijk geen functie (meer) heeft voor het openbaar verkeer. Daarvan is ten aanzien van het betrokken weggedeelte geen sprake, nu dit weggedeelte fungeert als ontsluitingsweg voor een aantal permanent bewoonde recreatiewoningen. De omstandigheid dat sprake is van een zogenoemd uitsterfbeleid ten aanzien van de permanente bewoning, laat onverlet dat de woningen op dit moment permanent worden bewoond. Niet is komen vast te staan dat hetgeen appellante met de onttrekking van het weggedeelte aan de openbaarheid beoogt niet ook op andere wijze kan worden bereikt. Wegens het bestaan van alternatieve mogelijkheden om, kort gezegd, ongewenste personen van het recreatieterrein te weren, zoals het inschakelen van politie en gemeente bij gevallen van inbraak, storten van vuilnis en vernieling, en het eisen van nakoming door de erfpachters van de afspraken die in erfpachtvoorwaarden zijn opgenomen, mocht aan dit belang minder gewicht worden toegekend dan wanneer de onttrekking aan de openbaarheid de enige mogelijkheid zou zijn. Dat geen der alternatieven het door appellante beoogde resultaat afdoende kunnen bewerkstelligen, heeft zij niet met concrete gegevens onderbouwd. Gelet hierop is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat de wijze waarop de belangen van appellante zijn afgewogen tegen het belang van openbare toegankelijkheid de hiervoor omschreven rechterlijke toetsing kan doorstaan.
De rechtbank heeft het bestreden besluit terecht in stand gelaten.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Voorzitter, en mr. C.H.M. van Altena en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Smissen, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom w.g. Van der Smissen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2006
419.