Deze zaak hangt samen met de zaak 11/05112 waarin ik heden eveneens concludeer.
HR, 27-11-2012, nr. 11/01064
ECLI:NL:HR:2012:BY0838, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
27-11-2012
- Zaaknummer
11/01064
- Conclusie
Mr. Aben
- LJN
BY0838
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BY0838, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 27‑11‑2012
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHSGR:2011:BQ9480
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BY0838
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHSGR:2011:BQ9480
ECLI:NL:HR:2012:BY0838, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 27‑11‑2012; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSGR:2011:BQ9480, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BY0838
In cassatie op: ECLI:NL:GHSGR:2011:BQ9480, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Beroepschrift, Hoge Raad, 03‑02‑2012
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2012-0310
Conclusie 27‑11‑2012
Mr. Aben
Partij(en)
Nr. 11/01064
Mr. Aben
Zitting 2 oktober 2012
Conclusie inzake:
[Verdachte]1.
1.
Het gerechtshof te 's-Gravenhage heeft bij arrest van 17 februari 2011, met vrijspraak van het onder 2 en 4 tenlastegelegde, de verdachte ter zake van: 1. "medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod" en 3. "deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven", veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig maanden. Voorts heeft het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
2.
Namens de verdachte heeft mr. G.N. Weski, advocaat te Rotterdam, cassatie ingesteld. Mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, heeft een schriftuur ingezonden houdende drie middelen van cassatie.
3.1.
Het eerste middel klaagt dat de verwerping van een (bewijs)verweer en de bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde onvoldoende met redenen zijn omkleed.
3.2.
Ten laste van de verdachte is onder 1 kortgezegd bewezenverklaard dat hij tezamen en in vereniging met anderen 70 kilogram heroïne heeft uitgevoerd uit Nederland. De verdachte zou betrokken zijn geweest bij het transport van de kist waarin de heroïne zich bevond.
3.3.
Die bewezenverklaring steunt voor zover hier van belang op de volgende bewijsmiddelen:
"10.
Het proces-verbaal van verhoor van de politie Zuid-Holland-Zuid, (...), d.d. 13 juni 2006, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (...):
als de op 13 juni 2006 tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van medeverdachte [medeverdachte]:
Ik wil nu gaan verklaren wat mijn aandeel is geweest in het gebeuren met die kist. Zoals ik al verklaarde bracht ik de lege kist aan de [a-straat]. [Betrokkene 2] vroeg of ik een paar tassen die in de loods stonden bij hem wilde brengen. [Betrokkene 2] heeft de tassen van mij overgenomen en in de kist gezet. Ik heb wel gevraagd aan [betrokkene 2] wat er in de tassen zat en [betrokkene 2] zei dat er speed in zat.
(...)
18.
Het proces-verbaal van verhoor van de politie Zuid-Holland-Zuid, (...), d.d. 28 mei 2006, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (...):
als de op 27 mei 2006 tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van de verdachte:
(...) U leest mij een gesprek van 18 mei 2006 voor, waarin ik contact heb met [betrokkene 1]. [Betrokkene 1] vraagt aan mij of ik het kistje op kan pikken waar ik het wil. Ik zeg er daar een te hebben die er begeleid uit gaat. U zegt, dat ik zeg de kist daar vandaag of morgen op te halen en dat [betrokkene 1] een mooi faxie moet maken en dat [...] niet genoemd mag worden. Dit gesprek gaat over dezelfde kist. Ik wist dat er drugs in die kist zaten.
(...)
19.
Het proces-verbaal van verhoor van de politie Zuid-Holland-Zuid, (...), d.d. 20 juni 2006, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven- (...):
als de op 20 juni 2006 tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van medeverdachte [betrokkene 3]:
Natuurlijk wisten we allemaal wel dat er speed of hash in de kist moest zitten. Met allemaal bedoel ik [betrokkene 1], [betrokkene 2], [verdachte] en ik, gewoon iedereen die toen ook bij dat gesprek aanwezig was. (...) Normaal gesproken moet [betrokkene 2] met [betrokkene 1] en mij over die hash bellen. Als hij iets heeft dan moet hij ons bellen en zeggen van ik heb zoveel van dit of zoveel van dat en dat moet vervoerd worden. [Betrokkene 1] heeft daarin zijn deel en ik heb daarin mijn deel. [Betrokkene 1] neemt contact op met de vervoerder, in het laatste geval [verdachte]. Het deel van [betrokkene 2] is het ontvangen van die zooi en het verpakken. Dit gebeurde een paar keer in de maand. Ik bestelde dan een kistje voor onszelf, [betrokkene 1], [betrokkene 2] en mij en dan moest er softdrugs in verpakt en vervoerd worden. (...) Nou zo'n anderhalf jaar vervoeren [betrokkene 2], [betrokkene 1] en ik kistjes met daarin softdrugs naar Engeland. Het maakte niet zo uit wie wat deed, maar ons groepje deed dit gezamenlijk. (Verbalisanten: werd [verdachte] daar vaak voor gebruikt?) Nou, die had toch niet voor niets een Hummer. Over het transport weet [betrokkene 1] meer. [Verdachte] vervoerde wel vaak. Ik verdiende daar niet echt veel mee. De verdeling was allemaal evenveel. Het was niet elke keer evenveel. Het ging om ons drieën. Het geld werd in Alblasserdam afgegeven en degene die er dan was, maakte de verdeling. Als je echt een beetje mee wil verdienen dan moet je zo'n 100 kilo softdrugs transporteren. Als alles eraf was gehaald, de kosten van transporteren en zo, dan hield je per persoon zo'n € 4.000 over. We waren met z'n drieën gelijk in de verdeling van het geld en onze rol in het geheel omtrent het transporteren van softdrugs. Er werd zo'n 80 a 100 kilo softdrugs per keer vervoerd om een beetje winst te maken. Wij vervoerden normaal gesproken weed naar Engeland. (...) Ik ben in dit wereldje gerold doordat [betrokkene 1] mij heeft benaderd. Dit is ongeveer 2 jaar geleden. [Betrokkene 1] en [betrokkene 2] deden toen in softdrugs transporten, dat wist ik."
- 20.
Het proces-verbaal van verhoor van de politie Zuid-Holland-Zuid, d.d. 29 juni 2006, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (...):
als de op 29 juni 2006 tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van medeverdachte [betrokkene 3]:
(...) Wij betalen [verdachte] per kist, niet per hoeveelheid die er in zit. Hij kreeg een vaste prijs per kist."
3.4.
Het middel doelt kennelijk op hetgeen blijkens de aldaar overgelegde pleitnotities ter terechtzitting in hoger beroep van 25 januari 2011 is aangevoerd, voor zover inhoudend:
"Het dossier bevat weliswaar een grote hoeveelheid verklaringen en taps van de figuranten in dit dossier ten aanzien van de eigen en elkaars eventuele kennis met de kist en eventueel de inhoud daarvan, doch ten aanzien van client is geen van die personen in staat enige uitspraak te doen, omdat men nu eenmaal geen contact met client over die kist met hem heeft gehad. (...)
Integendeel uit alles blijkt, dat client juist niet op de hoogte was van de inhoud van de kist. Ik wijs op de inhoud van de taps van 23 mei 2006 te 12.16 uur van client met [betrokkene 1], waarin [betrokkene 1] tegen client zegt dat hij opdrachtgevers heeft en client reageert met de woorden: nee, nee, dat snap ik niet. Of de tap d.d. 24 mei te 12.03, waarop [betrokkene 1] tegen client zegt, dat hij bezoek heeft en eisen dat hij komt, waarop client klaarblijkelijk niet begrijpt waar het over gaat. (...) Pas nadat client werd ontboden voor een bespreking, werd het hem duidelijk gemaakt, dat de kist verdovende middelen had bevat. (...)
Met andere woorden u houdt over het gegeven, dat op een ver van client gelegen plaats een kist wordt aangetroffen die verdovende middelen zou hebben bevat, die mogelijk zich op het bedrijf van client zou hebben bevonden, die nimmer in handen van client is geweest, die niet door client ooit geopend is gezien, waaromtrent in relatie tot client nimmer enige verklaring omtrent wetenschap van de vermeende verdovende middelen is afgelegd, waaromtrent geen sporen in enigerlei zin ten aanzien van client zijn aan te wijzen en welke kist expliciet stelde niet binnen zijn bedrijf te hebben en geen enkele betrokkenheid bij wenste op het moment, dat hij met een mogelijke herkomst werd geconfronteerd.
Primair dient, zoals eerder betoogd bij gebreke aan een betrouwbare monstername, althans op grond van de afwezigheid van redengevend direct bewijs, althans op grond van de vrijwillige terugtred dient te worden vrij gesproken van deze zaak 1."
3.5.
Het hof heeft dat verweer als volgt samengevat en verworpen:
"Opzet
De verdediging heeft betoogd dat de verdachte niet op de hoogte was van de inhoud van de kist. Het hof overweegt dienaangaande dat uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte wist dat er zich in de kist harddrugs bevonden. De verdachten en zijn medeverdachten waren immers in de veronderstelling dat er speed in de kist zat. Aldus heeft de verdachte welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zich in de kist andere harddrugs, zoals in dit geval heroïne, zouden bevinden. De verdachte heeft derhalve voorwaardelijk opzet op de uitvoer van heroïne gehad."
3.6.
De tot bewijs gebezigde verklaring van de verdachte houdt in dat hij wist dat er "drugs" in de kist zaten, niet dat er 'harddrugs' in zaten. Voorts houdt de tot bewijs gebezigde verklaring van medeverdachte [betrokkene 3] in dat onder meer de verdachte wist dat er speed of hash in de kist zat. Een en ander wettigt dus niet de gevolgtrekking dat de verdachte en zijn medeverdachten wisten dat er harddrugs in de kist zaten. Uit de tot bewijs gebezigde verklaring van de medeverdachte [medeverdachte] kan wel worden afgeleid dat hij wist dat er speed in de kist zat, maar uit niets blijkt dat hij die kennis heeft gedeeld met bijvoorbeeld de verdachte en daaruit volgt dus niet dat zijn medeverdachten, onder wie de verdachte, dat ook wisten. Uit de verklaring van [betrokkene 3] kan voorts worden afgeleid dat ze "normaal gesproken" softdrugs vervoerden, en dat de verdachte uit de aan hem betaalde prijs voor het vervoer van de kist niet heeft hoeven afleiden dat er in dit geval harddrugs in de kist zaten aangezien hij een vaste prijs per kist betaald kreeg.
Gelet daarop, en nu de overige gebezigde bewijsmiddelen niets inhouden omtrent de wetenschap van de verdachte en zijn medeverdachten over de inhoud van de kist, is 's hofs overweging dat de verdachte en (al) zijn medeverdachte in de veronderstelling verkeerden dat er speed in de kist zat, niet zonder meer begrijpelijk. Het middel klaagt derhalve terecht over het daarop gebaseerde oordeel dat de verdachte welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er zich harddrugs, zoals in dit geval speed, in de kist zouden bevinden.
Het middel slaagt dus.
4.1.
Het tweede middel klaagt dat het hof niet heeft gerespondeerd op het verweer dat het openbaar ministerie ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde niet-ontvankelijk moet worden verklaard, nu het in strijd met het gelijkheids- en opportuniteitsbeginsel heeft gehandeld.
4.2.
Het middel doelt op hetgeen de raadsvrouw van de verdachte ter zitting in hoger beroep van 25 januari 2011 heeft aangevoerd, voor zover inhoudend:
"Ten aanzien van zaak 2, 4 en 7 gezamenlijk.
Het gelijkheidsbeginsel.
(...)
In zaak 7 worden noch [betrokkene 6] noch [betrokkene 7] vervolgd voor art 140 Sr, hoewel beiden in de dossiers worden genoemd, net als client als vervoerders voor [betrokkene 1], [betrokkene 3] en [betrokkene 2] en hebben beiden nb van zichzelf en met name [betrokkene 6] in zijn verklaring van 11 januari 2006, waar hij spreekt in confrontatie met een lijst van 177 verdachte transporten, dat hij deze voor de groep [van betrokkene 3] uitvoerde en zo'n 200 a 300 per kistje kreeg van [betrokkene 3] of [betrokkene 1]. Hij stelt deze inkomsten in en buiten de boekhouding te hebben gehouden.
Absoluut onbegrijpelijk is dan, dat deze twee personen niet en client wel in het kader van art 140 Sr. worden vervolgd.
Het openbaar ministerie heeft deze niet vervolging slechts verklaard vanuit haar beslissing om hen niet te vervolgen. Geen verklaring dus.
In dit kader moge ik nog wijzen op HR 18 mei 1999, NJ 1999, 578 en Gerechtshof 's-Gravenhage 12 april 2002, LJN-nr. AE4747 en Rb Breda 14 april 2005; (LJN AT3966) en Hof A'dam 7 mei 2002 (NBSr 2002, nr 343).
Het betreft hier immers de begrenzing van de bevoegdheid van het Openbaar Ministerie ex artikel 167, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering (het opportuniteitsbeginsel).
Gelet op de gelijkheid van de feitencomplexen tussen die verdachten en mijn cliënt en de niet aanvaardbare wijze waarop het openbaar ministerie die willekeur heeft verklaard, meen ik dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk in de vervolging van de feiten 4 en 7 dient te worden verklaard vanwege kennelijk schending van het gelijkheidsbeginsel."
4.3.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 25 januari 2011 heeft de advocaat-generaal aldaar overeenkomstig zijn overgelegde schriftelijke requisitoir het woord gevoerd. Dat requisitoir houdt in, voor zover hier van belang:
"Tenslotte is in eerste aanleg met name door de raadsvrouwe van [verdachte] een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. In haar ogen zou het openbaar ministerie onrechtmatig hebben gehandeld door bepaalde medeverdachten niet en haar client wel te vervolgen. Zij noemde met name [betrokkene 8], [betrokkene 9], [betrokkene 6] en [betrokkene 7]. De verklaringen die daarvoor zijn gegeven door de officier van justitie zijn echter redengevend en afdoende. Ten aanzien van [betrokkene 8] en [betrokkene 9] geldt dat, in tegenstelling tot [verdachte], onvoldoende gebleken is van de opzet op het vervoer van illegale stoffen. Ten aanzien van [betrokkene 7] en [betrokkene 6], die zij speciaal in relatie tot vervolging wegens deelneming aan de criminele organisatie noemt, is veel minder bekend over de aard en intensiteit van de samenwerking met de kernleden van de groep. Dit in tegenstelling tot [verdachte], die betrokken is geweest bij de onderschepte transporten en die ook vaak voorkomt in de afgetapte telefoongesprekken.
Conclusie is derhalve dat alle op niet ontvankelijkheid van het openbaar ministerie gerichte verweren dienen te falen."
4.4.
Het bestreden arrest houdt voorts in, voor zover hier van belang:
"Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging op gronden zoals weergegeven in haar pleitnotities.
Het hof verwerpt dit verweer nu niet is gebleken dat doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan, (...)."
4.5.
Het middel faalt reeds, nu het hof gelet op de hiervoor weergegeven overweging wel heeft gerespondeerd op het in het middel bedoelde verweer. Het hof is weliswaar niet specifiek op dat verweer ingegaan, maar daartoe was het niet gehouden. Mede in het licht van hetgeen de advocaat-generaal heeft aangevoerd, is 's hofs kennelijke oordeel dat het gelijkheids- en opportuniteitsbeginsel niet zijn geschonden door de 'niet vervolging' van [betrokkene 7] en [betrokkene 6], ook zonder nadere motivering niet onbegrijpelijk. Het middel faalt.
5.1.
Het derde middel behelst de klacht dat als gevolg van het niet tijdig aanvullen van het verkorte arrest met de bewijsmiddelen, de Hoge Raad niet binnen acht maanden na het instellen van beroep in cassatie in het bezit is gesteld van de gedingstukken, zodat de berechting van verdachte niet plaatsvindt binnen de redelijke termijn als voorzien in art. 6 EVRM. Dat zou dienen te leiden tot strafverlaging.
5.2.
De verdachte heeft tegen het arrest van 17 februari 2011 op 28 februari 2011 cassatieberoep ingesteld. Het verkorte arrest is eerst op 11 november 2011 aangevuld, derhalve na ommekomst van de ingevolge art. 415 Sv jo art. 365a lid 3 Sv in deze van toepassing zijnde termijn van vier maanden. Terecht wijst de steller van het middel erop dat de niet-inachtneming van de in art. 365a lid 3 Sv voorgeschreven termijn niet leidt tot nietigheid2., maar dat die verlate aanvulling wel (mede) ertoe heeft geleid dat de stukken pas op 18 november 2011 ter griffie van de Hoge Raad zijn ontvangen. Dat betekent dat i.c. sprake is van een overschrijding van de inzendtermijn met nagenoeg drie weken. Nu het eerste middel naar mijn inzicht zal moeten slagen, zal de rechter naar wie de zaak wordt verwezen deze termijnoverschrijding in acht kunnen nemen bij de strafoplegging.
6.
Het eerste en derde middel slagen. Het tweede middel kan met de aan art. 81 RO ontleende motivering worden afgedaan.
- 9.
Gronden die tot ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak zouden behoren te leiden, heb ik niet aangetroffen.
- 10.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend voor wat betreft de beslissing ten aanzien van feit 1 en de strafoplegging, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 27‑11‑2012
Zie o.m. HR 24 maart 1998, NJ 1998/557.
Uitspraak 27‑11‑2012
Inhoudsindicatie
Falende bewijsklacht (voorwaardelijk) opzet op uitvoer heroïne.
Partij(en)
27 november 2012
Strafkamer
nr. S 11/01064
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 17 februari 2011, nummer 22/002457-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissing ter zake van het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel bevat in de kern de klacht dat het Hof met betrekking tot feit 1 ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd het opzet op de uitvoer van 70 kilogram heroïne bewezen heeft verklaard.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 1 mei 2006 tot en met 19 mei 2006 te Papendrecht en te Ridderkerk en te Alblasserdam tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, (als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet), ongeveer 70 kilogram van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de wet behorende lijst I."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op onder meer de volgende bewijsmiddelen:
"4.
Een als bijlage bij het proces-verbaal van de politie Zuid-Holland-Zuid met proces-verbaalnummer 06-501880(onderzoek "Gigant") gevoegd tapverslag, onder meer inhoudende - zakelijk weergegeven - (map 03, p. 19):
Gespreksgegevens: [...]
Tijdstip: 17-05-06 11:35:25
Met nummer 06-[001]
Tenaamstelling: IGB [betrokkene 1]
Beller: [verdachte]
Gebelde: [betrokkene 1]
- R.
= [verdachte]
- J.
= [betrokkene 1]
J: drie om drie.
R: drie om drie? Het is toch iets anders wat je nu toch gaat versturen?
J: Ja, ja oké, dat moet ik nog effe overleggen met die gasten.
R: Het was toch 24 of zo?
R: Het was toch 300 de "K"?
J: Jaha, ja voor mij , wat IK krijg.
J: Nee joh, maar goed, dat is het normale gebeuren.
R: Nee joh, dat niet. Die zooi, daar krijg je veel meer voor.
J: Nee, je krijg ook wel meer jongen.
J: Ik krijg er 300 de 'key' voor.
R: Dat is gewoon veel te weinig.
(...)
10.
Het proces-verbaal van verhoor van de politie Zuid-Holland-Zuid, documentcode 060623.0944.V07, d.d. 13 juni 2006, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (map 05, p. 9):
als de op 13 juni 2006 tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van medeverdachte [medeverdachte]:
Ik wil nu gaan verklaren wat mijn aandeel is geweest in het gebeuren met die kist. Zoals ik al verklaarde bracht ik de lege kist aan de [a-straat]. [Betrokkene 2] vroeg of ik een paar tassen die in de loods stonden bij hem wilde brengen. [Betrokkene 2] heeft de tassen van mij overgenomen en in de kist gezet. Ik heb wel gevraagd aan [betrokkene 2] wat er in de tassen zat en [betrokkene 2] zei dat er speed in zat. [Betrokkene 2] wilde ook boeken in de kist doen. Ik heb hem die boeken aangegeven. [Betrokkene 2] deed ze op die tassen in de kist. Nadat de boeken bij de tassen waren gedaan heeft [betrokkene 2] het deksel op de kist gespijkerd. Daarna deed [betrokkene 2] spanbanden om de kist en plakte daar de blauw met witte stickers op. Op die stickers stonden letters. Ik weet dat de kist van de [a-straat] naar Ridderkerk is gegaan en daarna naar de [b-straat] in Papendrecht.
(...)
18.
Het proces-verbaal van verhoor van de politie Zuid-Holland-Zuid, documentcode 060527.1355.V03, d.d. 28 mei 2006, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (map 04, p. 9-10):
als de op 27 mei 2006 tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van de verdachte:
- U.
leest mij een gesprek van 17 mei 2006 voor, waarin ik telefonisch contact heb met [betrokkene 1]. In het gesprek ben ik boos en zeg ik dat [betrokkene 1] de kist weer op moet komen halen. U leest mij een gesprek van 18 mei 2006 voor, waarin ik contact heb met [betrokkene 1]. [Betrokkene 1] vraagt aan mij of ik het kistje op kan pikken waar ik het wil. Ik zeg er daar een te hebben die er begeleid uit gaat. U zegt, dat ik zeg de kist daar vandaag of morgen op te halen en dat [betrokkene 1] een mooi faxie moet maken en dat [...] niet genoemd mag worden. Dit gesprek gaat over dezelfde kist. Ik wist dat er drugs in die kist zaten.
19.
Het proces-verbaal van verhoor van de politie Zuid-Holland-Zuid, documentcode 060620.1329.V05, d.d. 20 juni 2006, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (map 04, p. 22-25):
als de op 20 juni 2006 tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van medeverdachte [betrokkene 3]:
Natuurlijk wisten we allemaal wel dat er speed of hash in de kist moest zitten. Met allemaal bedoel ik [betrokkene 1], [betrokkene 2], [verdachte] en ik, gewoon iedereen die toen ook bij dat gesprek aanwezig was.
Kijk, je hebt een klant die spul heeft dat van A naar B moet en die klant weet dat jij dat wel eens doet, dat transporteren. Nou, dan komt hij bij ons en wij regelen dan dat het spul van die klant van A naar B gaat. Als jij als klant spul naar de overkant, ik bedoel daar Engeland mee, wil hebben dan kom je bij mij en ik zorg daarvoor.
Normaal gesproken moet [betrokkene 2] met [betrokkene 1] en mij over die hash bellen. Als hij iets heeft dan moet hij ons bellen en zeggen van ik heb zoveel van dit of zoveel van dat en dat moet vervoerd worden. [Betrokkene 1] heeft daarin zijn deel en ik heb daarin mijn deel. [Betrokkene 1] neemt contact op met de vervoerder, in het laatste geval [verdachte]. Het deel van [betrokkene 2] is het ontvangen van die zooi en het verpakken. Dit gebeurde een paar keer in de maand. Ik bestelde dan een kistje voor onszelf, [betrokkene 1], [betrokkene 2] en mij en dan moest er softdrugs in verpakt en vervoerd worden. Dit speelt al anderhalf tot twee jaar of zo. Ik bestelde regelmatig een kistje, een paar keer per maand. Als ik er niet was dan deed een ander dat kistje bestellen en zo. [Betrokkene 4] ook. Nou zo'n anderhalf jaar vervoeren [betrokkene 2], [betrokkene 1] en ik kistjes met daarin softdrugs naar Engeland. Het maakte niet zo uit wie wat deed, maar ons groepje deed dit gezamenlijk.
(Verbalisanten: werd [verdachte] daar vaak voor gebruikt?)
Nou, die had toch niet voor niets een Hummer. Over het transport weet [betrokkene 1] meer. [Verdachte] vervoerde wel vaak. Ik verdiende daar niet echt veel mee. De verdeling was allemaal evenveel. Het was niet elke keer evenveel. Het ging om ons drieën. Het geld werd in Alblasserdam afgegeven en degene die er dan was, maakte de verdeling. Als je echt een beetje mee wil verdienen dan moet je zo'n 100 kilo softdrugs transporteren. Als alles eraf was gehaald, de kosten van transporteren en zo, dan hield je per persoon zo'n € 4.000 over. We waren met z'n drieën gelijk in de verdeling van het geld en onze rol in het geheel omtrent het transporteren van softdrugs. Er werd zo'n 80 a 100 kilo softdrugs per keer vervoerd om een beetje winst te maken. Wij vervoerden normaal gesproken weed naar Engeland. De transporteur kreeg altijd wel wat meer, zo'n € 6.000. Zo'n kistje leverde in totaal zo'n € 25.000 op. Daar moesten de kosten nog af. We kregen ongeveer € 225 per kilo.
Het varieerde per keer hoeveel er werd vervoerd. Het was niet steeds hetzelfde gewicht. Niet alleen [betrokkene 2] kwam met klanten, wij allemaal. Het afrekenen gebeurde meestal gelijk als het spul gebracht werd. Wij kregen pas betaald als het spul aangekomen was. [Verdachte] kreeg wel eens wat vooruit en [betrokkene 2] ook. Ik ben in dit wereldje gerold doordat [betrokkene 1] mij heeft benaderd. Dit is ongeveer 2 jaar geleden. [Betrokkene 1] en [betrokkene 2] deden toen in softdrugs transporten, dat wist ik.
Ik bestelde kistjes bij [A] om drugs in te vervoeren. De rol van [betrokkene 4] was dat hij een beetje mee inpakte en een manusje van alles was.
20.
Het proces-verbaal van verhoor van de politie Zuid-Holland-Zuid, d.d. 29 juni 2006, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (map 04, p. 29-35):
als de op 29 juni 2006 tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van medeverdachte [betrokkene 3]:
Als je weed vervoert, dan zit het in een doorzichtige plastic zak. Dan zie je dat het weed is. Normaal deed ik 1 doos open om te checken of er weed in zat. Ik ben wel eens bij het inpakken aanwezig geweest. Het is een jaartje geleden dat ik zelf ook ingepakt heb. Kijk er komt dan een doos en daar zit de weed in en die is dan al ingepakt. Dat werd dan in zo'n kist geflikkerd en weggestuurd. We regelden het gewoon met z'n allen, [betrokkene 1], [betrokkene 2] en ik. Wie het contact had met de klant dat lag eraan wie de klant was. Die klant kent mij, of die kent [betrokkene 2], of die kent [betrokkene 1]. Als de klant mij benaderd had, dan ging dat geld ook via mij. En als het via [betrokkene 2] ging, dan ging het geld via [betrokkene 2]. Verder regelden we met z'n drieën hoe het transport verder geregeld werd. Vanaf de 2e helft van 2004 waren we daar mee bezig.
De laatste keer dat ik een kist besteld heb, is via [betrokkene 4]. Dat was die kist die later is weggehaald. [Betrokkene 2] had het transport geregeld voor die kist met 70 kilo die gejat is uit de loods in Papendrecht. Wij betalen [verdachte] per kist, niet per hoeveelheid die er in zit. Hij kreeg een vaste prijs per kist.
(Verbalisanten: Wij laten jou een briefje zien met een berekening erop (inbeslagnummer 1.2.2.4.)
Dit is een verdeling van geld. De prijzen die erop staan zijn wel normale prijzen. Ik denk dat dit de laatste betaling is geweest. Dit heb ik gehad. (verbalisanten: verdachte kruist het bedrag 1833 aan). Dit heeft [betrokkene 1] gehad (verbalisanten: verdachte kruist het bedrag 4083 aan). Die 6000 die erop staat is naar de vervoerder gegaan.
(...)
25.
Het proces-verbaal van verhoor van de politie Zuid-Holland-Zuid, documentcode 060614.1106.V07, d.d. 14 juni 2006, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (map 05, p. 17):
als de op 14 juni 2006 tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van medeverdachte [medeverdachte]:
Vraag verbalisant: Wat stel jij je voor bij speed?
Antwoord verdachte: Ja, drugs. Ik denk iets wat je kunt snuiven en dan in poedervorm. Ik denk dan ook aan harddrugs.
26.
Het proces-verbaal van verhoor van de politie Zuid-Holland-Zuid, documentcode 060623.0944.V07, d.d. 23 juni 2006, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (map 05, p. 29-31):
als de op 23 juni 2006 tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van medeverdachte [medeverdachte]:
In al die kisten die ik vervoerd heb, zaten drugs. Dat weet ik voor 1000 procent zeker. Ik wist vanaf een half jaar geleden dat zij met drugstransporten bezig waren. [Betrokkene 2] had klanten in de weed en zij regelden dus de transporten. Het gaat over weedtransporten. Ik bedoel met ze [betrokkene 3], [betrokkene 1] en [betrokkene 2]. Als ik voor de mannen een kistje moest vervoeren dan wist ik echt wel wat erin zat.
[Verdachte] was de belangrijke schakel in het geheel want die moest zorgen dat het spul naar de overkant kwam. [Verdachte] heeft een transportbedrijf en bij die kisten zat altijd een vrachtbrief met Engelse bestemming. [betrokkene 2] was altijd aan de [a-straat]. [Betrokkene 1] is de man die de vrachtbrieven maakt. Dat heb ik met eigen ogen gezien. [Betrokkene 1] maakte alle brieven van de vrachtjes die ik naar [verdachte] heb gebracht."
2.2.3.
Het Hof heeft met betrekking tot de bewezenverklaring voorts nog het volgende overwogen:
"Opzet
De verdediging heeft betoogd dat de verdachte niet op de hoogte was van de inhoud van de kist. Het hof overweegt dienaangaande dat uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte wist dat er zich in de kist harddrugs bevonden. De verdachte en zijn medeverdachte waren immers in de veronderstelling dat er speed in de kist zat. Aldus heeft de verdachte welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zich in de kist andere harddrugs, zoals in dit geval heroïne, zouden bevinden. De verdachte heeft derhalve voorwaardelijk opzet op de uitvoer van heroïne gehad."
2.3.
De gebezigde bewijsmiddelen houden in dat de verdachte wist dat in de desbetreffende kist drugs zaten. In aanmerking genomen dat door of namens de verdachte niet is aangevoerd dat hij die kist heeft onderzocht om zich van de aard van die drugs te vergewissen, en dat hij - naar volgt uit bewijsmiddel 4 - bij het onderhavige transport niet ervan is uitgegaan dat het een "normaal gebeuren" betrof, maar "zooi waar je veel meer voor krijgt", is het in 's Hofs overwegingen besloten liggende oordeel dat de verdachte onder die omstandigheden bewust de aanmerkelijk kans heeft aanvaard dat die kist harddrugs als heroïne zou bevatten, zoals het geval bleek, en dat hij dus heeft gehandeld met het (voorwaardelijk) opzet op de uitvoer van heroïne, naar de eis der wet met redenen omkleed.
2.4.
Het middel faalt.
3. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het derde middel
4.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
4.2.
Het middel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van dertig maanden.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze 28 maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 27 november 2012.
Beroepschrift 03‑02‑2012
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
Postbus 20303
2500 EH 's‑Gravenhage
CASSATIESCHRIFTUUR
Edelhoogachtbare Heren, Vrouwen,
Ondergetekende, als daartoe door de verdachte bijzonder gevolmachtigd, mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, heeft hierbij de eer aan u Edelhoogachtbaar College te doen toekomen een schriftuur van cassatie ten vervolge op het door [verdachte], wonende te [woonplaats], ingestelde beroep in cassatie tegen het arrest van het Gerechtshof te 's‑Gravenhage d.d. 17 februari 2011 en alle door het Hof ter terechtzittingen genomen beslissingen.
In genoemd arrest heeft het Hof de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden.
Daarnaast heeft het Hof een beslissing genomen ten aanzien van een vordering van een benadeelde partij.
Als gronden van cassatie heeft ondergetekende de eer voor te dragen:
Middel I
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde, te weten het (kort zakelijk weergegeven) in de periode van 1 mei 2006 tot en met 19 mei 2006 tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van 70 kilogram heroïne, is door de verdediging van de verdachte onder meer het verweer gevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken nu verdachte niet op de hoogte is geweest van de inhoud van een kist, waarin zich heroïne heeft bevonden.
Dit verweer is door het Hof verworpen, waarbij het Hof heeft overwogen dat uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte wist dat er zich in de kist harddrugs bevonden en dat de verdachte en zijn medeverdachten in de veronderstelling verkeerden dat er speed in de kist zat, zodat verdachte welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zich in de kist andere harddrugs, zoals in dit geval heroïne, zouden bevinden zodat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de uitvoer van de heroïne.
Uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen blijkt evenwel niet, althans niet zonder meer, dat verdachte in de veronderstelling verkeerde dat er speed in de kist zat, zodat de verwerping van het verweer en de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is/zijn omkleed.
Toelichting
1.1
Aan verdachte is in feit 1 primair ten laste gelegd, dat:
‘hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2006 tot en met 19 mei 2006 te Papendrecht en/of te Ridderkerk en/of te Alblasserdam in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met anderen of een ander althans alleen opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, (als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet), ongeveer 70 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;’
1.2
In het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 24 januari 2011 is onder meer gerelateerd dat aldaar door de verdachte is verklaard:
‘()
Ik heb nooit geweten dat er drugs in de kist zaten.
()
U houdt mij voor dat ik bij de politie heb verklaard dat ik niet wist wat voor soort drugs er in de kist zat.
()’
1.3
In het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 25 januari 2011 is onder meer gerelateerd dat aldaar door mr. I.N. Weski, advocate te Rotterdam, het woord tot de verdediging is gevoerd overeenkomstig de overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitnotities. In deze pleitnotities is onder meer vermeld:
‘Het dossier bevat weliswaar een grote hoeveelheid verklaringen en taps van de figuranten in dit dossier ten aanzien van de eigen en elkaars eventuele kennis met de kist en eventueel de inhoud daarvan, doch ten aanzien van cliënt is geen van die personen in staat enige uitspraak te doen, omdat men nu eenmaal geen contact met cliënt over die kist met hem heeft gehad.
()
Integendeel uit alles blijkt, dat cliënt juist niet op de hoogte was van de inhoud van de kist.
Ik wijs op de inhoud van de taps van 23 mei 2006 te 12.16 uur van client met [betrokkene 1], waarin [betrokkene 1] tegen client zegt dat hij opdrachtgevers heeft en client reageert met de woorden: nee, nee, dat snap ik niet. Of de tap d.d. 24 mei te 12.03, waarop [betrokkene 1] tegen client zegt, dat hij bezoek heeft en eisen dat hij komt, waarop client klaarblijkelijk niet begrijpt waar het over gaat.
()
Pas nadat client werd ontboden voor een bespreking, werd het hem duidelijk gemaakt, dat de kist verdovende middelen had bevat.
()
Met andere woorden u houdt over het gegeven, dat op een ver van client gelegen plaats een kist wordt aangetroffen die verdovende middelen zou hebben bevat, die mogelijk zich op het bedrijf van client zou hebben bevonden, die mogelijk zich op het bedrijf van client zou hebben bevonden, die nimmer in handen van client is geweest, die niet door client ooit geopend is gezien, waaromtrent in relatie tot client nimmer enige verklaring omtrent wetenschap van de vermeende verdovende middelen is afgelegd, waaromtrent geen sporen in enigerlei zin ten aanzien van client zijn aan te wijzen en welke kist expliciet stelde niet binnen zijn bedrijf te hebben en geen enkele betrokkenheid bij wenste op het moment, dat hij met een mogelijke herkomst werd geconfronteerd.
Primair dient, zoals eerder betoogd bij gebreke aan een betrouwbare monstername, althans op grond van de afwezigheid van redengevend direct bewijs, althans op grond van de vrijwillige terugtredt client te worden vrijgesproken van deze zaak 1.’
1.4
In het arrest heeft het Hof met betrekking tot het ten laste gelegde, bewezen verklaard, dat:
‘hij in de periode van 1 mei 2006 tot en met 19 mei 2006 te Papendrecht en te Ridderkerk en te Alblasserdam tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, (als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet), ongeveer 70 kilogram, van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I;’
1.5
In het arrest heeft het Hof een aantal nadere bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1 gebezigd.
In het arrest heeft het Hof onder meer overwogen:
‘Opzet
De verdediging heeft betoogd dat de verdachte niet op de hoogte was van de inhoud van de kist. Het hof overweegt dienaangaande dat uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte wist dat er zich in de kist harddrugs bevonden. De verdachten en zijn medeverdachten waren immers in de veronderstelling dat er speed in de kist zat.
Aldus heeft de verdachte welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zich in de kist andere harddrugs, zoals in dit geval heroïne, zouden bevinden. De verdachte heeft derhalve voorwaardelijk opzet op de uitvoer van heroïne gehad.’
1.6
Ten behoeve van de door het Hof in het arrest bewezen verklaarde feiten heeft het Hof 29 bewijsmiddelen gebezigd.
Zo heeft het Hof onder meer als bewijsmiddel (10) gebezigd een tegenover een opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van een medeverdachte [medeverdachte], inhoudende (onder meer, voorzover in dit kader van belang):
‘Ik wil u nu gaan verklaren van mijn aandeel is geweest in het gebeuren met die kist.
Zoals ik al verklaarde bracht ik de lege kist aan de [a-straat]. [betrokkene 2] vroeg of ik een paar tassen die in de loods stonden bij hem wilde brengen. [betrokkene 2] heeft de tassen van mij overgenomen en in de kist gezet. Ik heb wel gevraagd aan [betrokkene 2] wat er in de tassen zat en [betrokkene 2] zei dat er speed in zat.( )’
1.7
Uit de overige door het Hof gebezigde bewijsmiddelen kan volgen dat medeverdachte [medeverdachte] met ‘[betrokkene 2]’ de medeverdachte [betrokkene 2] heeft bedoeld.
1.8
Uit geen van de door het Hof overige gebezigde bewijsmiddelen kan volgen dat verdachte in de veronderstelling heeft verkeerd dat er speed in de kist zat, zoals het Hof in het arrest wel heeft overwogen.
Nu het Hof in de betreffende nadere bewijsoverweging ook niet het wettig bewijsmiddel heeft aangeduid waaraan het Hof deze conclusie heeft afgeleid, houdt dit in dat hierom de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed (zie in dit verband onder meer H.R. 27 oktober 2009, LJN BJ3704; H.R. 23 september 2003, NJ 2004, 165, m.nt. JR, alsmede H.R. 23 oktober 2007, NJ 2008, 69, m.nt. MJB).
1.9
Ten overvloede merkt verdachte op dat het Hof eveneens als bewijsmiddel (18) heeft gebezigd een tegenover een opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van de verdachte, inhoudende:
‘Ik wist dat er drugs in die kist zaten.’
Uit deze verklaring kan evenwel niet, althans niet zonder meer, volgen dat verdachte heeft geweten dat er zich in die kist harddrugs bevonden, zoals het Hof heeft overwogen.
Volledigheidshalve wordt in dit verband opgemerkt dat het Hof in het arrest en in de bewijsmiddelen ook nog heeft vastgesteld dat verdachte meermalen kisten met softdrugs zou hebben vervoerd, en aan een organisatie heeft deelgenomen die tot oogmerk heeft gehad het (onder meer) buiten Nederland brengen van hennep, zodat uit de verklaring van de verdachte ook niet zonder meer kan worden afgeleid dat verdachte heeft geweten dat zich in de betreffende kist harddrugs heeft bevonden.
Middel II
Ter terechtzitting in hoger beroep is door de raadsvrouwe van verdachte ten aanzien van het aan verdachte onder feit 3 ten laste gelegde het verweer gevoerd dat (kort zakelijk weergegeven) het Openbaar Ministerie in strijd met het gelijkheidsbeginsel en het opportuniteitsbeginsel heeft gehandeld, zodat het Openbaar Ministerie in de vervolging van dat feit niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Op dit verweer heeft het Hof niet gerespondeerd, zodat het arrest niet naar behoren met redenen is omkleed.
Toelichting
2.1
Aan verdachte is onder feit 3 (primair) ten laste gelegd:
‘3. zaak 7
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot en met 25 mei 2006 te Ridderkerk en/of Alblasserdam en/of elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, (welke werd gevormd door hem verdachte en/of andere natuurlijke personen), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
- —
het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben van hoeveelheden althans een hoeveelheid van een mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjies) en/of hennep, zijnde hasjiesj en/of hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II danwel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet en/of
- —
het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben van hoeveelheden althans een hoeveelheid heroïne en/of amfetamine, zijnde heroïne en amfetamine middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;’
2.2
In het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 25 januari 2011 is onder meer gerelateerd dat mr. I.N. Weski, advocate te Rotterdam, de raadsvrouwe die verdachte ter terechtzitting in hoger beroep als raadsvrouwe heeft bijgestaan, het woord tot de verdediging heeft gevoerd overeenkomst de aan het proces-verbaal gehechte pleitnotities.
In deze pleitnotities is onder meer vermeld:
‘Ten aanzien van de zaken 2, 4 en 7 gezamenlijk.
Het gelijkheidsbeginsel.
()
In zaak 7 worden noch [betrokkene 6] noch [betrokkene 7] vervolg voor art 140 Sr, hoewel beiden in de dossiers worden genoemd, net als client als vervoerders voor [betrokkene 1], [betrokkene 3] en [betrokkene 2] en hebben beiden nb van zichzelf en met name [betrokkene 6] in zijn verklaring van 11 januari 2006, waar hij spreekt in confrontatie met een lijst van 177 verdachte transporten, dat hij deze voor de groep [[van] betrokkene 3] uitvoerde en zo'n 200 a 300 per kistje kreeg van [betrokkene 3] of [betrokkene 1]. Hij stelt deze inkomsten in en buiten de boekhouding te hebben gehouden.
Absoluut onbegrijpelijk is dan, dat deze twee personen niet en cliënt wel in het kader van art 140 Sr. worden vervolgd.
Het openbaar ministerie heeft deze niet vervolging slechts verklaard vanuit haar beslissing om hen niet te vervolgen. Geen verklaring dus.
In dit kader moge ik nog wijzen op HR 18 mei 1999, NJ 1999, 578 en Gerechtshof 's‑Gravenhage 12 april 2002, LJN-nr. AE4747 en Rb Breda 14 april 2005; (LJN AT3966) en Hof A'dam 7 mei 2002 (NBSr 2002, nr 343).
Het betreft hier immers de begrenzing van de bevoegdheid van het Openbaar Ministerie ex artikel 167, tweede lid van het Wetboek van Stravordering (het opportuniteitsbeginsel).
Gelet op de gelijkheid van de feitencomplexen tussen die verdachten en mijn cliënt en de niet aanvaardbare wijze waarop het openbaar ministerie die willekeur heeft verklaard, meen ik dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk in de vervolging van de feiten 4 en 7 dient te worden verklaard vanwege kennelijk schending van het gelijkheidsbeginsel.’
2.3
In het arrest heeft het Hof het onder 3 ten laste gelegde (zaak 7) grotendeels bewezen verklaard, zonder dat het Hof in het arrest evenwel heeft gerespondeerd op het gevoerde niet-ontvankelijkheidsverweer, welk verweer door argumenten is geschraagd en van een duidelijke conclusie is voorzien.
Dit houdt in dat het Hof het arrest niet naar behoren met redenen heeft omkleed (zie in dit verband COM Jörg voor H.R. 1 februari 2000, NJ 2000, 264, alsmede H.R. 28 juni 2011, LJN BQ1948).
Middel III
Schending van het recht en/of verzuim van vormen, waarvan de niet-naleving met nietigheid wordt bedreigd, althans zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vormen, in het bijzonder de artt. 365a Sv. en 6 EVRM, en wel om het navolgende;
Op 28 februari 2011 is namens de verdachte beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest.
Het Hof heeft het verkorte arrest niet tijdig, binnen de door de wet gestelde termijn, met de bewijsmiddelen aangevuld.
Hoewel op dit verzuim geen nietigheid is gesteld, houdt dit wel in dat het Hof de Hoge Raad niet tijdig, te weten binnen acht maanden na het instellen van beroep in cassatie, in het bezit heeft gesteld van de relevante stukken, zodat de berechting van verdachte niet plaatsvindt binnen de redelijke termijn, hetgeen dient te leiden tot strafverlaging.
Toelichting
3.1
Tot de aan de Hoge Raad gezonden stukken behoort een akte rechtsmiddel, waaruit blijkt dat mr. G.N. Weski, advocaat te Rotterdam, op 28 februari 2011 beroep in cassatie heeft ingesteld tegen het arrest van het Gerechtshof te 's‑Gravenhage d.d. 17 februari 2011.
Aan het verkorte arrest heeft het Hof een aanvulling, inhoudende de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen, gehecht.
Deze aanvulling is door de Voorzitter van het Hof ondertekend 11 november 2011.
Hieruit blijkt dat het Hof het verkorte arrest niet tijdig, binnen de door de wet gestelde termijn, met de bewijsmiddelen heeft aangevuld.
Hoewel op dit verzuim geen nietigheid is gesteld, houdt dit wel in dat het Hof de Hoge Raad niet tijdig, te weten binnen acht maanden na het instellen van beroep in cassatie, in het bezit heeft gesteld van de afschriften van de relevante stukken.
Op grond van deze omstandigheid vindt de berechting van de verdachte niet plaats binnen de redelijke termijn (H.R. 3 oktober 2000, NJ 2000, 721, m.nt. JdH, alsmede H.R. 17 juni 2008, NJ 2008, 358, m.nt. PAMM).
3.2
Op grond van het hierbovenstaande zal het Hof, waarnaar deze zaak verwezen zal dienen te worden in verband met de hierbovenstaande middelen, bij de berechting met de schending van de redelijke termijn rekening dienen te houden, althans zal de Hoge Raad zelf de opgelegde straf dienen te matigen.
Dat
Op vorenstaande gronden het u Edelhoogachtbaar College moge behagen, gemelde uitspraak te vernietigen met een zodanige uitspraak als uw Edelhoogachtbaar College noodzakelijk voorkomt.
Spijkenisse, 3 februari 2012
Advocaat