HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793, NJ 2019/379 m.nt. Vellinga, rov. 2.3.1.
HR, 21-12-2021, nr. 19/05863
ECLI:NL:HR:2021:1926
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
21-12-2021
- Zaaknummer
19/05863
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2021:1926, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 21‑12‑2021; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:1047
ECLI:NL:PHR:2021:1047, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 09‑11‑2021
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2021:1926
- Vindplaatsen
Uitspraak 21‑12‑2021
Inhoudsindicatie
Eendaadse samenloop van medeplegen opzetheling, meermalen gepleegd (art. 416.1.a Sr) en medeplegen van gewoontewitwassen (art. 420ter jo. 420bis.1.b Sr) door het huren van een loods om daar gestolen auto’s te demonteren en vervolgens onderdelen te verkopen. 1. Vordering benadeelde partijen. Staat heling van voertuigen in zodanig nauw verband tot diefstal van die voertuigen dat b.p.’s door heling rechtstreeks schade hebben geleden? 2. Omzetting vervangende hechtenis in gijzeling bij schadevergoedingsmaatregel, art. 36f Sr. Ad 1. HR: art. 81.1 RO. Ad 2. HR bepaalt dat met toepassing van art. 6:4:20 Sv telkens gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast. Samenhang met 19/05906, 19/05936 en 19/05937 P (niet gepubliceerd; art. 81.1 RO).
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/05863
Datum 21 december 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 18 december 2019, nummer 21-001525-15, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben J.S. Nan en S.A.H. Vromen, beiden advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor zover bij de oplegging van schadevergoedingsmaatregelen ten behoeve van de in het arrest genoemde slachtoffers vervangende hechtenis is toegepast, tot bepaling dat met toepassing van art. 6:4:20 Sv gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadslieden van de verdachte hebben daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
3.1
Het cassatiemiddel klaagt over de vervangende hechtenis bij de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen.
3.2
Het hof heeft de verdachte de verplichtingen opgelegd, kort gezegd, om aan de Staat ten behoeve van de in het arrest genoemde slachtoffers de in het arrest vermelde bedragen te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door het in het arrest telkens genoemde aantal dagen hechtenis.
3.3
Het cassatiemiddel slaagt. De Hoge Raad zal de uitspraak van het hof vernietigen voor zover daarbij telkens vervangende hechtenis is toegepast, overeenkomstig hetgeen is beslist in HR 26 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:914.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend voor zover bij de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de in het arrest genoemde slachtoffers telkens vervangende hechtenis is toegepast;
- bepaalt dat met toepassing van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering telkens gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 december 2021.
Conclusie 09‑11‑2021
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Middelen over 1. oordeel hof dat heling van voertuigen in zodanig nauw verband staat tot diefstal van die voertuigen dat benadeelde partijen door die heling rechtstreeks schade hebben geleden en 2. toepassing vervangende hechtenis bij schadevergoedingsmaatregelen. Conclusie strekt tot vernietiging, maar uitsluitend v.z.v. bij de schadevergoedingsmaatregelen vervangende hechtenis is toegepast.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer19/05863
Zitting 9 november 2021 (bij vervroeging)
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte ] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
hierna: de verdachte.
Inleiding
1. De verdachte is bij arrest van 18 december 2019 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens 1. “deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven” en 2. en 3. “de eendaadse samenloop van medeplegen van opzetheling, meermalen gepleegd, en medeplegen van gewoontewitwassen” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan tien maanden voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar, met aftrek van voorarrest. Verder heeft het hof de teruggave aan de verdachte gelast van een in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, beslissingen genomen op de vorderingen van vier benadeelde partijen en aan de verdachte drie schadevergoedingsmaatregelen opgelegd, één en ander zoals nader in het arrest omschreven.
2. Er bestaat samenhang met de zaken met nr. 19/05906, 19/05936 en 19/05937. In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
3. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mrs. S.A.H. Vromen en J.S. Nan, advocaten te 's-Gravenhage, hebben twee middelen van cassatie voorgesteld.
Eerste middel
4. Het middel klaagt dat het oordeel van het hof dat de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [A] BV ontvankelijk zijn in hun vordering getuigt van een onjuiste rechtsopvatting en/of ontoereikend is gemotiveerd, aangezien het hof ten aanzien van het oordeel dat rechtstreeks verband bestaat tussen de bewezenverklaarde heling en de door de benadeelde partijen geleden schade een onjuiste maatstaf heeft gebruikt, althans dit oordeel ontoereikend heeft gemotiveerd.
5. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“1.
hij in de periode van 01 januari 2011 tot en met 28 augustus 2012 in Nederland en/of Duitsland en/of België, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk - (gewoonte)heling in de zin van artikel 416 en/of 417 van het Wetboek van Strafrecht en
- gewoontewitwassen in de zin van artikel 420 bis/ter van het Wetboek van Strafrecht;
2.
primair
hij op tijdstippen in de periode van 01 januari 2011 tot en met 28 augustus 2012 te Amersfoort, tezamen en in vereniging met een ander, een (grote) hoeveelheid auto's te weten:
- een personenauto (merk Opel, type Insigna, kenteken [kenteken 1] )(weggenomen tussen 28 en 29 oktober 2011 te Den Haag) en
- een personenauto (merk Audi, type A3, kenteken [kenteken 2] ) (weggenomen op 7 januari 2012 te België) en
- een personenauto (merk Opel, type Vivaro, kenteken [kenteken 3] )(weggenomen tussen 10 en 12 januari 2012 te Utrecht) en
- een personenauto (merk BMW, type 525, kenteken [kenteken 4] ) (weggenomen op 7 december 2011 te Heerhugowaard) en
- een personenauto (merk VW, type Touran, kenteken [kenteken 5] ) (weggenomen tussen 9 en 10 januari 2012 te Vianen) en
- een personenauto (merk Mercedes, type 320, kenteken [kenteken 6] ) (weggenomen tussen 7 en 8 september 2011 te Woubrugge) en
- een personenauto (merk BMW, type X5, kenteken [kenteken 7] ) (weggenomen tussen 22 en 23 november 2011 te België) en
- een personenauto (merk Audi, type S6, kenteken [kenteken 8] ) (weggenomen tussen 27 en 28 december 2011 te Houten) en
- een personenauto (merk Fiat, type 500, kenteken [kenteken 9] ) (weggenomen tussen 27 en 28 december 2011 te Houten) en
- een personenauto (merk Audi, type S4, kenteken [kenteken 10] ) (weggenomen op 22 oktober 2011 te Leende)
hebben verworven, voorhanden hebben gehad en hebben overgedragen, terwijl hij en zijn mededader ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die autos wisten dat het door misdrijf verkregen goederen betrof;
3.
hij in de periode van 01 januari 2011 tot en met 28 augustus 2012, te Amersfoort, tezamen en in vereniging met een ander, van het plegen van witwassen een gewoonte hebben gemaakt, immers hebben hij, verdachte en zijn mededader telkens voorwerpen, te weten telkens autos, verworven, voorhanden gehad, overgedragen terwijl hij en zijn mededader telkens wisten dat bovenomschreven voorwerpen telkens - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.”
6. Deze bewezenverklaring steunt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, op de volgende bewijsmiddelen:
“Ten aanzien van feit 2
(…)
Opel Vivaro met kentekenen [kenteken 3]
- Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van 16 januari 2012 inclusief bijlagen voor zover inhoudende de verklaring van [benadeelde 1] , mede namens [B] B.V. (pag. 2607-2623):
[…]
Laatste keer dat ik in mijn bedrijf was, heb ik mijn bedrijf afgesloten en het alarm erop gezet. Dit was op maandag januari 2012 om 17:14 uur (het hof begrijpt: 9 januari 2012). Op 12 januari 2012 omstreeks 07:16 uur heb ik het alarm er weer afgehaald. Ik heb een kopie gekregen van een lijst waarop de tijdstippen staan wanneer het alarm erop was gezet en af was gehaald. Ik zag dat op 10 januari 2012, omstreeks 21:15 uur het alarm eraf was gehaald en op 12 januari 2012, omstreeks 06:07 uur, het alarm er weer op was gezet. In de tussentijd ben ik niet in het bedrijf geweest.
Ik zag geen braaksporen toen ik vanochtend in mijn bedrijf kwam. Ik zag dat het alarm er ook nog op stond. De dader moet dus een sleutel hebben gehad van het pand en ook de alarmcode hebben.
Er zijn ongeveer 138 goederen weggenomen uit verschillende ruimtes. Daarnaast is de bus met inhoud weggenomen. Het betreft een Opel Vivaro met kenteken [kenteken 3] .
- Het in de wettelijke vorm opgemaakte aanvullend proces-verbaal van verhoor verdachte van 11 april 2013 voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven – als de verklaring van [medeverdachte 1] met nummer 2012012596.AANV (pag. 32-33):
V: En die bus van [B] ?
A: Die heb ik aangenomen en naar binnen gereden. Het is zo dat ik [betrokkene 2] opdracht heb gegeven om de bus van zijn schoonvader te pikken. Dat ging dus via mij. Dus [betrokkene 2] heeft de sleutel gegeven van de zaak en de alarmcode. Ik heb die [betrokkene 3] gebeld en heb gezegd dat hij die bus daar weg moest halen. En toen kwam hij met die bus aanrijden. Hij kwam die brengen daar aan de [a-straat] . Ik heb [betrokkene 4] gevraagd om de camerabeelden stop te zetten en het hek te openen en ik heb de bus naar binnen gereden. Ik heb hem binnengezet.
[…]
Mercedes ML320 met kenteken [kenteken 6]
- Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van 10 september 2012 inclusief bijlage voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als de verklaring van [benadeelde 2] , mede namens [A] B.V (pag. 3220-3227):
[…]
Ik ben namens de benadeelde gerechtigd tot het doen van aangifte. Op 7 september 2011, omstreeks 20:30 uur parkeerde ik mijn personenauto, merk Mercedes, type ML 320, kleur zwart, voorzien van het kentekenen [kenteken 6] , tegenover perceelnummer [001] aan de [b-straat] te [plaats] . Dit voertuig is eigendom van het bedrijf [A] B.V.. Ik gebruik dit voertuig voor mijn werk, deze is daarom ook voorzien van diverse gereedschappen, waaronder twee slijptollen, een lasmachine en een multimeter. Ik had het voertuig onbeschadigd en slotdicht achtergelaten.
Vandaag, 8 september 2011, omstreeks 06:15 uur ging ik naar beneden. Ik zag dat de autosleutel van eerder genoemd voertuig, niet meer op de wandkast in de woonkamer lag. Ik keek vervolgens naar buiten en zag dat de auto niet meer op de plaats stond waar ik deze de avond tevoren had geparkeerd.
Chasisnummer : [002] .
- Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 18 januari 2012 inclusief bijlage voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] . [verbalisant 2] en [verbalisant 3] (pag. 34-37):
Op 15 januari 2012, omstreeks 15:30 uur, begaven wij ons verbalisanten naar de [a-straat 1] te [plaats] , alwaar een garageloods is gevestigd. Door ons, verbalisanten, werd in de loods aangetroffen een gestripte Mercedes, donkerkleurig, met chassisnummer [002] , ontvreemd in Holland Midden op 8-9-2011.
[…]
Alle bewezenverklaarde auto ’s:
- Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor verdachte van 2 oktober 2012 voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als de verklaring van [betrokkene 5] (pag. 2551-2553):
[verdachte ] ken ik. Hij huurde ook een loods op de [a-straat] . [verdachte ] werkte samen met [medeverdachte 1] . [verdachte ] demonteerde auto 's en verkocht de onderdelen. Ik zag en hoorde hoe auto ’s werden gebracht en door welke personen. Ik heb vele auto’s de loods van [verdachte ] zien ingaan. Ik hoorde dat deze auto's heet waren en weg moesten. Ik zag diverse Audi ’s en BMW’s. Ik zag auto 's rijdend de loods ingaan en in onderdelen naar buiten komen. Ik zag dat zowel [medeverdachte 1] en [verdachte ] in deze loods auto ’s uit elkaar haalden. Ik zag dat brandstof werd opgevangen in jerrycans en later in hun eigen auto ’s werd gedaan. Ik zag dat restmateriaal naar sloperijen ging. Ze werkten snel. Ik schat dat er zo'n honderden auto’s in deze loods zijn geweest. Dagelijks gingen er twee of drie auto ’s naar binnen. Zij hebben dit maanden lang gedaan. [verdachte ] en [medeverdachte 1] waren dagelijks in de loods. De loods van [verdachte ] en [medeverdachte 1] werd het ‘slachthuis’ genoemd. [verdachte ] noemde wij de slager. Ze gebruikten speciale gereedschappen. Ik zag bij [medeverdachte 1] een apparaat om elektronica/alarm van een auto te verstoren. [medeverdachte 1] vertelde mij dat hij een apparaat had om chassisnummers te veranderen. [medeverdachte 1] vertelde mij dat hij een ‘masterkey ’ had voor Transporterbusjes.
De goede spullen, ik bedoel auto-onderdelen, werden verkocht. [verdachte ] had daar klanten voor. Ik zag daar wel vaak auto ’s komen en dat goederen weggingen. Ook [verdachte ] bracht vaak onderdelen weg.
Er was een kale jongen uit Utrecht. Hij werd ‘de kale’ genoemd. Ik heb deze kale meermalen bij de loods gezien. Ik zag dat die kale meermalen een auto bij de loods bracht. Wij noemden de auto's ‘koeien', welke ‘geslacht’ werden. Ik heb gezien dat die kale de BMW, welke ik later van [verdachte ] kocht en naar Duitsland bracht, bij de loods heeft gebracht.
[verdachte ] werkte samen met [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] kon alles verkopen. Ik zag dat [medeverdachte 1] vaak geld kreeg van [verdachte ] .
Ik weet dat [medeverdachte 1] eens door de politie in Amersfoort is aangehouden. [medeverdachte 1] ging toen een Caddy ophalen. Deze bleek van diefstal afkomstig te zijn. [medeverdachte 1] vertelde mij dat hij alles nog had. Ik zag in zijn auto een stapel kentekenplaten liggen. Hij vertelde mij dat hij deze kentekenplaten liet namaken. Het waren gekloonde kentekenplaten. Hij bedoelde dat hij kentekenplaten liet drukken met nummers van bestaande auto’s.
Ik weet dat er auto’s uit België bij de loods zijn gekomen. Soms zag ik dat de loods vol stond met auto’s of auto-onderdelen. Ik heb in oktober/november zeker 70 tot 80 autochassis in de loods van [verdachte ] en [medeverdachte 1] zien liggen.
Ik zag dat [medeverdachte 1] en [verdachte ] al in de loods werkzaam waren vanaf april 2011 en auto’s demonteerden.
Ik weet dat er auto’s in de omgeving van de loods stonden. [medeverdachte 1] en [verdachte ] werden dan gebeld en kregen te horen waar er een auto stond. Ik reed twee keer met [medeverdachte 1] in een auto door de wijk [wijk] te [plaats] . [medeverdachte 1] wees mij in deze week geparkeerde auto ’s aan. [medeverdachte 1] vertelde dat deze auto’s van hun waren.
[…]
- Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor verdachte van 28 augustus 2012 met bijlagen voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als de verklaring van [verdachte ] (pag. 2005-2014):
V: Hoe kan het dan dat diverse mensen die we gesproken hebben verklaren dat jij in de loods auto’s demonteerde?
A: Ik was er vaak.
Ik kocht ze, ik sloopte ze en ik verkocht ze. Ik kocht ze van jongens. Ik draaide ze uit elkaar en verkocht de onderdelen.
V: Met wie haalde je die auto’s uit elkaar?
A: Met hem. Het is [medeverdachte 1] , ja.
V: Met [medeverdachte 1] bedoel je [medeverdachte 1] , klopt dat?
A: Ja, dat klopt.
V: Hoe heb je hem ontmoet?
A: Hij moest wat doen en ik had wat hulp nodig. Ik had toen die loods aan de [a-straat] in [plaats] . Toen is hij er op een gegeven moment bij gekomen om te helpen met sleutelen.
V: Wat wist je van die auto’s?
A: Ik wist dat ze gevallen waren. Ik wist dat het gestolen auto's waren.
[…]
- Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor verdachte van 5 september 2012 voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als de verklaring van [verdachte ] (pag. 2015-2033):
[…]
O: In de loods stond ook een busje van het schildersbedrijf ‘ [B] ’ ofzo. Een hoge bestelbus met een rek om ruiten in te zetten.
V: Wat kun je van dat busje van het schildersbedrijf vertellen?
A: Oh ja dat hoge ding met dat glasrek. Die kwam via [medeverdachte 1] . Hij zei toen dat hij er aan kon komen en ’s morgens stond dat ding er. Het was een Opel. [medeverdachte 1] kon hem gewoon krijgen. Je moet weten, dit soort bussen is gewoon handel. Er is gewoon veel vraag naar.
[…]”
7. Verder bevat het bestreden arrest, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, de volgende bewijsoverwegingen:
“Het tenlastegelegde onder 1
[…]
Oordeel van het hof
[…]
Het hof kan zich vinden in de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot deelname aan de criminele organisatie en neemt die overwegingen over, voor zover hieronder weergegeven.
De rechtbank overwoog het volgende:
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft deelgenomen aan een criminele organisatie. Het oogmerk van deze organisatie was gericht op het verkrijgen van personenauto’s (...) door mensen te benaderen die over een van misdrijf verkregen personenauto konden beschikken. (...)
De voertuigen werden in ontvangst genomen, gedemonteerd en in onderdelen verkocht voor geldelijk gewin, waardoor witwassen eveneens het oogmerk van de organisatie was. De organisatie richtte zich verder op het opzettelijk maken dan wel laten maken van vervalste kentekenplaten, om de ware aard van de gestolen voertuigen te verhullen.
Voorts was er sprake van duurzaamheid. Verdachte huurde de loods aan de [a-straat] te [plaats] sinds 1 januari 2011 en heeft verklaard direct te zijn begonnen met het demonteren van gestolen auto’s. [medeverdachte 2] was betrokken bij het aanleveren van auto’s aan verdachte. [medeverdachte 1] is er rond april 2011 bij gekomen. Verschillende getuigen hebben verklaard dat verdachte bijna dagelijks in de loods aan het werk was. Ook [medeverdachte 1] was regelmatig op het terrein. Verschillende getuigen hebben verklaard dat zij honderden auto’s in de loods naar binnen hebben zien gaan. De loods is op 15 januari 2012 door de politie opgerold.
Daarnaast was er sprake van een duidelijke structuur en organisatiegraad. Verdachte was verantwoordelijk voor de demontage van de auto’s en de verkoop van onderdelen. [medeverdachte 1] zorgde naast het demonteren van auto ’s voor het ophalen van de auto’s die in de wijk geparkeerd stonden. Ook trad hij op als tussenpersoon voor de stelers en zorgde bij voor de aanvoer van auto’s. Verder liet hij valse kentekenplaten drukken. [medeverdachte 2] onderhield contact met de stelers en trad op als tussenpersoon bij de verkoop van de gestolen voertuigen aan [verdachte ] (het hof begrijpt: de verdachte) en [medeverdachte 1] en ontving daar commissie voor. Verder vonden er ontmoetingen plaats tussen [verdachte ] (het hof begrijpt: de verdachte), [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en werd er gebruikgemaakt van wisselende één-op-één-telefoons.”
[…]”
8. Bij de stukken van het geding bevindt zich een Schadeopgaveformulier Misdrijven van benadeelde partij [benadeelde 1] dat, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende inhoudt:
“2.3 Verlies van arbeidsvermogen
Omschrijving | bedrag | […] |
3 weken lang niet kunnen werken ivm geen auto en gereedschap enlang wachten tot verzekering uitkeerde.” | € 5100,00 | […] |
9. Verder bevindt zich bij de stukken van het geding een Schadeopgaveformulier Misdrijven van benadeelde partij [benadeelde 2] dat, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende inhoudt:
“Misdrijf
Datum misdrijf (of periode) 08 09 2011 tot en met 25 12 2011
Plaats/gemeente [plaats]
Omschrijving misdrijf inbraak woning. Diefstal auto + div.
Datum aangifte 08 09 2011 en 25 12 2011
[…]
Schade
[…]
2.3. Verlies van Arbeidsvermogen
Omschrijving bedrag […]
Dag vrij genomen voor aangifte € 200 […]
[…]
2.4. Reiskosten
Omschrijving bedrag
2x [plaats] -> [plaats] aangifte € 7,84
= 28 km (€ 0,28/km)
[…]”
10. Daarnaast bevindt zich bij de stukken van het geding een Schadeopgaveformulier Misdrijven van benadeelde partij [A] B.V. dat, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende inhoudt:
“Misdrijf
Datum misdrijf […] 08 09 2011
Plaats/gemeente [plaats]
Omschrijving misdrijf Inbraak en diefstal bedrijfsauto en gereedschap
[…]
Schade
[…]
Omschrijving bedrag […]
Vervangende auto van 30 dagen € 1185,= […]”
11. Het bestreden arrest houdt met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
“Het hof stelt bij de beoordeling van de vorderingen benadeelde partij voorop dat de concrete omstandigheden van het geval bepalend zijn voor de beantwoording van de vraag of er voldoende verband bestaat tussen een helingshandeling en de door de rechthebbende op het geheelde goed geleden schade dat kan worden aangenomen dat de rechthebbende door die helingshandeling rechtstreekse schade heeft geleden (Hoge Raad 24 maart 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD0985).
In dit geval is een dergelijk rechtstreeks verband beginsel aanwezig tussen de heling en de schade die is ontstaan door het wegnemen van het voertuig zelf. Door zich op grote schaal en in min of meer georganiseerd verband schuldig te maken aan de bewezenverklaarde heling van gestolen voertuigen, heeft verdachte de diefstallen van die voertuigen immers in de hand gewerkt.
[…]
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
[…]
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu geen sprake is van rechtstreekse schade en de vordering voorts niet, althans onvoldoende, is onderbouwd.
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 7.450,-. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.700,-. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De benadeelde partij heeft een bedrag van € 5.100,- gevorderd, omdat hij drie weken niet heeft kunnen werken, nu zijn bedrijfsbus met daarin zijn gereedschappen was gestolen. Uit de bij de vordering gevoegde verklaring van een klant blijkt dat de benadeelde partij een week later dan afgesproken is begonnen. Het hof zal – evenals de rechtbank – de schade daarom waarderen op € 1.700,-. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 januari 2012 tot aan de dag der algehele voldoening. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Voor zover de vordering betrekking heeft op de overige gederfde inkomsten en de huur van een vervangende bedrijfsbus (te weten: € 850,-) verklaart het hof de benadeelde partij – evenals de rechtbank – niet-ontvankelijk in haar vordering, nu deze posten niet (voldoende) zijn onderbouwd en verdere behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij kan de vordering voor dat deel aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Het hof wijst – evenals de rechtbank – af het deel van de vordering (te weten: € 1.500,-) dat ziet op het aanbrengen van camera’s bij het bedrijfspand, alleen al omdat uit het strafdossier blijkt dat er al camera’s bij het bedrijfspand van de benadeelde partij hingen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
[…]
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu geen sprake is van rechtstreekse schade. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, wegens onvoldoende onderbouwing van de vordering.
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.100,72. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 334,72. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 207,84. Het hof is van oordeel dat de gederfde inkomsten, alsmede de reiskosten voor het doen van aangifte, voor toewijzing in aanmerking komen, nu dit deel rechtstreekse schade betreft. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 september 2011 tot aan de dag der algehele voldoening. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
[…]
Voor het overige (te weten: € 1.866,-) kan de benadeelde partij niet in haar vordering worden ontvangen. Het gedeelte van de vordering dat ziet op de aanschaf van de alarminstallatie (€ 1.666,-) kan niet worden aangemerkt als rechtstreekse schade. Dat geldt ook voor het gedeelte dat ziet op de goederen die zich in het weggenomen voertuig bevonden (€ 200,-). Daarvan acht het hof onvoldoende gebleken dat verdachte de beschikking heeft gekregen over deze zich los in de auto bevindende goederen.
Vordering van de benadeelde partij [A] BV
[…]
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu geen sprake is van rechtstreekse schade en de vordering voorts onvoldoende is onderbouwd.
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 7.456,-. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.956,-. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Het hof zal – evenals de rechtbank – de vordering toewijzen voor zover deze ziet op de huur voor een vervangende auto (te weten: € 1.185,-). De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 september 2011 tot aan de dag der algehele voldoening. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Het hof verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk ten aanzien van het overige deel van de vordering (te weten: € 6.271,-). Voor zover het ziet op het verschil dagwaarde/werkelijke waarde van de auto overweegt het hof dat de vordering (te weten: € 4.500,-) niet dan wel onvoldoende is onderbouwd en verdere behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. Voor zover het ziet op de gereedschappen die in het voertuig lagen (te weten: € 1.771,-) is het hof van oordeel dat deze schade niet als rechtstreekse schade kan worden aangemerkt, nu onvoldoende is gebleken dat verdachte de beschikking heeft gekregen over deze zich los in de auto bevindende goederen. De benadeelde partij kan de vordering voor deze delen aanbrengen bij de burgerlijke rechter.”
12. Aan het middel is allereerst ten grondslag gelegd dat het enkele feit dat de verdachte zich op grote schaal en in min of meer georganiseerd verband schuldig heeft gemaakt aan de heling van gestolen voertuigen niet kan leiden tot de eenduidige conclusie dat de diefstal en de heling in zodanig nauw verband tot elkaar staan dat gesproken kan worden van rechtstreekse schade en dat voor zover het hof anders heeft geoordeeld, dit oordeel getuigt van een onjuiste rechtsopvatting dan wel niet zonder meer begrijpelijk is. Verder is ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [A] B.V. aan het middel ten grondslag gelegd dat de gebezigde bewijsmiddelen geen informatie bevatten over de betrokkenheid van de verdachte bij de diefstal van de Opel Vivaro respectievelijk de Mercedes 320. Ten slotte is aan het middel ten grondslag gelegd dat [benadeelde 2] niet zelf bestolen is van het door de verdachte vervolgens geheelde goed, aangezien de Mercedes 320 eigendom is van [A] B.V., zodat het voor rekening van [A] B.V. komt dat [benadeelde 2] aangifte heeft gedaan, althans [benadeelde 2] zijn tijd niet bij de verdachte in rekening kan brengen.
13. Vooropgesteld moet worden dat de benadeelde partij in het strafproces vergoeding kan vorderen van de schade die zij door een strafbaar feit heeft geleden indien tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de schade voldoende verband bestaat om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden. Voor de beantwoording van de vraag of zodanig verband bestaat zijn de concrete omstandigheden van het geval bepalend.1.Daarbij merk ik op dat uit de rechtspraak van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat de voorwaarde dat voldoende verband bestaat tussen het bewezenverklaarde feit en de gevorderde schade niet al te strikt moet worden uitgelegd. Zo is niet uitgesloten dat de schade weliswaar niet het rechtstreekse gevolg is van de bewezenverklaarde gedraging als zodanig, maar dat – gelet op de uit de bewijsvoering blijkende gedragingen van de verdachte – de door de benadeelde partij geleden schade in zodanig nauw verband staat met het bewezenverklaarde feit, dat die schade redelijkerwijs moet worden aangemerkt als rechtstreeks aan de benadeelde partij door dat feit te zijn toegebracht.2.
14. De vraag of voldoende verband bestond tussen de heling van een voorwerp en de door de benadeelde (voorheen beledigde) partij geleden schade is enkele keren aan de orde gekomen in de rechtspraak van de Hoge Raad. Allereerst overwoog de Hoge Raad in zijn arrest van 24 maart 1998, voor zover hier van belang, het volgende:
“5.1. Het middel klaagt erover dat het Hof de vordering van de beledigde partij ten onrechte heeft toegewezen aangezien de beledigde partij in deze zaak niet rechtstreeks is benadeeld door het bewezenverklaarde feit. Het middel voert daartoe aan dat bij een veroordeling ter zake van heling sprake is van een te ver verwijderd verband tussen het bewezenverklaarde strafbare feit en de door de beledigde partij geleden schade en voorts dat de geschonden norm niet specifiek strekt ter bescherming tegen schade zoals die door de beledigde partij is geleden.
5.2.
De aan het middel kennelijk ten grondslag liggende opvatting dat de strafbaarstelling van heling niet (mede) strekt ter bescherming van het belang van de rechthebbende op het geheelde goed en dat een bestolene reeds daarom niet als beledigde (thans benadeelde) partij aanspraak kan maken op vergoeding van zijn schade door de heler is niet juist. De concrete omstandigheden van het geval zijn bepalend voor de beantwoording van de vraag of voldoende verband bestaat tussen de helingshandeling en de door de rechthebbende op het geheelde goed geleden schade om te kunnen aannemen dat deze door die helingshandeling rechtstreeks schade heeft geleden.
5.3
Het Hof heeft geoordeeld dat de bewezenverklaarde opzetheling en de kort daarvoor gepleegde diefstal van de geldkist in zodanig nauw verband staan tot elkaar dat de door de verdachte gepleegde opzetheling rechtstreeks de door de beledigde partij geleden schade heeft veroorzaakt. Dit oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting, in aanmerking genomen dat, naar het Hof blijkens het hiervoor onder 4.2 overwogene heeft vastgesteld, de verdachte aan [betrokkene 3] , een zoon van de beledigde partij, had gevraagd hem ƒ 50,- te lenen, dat [betrokkene 3] hem had gezegd dit geld niet te hebben, dat zij beiden vervolgens naar de woning van de beledigde partij zijn gegaan, dat de verdachte buiten bleef wachten terwijl [betrokkene 3] naar binnen ging en dat [betrokkene 3] een rugzak met daarin de in de bewezenverklaring vermelde geldkist met inhoud uit het badkamerraam heeft geworpen naar de onder dat raam staande verdachte, die daarop met deze rugzak is weggefietst.”3.
15. In een tweede zaak, waarin de Hoge Raad op 24 september 2013 arrest heeft gewezen, had het hof bewezenverklaard dat de verdachte een personenauto voorhanden had gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van voornoemde auto redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof. Het hof wees een vordering van een benadeelde partij toe en overwoog daartoe dat het uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende was gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade had geleden. De geheelde personenauto behoorde toe aan de benadeelde partij en de door haar gevorderde schade bestond uit een kapot contactslot en het verlies van verschillende gereedschappen die in de gestolen auto lagen opgeslagen. De Hoge Raad overwoog:
“Het Hof heeft kennelijk aangenomen dat er voldoende rechtstreeks verband bestaat tussen de helingshandeling en de door de rechthebbende op het geheelde goed geleden schade. Dit oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en behoefde geen nadere motivering, in aanmerking genomen dat het bestaan van zodanig verband in gevallen als deze niet is uitgesloten (vgl. HR 24 maart 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD0985, NJ 1998/537) en door of namens de verdachte in feitelijke aanleg geen verweer is gevoerd tegen de vordering van de benadeelde partij en dus ook niet is betwist dat in het onderhavige geval dit verband aanwezig was.”4.
16. Verder oordeelde de Hoge Raad in 2015 dat het oordeel van het hof dat het bewezenverklaarde witwassen van grote geldbedragen en het in de bewezenverklaring bedoelde misdrijf waaruit die geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren, in zodanig nauw verband staan tot elkaar dat de benadeelde partij door het “medeplegen van witwassen” rechtstreeks schade heeft geleden, niet getuigt van een onjuiste rechtsopvatting en, in aanmerking genomen de uit de bewijsvoering blijkende feiten en omstandigheden, niet onbegrijpelijk is.5.In die zaak was de verdachte veroordeeld wegens het medeplegen van witwassen van grote geldbedragen. Deze geldbedragen waren met behulp van ontvreemde overschrijvingskaarten overgemaakt van de rekening van de benadeelde partij naar de rekening van de moeder van een medeverdachte. Het hof oordeelde dat de bewezenverklaarde handeling in rechtstreeks verband stond met de wegnemingshandeling (middels de ontvreemde overschrijvingskaarten) en zodanig bepalend was voor het ontstaan van de schade dat deze schade moest worden gezien als het rechtstreekse gevolg van de bewezenverklaarde gedraging.
17. In de nu voorliggende zaak heeft het hof geoordeeld dat de benadeelde partij [benadeelde 1] door de onder 2 bewezenverklaarde heling, meer in het bijzonder de heling van de Opel Vivaro, rechtstreekse schade heeft geleden. Deze schade betreft inkomstenderving als gevolg van de diefstal van de Opel Vivaro met daarin gereedschappen van de benadeelde partij. Aan zijn oordeel dat er voldoende verband bestaat tussen de heling van de Opel Vivaro en deze schade heeft het hof ten grondslag gelegd dat de verdachte de diefstallen van de voertuigen in de hand heeft gewerkt door zich op grote schaal en in min of meer georganiseerd verband schuldig te maken aan de bewezenverklaarde heling van gestolen voertuigen.
18. De bewijsvoering van het hof houdt in dat kader onder meer in dat de verdachte en de medeverdachten zich in georganiseerd verband en op grootschalige wijze hebben beziggehouden met de inkoop van gestolen auto’s, het demonteren van gestolen auto’s en de verkoop van gedemonteerde onderdelen. Verder kan uit de bewijsvoering van het hof worden afgeleid dat de Opel is gestolen met het oog op deze handel in gestolen auto’s en auto-onderdelen. De door het hof gebezigde bewijsmiddelen houden namelijk onder meer in dat de Opel is gestolen in opdracht van medeverdachte [medeverdachte 1] , dat [medeverdachte 1] de Opel in de loods van de verdachte heeft gezet, dat [medeverdachte 1] tevoren had gezegd dat hij aan een dergelijke bus kon komen en dat de verdachte heeft verklaard dat dit soort bussen “gewoon handel” is en dat er veel vraag naar is.
19. Gelet op het voorgaande geeft het oordeel van het hof dat het bewezenverklaarde medeplegen van opzetheling in zodanig nauw verband staat tot de diefstal van de Opel dat de benadeelde partij [benadeelde 1] door het “medeplegen van opzetheling” rechtstreeks schade heeft geleden, mijns inziens geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is ook niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
20. Verder heeft het hof geoordeeld dat de benadeelde partijen [benadeelde 2] en [A] B.V. door de onder 2 bewezenverklaarde heling, meer in het bijzonder de heling van de Mercedes 320, rechtstreekse schade hebben geleden. Deze schade betreft ten aanzien van benadeelde partij [benadeelde 2] inkomstenderving en reiskosten in verband met het doen van aangifte en ten aanzien van benadeelde partij [A] B.V. de kosten in verband met de huur van een vervangende auto. Aan zijn oordeel dat er voldoende verband bestaat tussen de heling van de Mercedes 320 en deze schade heeft het hof ten grondslag gelegd dat de verdachte de diefstallen van de voertuigen in de hand heeft gewerkt door zich op grote schaal en in min of meer georganiseerd verband schuldig te maken aan de bewezenverklaarde heling van gestolen voertuigen.
21. Ten aanzien van de Mercedes 320 houden de door het hof gebezigde bewijsmiddelen in dat de sleutel van de Mercedes is weggenomen uit de woning van benadeelde partij [benadeelde 2] en dat – kennelijk met behulp van die sleutel – vervolgens de Mercedes is weggenomen. In de loods van de verdachte is vervolgens deze Mercedes gestript aangetroffen. Daaruit volgt dat het verwerven en voorhanden hebben van deze Mercedes door de verdachte en zijn mededader deel uitmaakte van de handel in gestolen auto’s en auto-onderdelen waarmee de verdachte en de medeverdachten zich bezighielden. Verder houdt de bewijsvoering in dat het oogmerk van de organisatie waaraan de verdachte en de medeverdachten deelnamen was gericht op het verkrijgen van personenauto ’s door mensen te benaderen die over een van misdrijf verkregen personenauto konden beschikken.
22. Gelet hierop meen ik dat het oordeel van het hof dat het bewezenverklaarde medeplegen van opzetheling in zodanig nauw verband staat tot de diefstal van de Mercedes dat de benadeelde partijen [benadeelde 2] en [A] B.V. door het “medeplegen van opzetheling” rechtstreeks schade hebben geleden, mijns inziens geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is ook niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Daarbij neem ik in het bijzonder in aanmerking dat, zoals het hof heeft vastgesteld, de verdachte en de medeverdachten mensen benaderden die over een van misdrijf verkregen personenauto konden beschikken. De gestolen voertuigen werden vervolgens ingekocht en gedemonteerd, zoals kennelijk ook met deze Mercedes 320 is gebeurd, waarna de onderdelen werden verkocht. Door de heling van de voertuigen is met andere woorden niet alleen in algemene zin de diefstal van voertuigen in de hand gewerkt, maar de verdachte en de medeverdachten hebben autodieven actief benaderd om aan voertuigen te komen ten behoeve van hun handel.
23. Daarbij merk ik op dat de omstandigheid dat de Mercedes 320 eigendom was van de benadeelde partij [A] B.V. mijns inziens niet in de weg staat aan het oordeel van het hof dat de inkomstenderving en reiskosten van de benadeelde partij [benadeelde 2] in verband met het doen van aangifte rechtstreekse schade betreffen. In dat kader stel ik voorop dat, zoals ook in de toelichting op het middel wordt opgemerkt, van rechtstreekse schade sprake was in een geval waarin de benadeelde partij vergoeding vorderde van loon gederfd door het opnemen van een vrije dag vanwege de door de verdachte in haar woning gepleegde inbraak.6.In deze zaak heeft de benadeelde partij [benadeelde 2] , mede namens [A] B.V., de eigenaar van de Mercedes, aangifte gedaan. Deze aangifte zag echter niet alleen op de diefstal van de Mercedes, maar tevens op de diefstal van de sleutel van deze Mercedes uit zijn woning, welke diefstal kennelijk is gepleegd ten behoeve van de diefstal van de Mercedes. De aangifte betreft met andere woorden niet een strafbaar feit waarvan alleen de benadeelde partij [A] B.V. het slachtoffer was, maar waarvan tevens de benadeelde partij [benadeelde 2] zelf het slachtoffer was.
24. Het middel faalt.
Tweede middel
25. Het middel klaagt over de vervangende hechtenis bij de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen.
26. Het middel is, gelet op HR 26 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:914, terecht voorgesteld. De Hoge Raad kan bepalen dat in plaats van vervangende hechtenis gijzeling van gelijke duur zal worden toegepast.
Conclusie
27. Het tweede middel slaagt. Het eerste middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering.
28. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
29. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor zover bij de oplegging van schadevergoedingsmaatregelen ten behoeve van de in het arrest genoemde slachtoffers vervangende hechtenis is toegepast, tot bepaling dat met toepassing van art. 6:4:20 Sv gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 09‑11‑2021
Zie de vordering tot cassatie in het belang der wet van toenmalig AG Bleichrodt (ECLI:NL:PHR:2016:626, onder 14-15) voor HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1522.
HR 24 maart 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD0985.
HR 24 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:779.
HR 3 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:216, NJ 2015/359 m.nt. Schalken. Zie ook de conclusie van AG Harteveld (ECLI:NL:PHR:2017:247) voor HR 11 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:651 (HR: art. 81 RO) en de conclusie van toenmalig AG Bleichrodt (ECLI:NL:PHR:2019:610) voor HR 11 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:827 (HR: art. 81 RO).
HR 6 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5551.