Hof 's-Gravenhage, 17-02-2011, nr. 22-002457-07
ECLI:NL:GHSGR:2011:BQ9480, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
17-02-2011
- Zaaknummer
22-002457-07
- LJN
BQ9480
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2011:BQ9480, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 17‑02‑2011; (Hoger beroep)
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2012:BY0838
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDOR:2008:BD8014, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Cassatie: ECLI:NL:HR:2012:BY0838, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDOR:2008:BD8014, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 17‑02‑2011
Inhoudsindicatie
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan deelname aan een criminele organisatie die gedurende een langere periode softdrugs exporteerde. Voorts heeft de verdachte zich samen met zijn mededaders schuldig gemaakt aan het exporteren van ongeveer 70 kilogram heroïne. Het hof veroordeelt de verdachte tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden.
Partij(en)
Rolnummer: 22-002457-07
Parketnummers: 11-500346-06 en 11-701585-06
Datum uitspraak: 17 februari 2011
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Dordrecht van 13 april 2007 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1977,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek
op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 24 november en 8 december 2008 en 24, 25, 27 januari en
- 3.
februari 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- bij een tweetal inleidende dagvaardingen -waarvan de feiten, nu de zaken in eerste aanleg zijn gevoegd, door het hof zijn doorgenummerd- ten laste gelegd dat:
- 1.
hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2006 tot en met 19 mei 2006 te Papendrecht en/of te Ridderkerk en/of te Alblasserdam in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met anderen of een ander althans alleen opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, (als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet), ongeveer 70 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 01 mei 2006 tot en met 19 mei 2006 te Papendrecht en/of te Alblasserdam en/of te Ridderkerk althans in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft vervoerd en/of verstrekt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 70 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine), zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
- 2.
hij in of omstreeks de periode van 8 mei 2006 tot en met 11 mei 2006 te Papendrecht en/of te Ridderkerk en/of te Alblasserdam en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht (al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet), een (grote) hoeveelheid (90 of 100 kilogram) van een mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj en/of hennep), zijnde hasjiesj en/of hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
- 3.
zaak 7
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot en met 25 mei 2006 te Ridderkerk en/of Alblasserdam en/of elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, (welke werd gevormd door hem verdachte en/of andere natuurlijke personen), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
- -
het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben van hoeveelheden althans een hoeveelheid van een mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) en/of hennep, zijnde hasjiesj en/of hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II danwel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet en/of
- -
het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben van hoeveelheden althans een hoeveelheid heroïne en/of amfetamine, zijnde heroïne en amfetamine middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
subsidiair
[medeverdachte 1] met één of meer andere natuurlijke personen in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot en met 25 mei 2006 te Alblasserdam en/of elders in Nederland en/of Spanje, heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, (welke werd gevormd door [medeverdachte 1] en/of andere natuurlijke personen), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
- -
het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben van hoeveelheden althans een hoeveelheid van een mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) en/of hennep, zijnde hasjiesj en hennep een middel als bedoeld in de bij de opiumwet behorende lijst II danwel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet en/of
- -
het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben van hoeveelheden althans een hoeveelheid heroïne en/of amfetamine, zijnde heroïne en amfetamine middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
bij het plegen van welk feit verdachte in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot en met 25 mei 2006 te Ridderkerk en/of elders in Nederland opzettelijk behulpzaam is geweest en/of tot het plegen van welk misdrijf hij, verdachte opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft door (op verzoek van een of meer leden van deze organisatie):
- -
het vervoer van kisten (waarin zich verdovende middelen bevonden) naar het buitenland te plannen en/of
- -
vrachtwagenchauffeurs opdracht te geven kisten (waarin zich verdovende middelen bevonden) naar het buitenland te vervoeren en/of
- -
voornoemde chauffeurs ten tijde van de transporten te begeleiden en/of instrueren;
- 4.
zaak 4
hij in of omstreeks de periode van 1 februari 2006 tot en met 11 februari 2006 te Ridderkerk en/of elders in Nederland en/of Spanje en/of Frankrijk tezamen en in vereniging met een ander of anderen althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland te brengen, (al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet), ongeveer 5200 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, opzettelijk
- -
aan [betrokkene A] de opdracht heeft geven naar Sevilla te gaan om daar goederen te laden en/of
- -
die hasjiesj, (die zich in kisten bevonden) in Spanje (Sevilla) in heeft geladen of in heeft laten laden, in een vrachtwagencombinatie die bestuurd zou gaan worden door voornoemde [betrokkene A] en/of
- -
aan [betrokkene A] de opdracht heeft gegeven met voornoemde kisten naar Nederland te rijden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 4 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 primair, 2 en 3 primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts is er een beslissing genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging op gronden zoals weergegeven in haar pleitnotities.
Het hof verwerpt dit verweer nu niet is gebleken dat doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan, waarbij het hof met name overweegt dat de overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, niet van dien aard is dat niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging, dan wel algehele bewijsuitsluiting zoals subsidiair door de raadsvrouw verzocht, passend of geboden is.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 is tenlastegelegd nu geen hasjiesj en/of hennep in beslag is genomen en niet vaststaat dat hasjiesj en/of hennep is uitgevoerd.
Het hof acht evenmin bewezen hetgeen aan de verdachte onder 4 is tenlastegelegd. Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat -hoewel enige betrokkenheid van de verdachte bij de tenlastegelegde poging tot invoer van hasjiesj niet is uitgesloten- het strafdossier onvoldoende concrete bewijsmiddelen bevat om een bewezenverklaring te kunnen dragen.
De verdachte behoort derhalve van de onder 2 en 4 tenlastegelegde feiten te worden vrijgesproken.
Dit brengt met zich mee dat door de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep gevoerde verweren die uitsluitend betrekking hebben op deze feiten geen bespreking behoeven.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 3 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
- 1.
hij in de periode van 1 mei 2006 tot en met 19 mei 2006 te Papendrecht en te Ridderkerk en te Alblasserdam tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, (als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet), ongeveer 70 kilogram van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I;
- 3.
hij in de periode van 1 januari 2004 tot en met 25 mei 2006 te Ridderkerk en Alblasserdam en elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, (welke werd gevormd door hem verdachte en andere natuurlijke personen), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
- -
het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen en afleveren en vervoeren en aanwezig hebben van hoeveelheden althans een hoeveelheid van een mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) en/of hennep, zijnde hasjiesj en/of hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1
Identificatie van de in beslag genomen verdovende middelen
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de identificatie van de in beslag genomen vermeende verdovende middelen niet afdoende in het dossier is verantwoord waardoor bewijsuitsluiting dient te volgen, een en ander overeenkomstig haar overgelegde en in het dossier gevoegde pleitnotities. Het hof verwerpt dit verweer en neemt hier over hetgeen dienaangaande is overwogen in het te vernietigen vonnis.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep voorts aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat de in beslag genomen kist met daarin vermeende verdovende middelen de kist is die ter vervoer is aangeboden aan de verdachte. Het hof is evenwel van oordeel dat hier, gelet op de voor het bewijs gebezigde verklaring van de verdachte waarin hij telkens spreekt over 'de kist' en 'die kist', redelijkerwijs geen twijfel over bestaat.
Opzet
De verdediging heeft betoogd dat de verdachte niet op de hoogte was van de inhoud van de kist. Het hof overweegt dienaangaande dat uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte wist dat er zich in de kist harddrugs bevonden. De verdachten en zijn medeverdachten waren immers in de veronderstelling dat er speed in de kist zat. Aldus heeft de verdachte welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zich in de kist andere harddrugs, zoals in dit geval heroïne, zouden bevinden. De verdachte heeft derhalve voorwaardelijk opzet op de uitvoer van heroïne gehad.
Vrijwillige terugtred
De verdediging heeft betoogd dat de verdachte zich heeft teruggetrokken nadat hij bemerkte dat de hem ter vervoer aangeboden kist afkomstig was van het bedrijf [bedrijf A] en derhalve van medeverdachte [medeverdachte 1]. Dit verweer wordt verworpen nu uit de gebezigde bewijsmiddelen voldoende blijkt dat het geenszins de bedoeling van de verdachte is geweest om zijn bemoeienis met de betreffende kist met drugs te staken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 primair bewezenverklaarde:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Ten aanzien van het onder 3 primair bewezenverklaarde:
Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2, 3 primair en 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan alsook op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan deelname aan een criminele organisatie die gedurende een langere periode softdrugs exporteerde. De verdachte heeft zijn transportbedrijf ingezet ten behoeve van de export van die softdrugs. Voorts heeft de verdachte zich samen met zijn mededaders schuldig gemaakt aan het exporteren van ongeveer 70 kilogram heroïne, op de wijze zoals bewezen verklaard.
De handel in en het gebruik van drugs vormen een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid en brengen bovendien andere vormen van criminaliteit met zich mee. Op feiten zoals de onderhavige kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van enige duur.
Blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 12 januari 2011 is de verdachte niet eerder veroordeeld voor het plegen van drugsdelicten.
Het hof is -alles overwegende- van oordeel dat in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 32 maanden een passende en geboden reactie vormt.
Het hof heeft geconstateerd dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, nu de zaak niet binnen 2 jaren na het instellen van het hoger beroep op 26 april 2007 is afgedaan. Het hof zal de overschrijding van de bedoelde termijn verdisconteren in de strafmaat en de op te leggen gevangenisstraf met 2 maanden bekorten.
Vordering tot schadevergoeding [betrokkene A]
In het onderhavige strafproces heeft [betrokkene A] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 4 tenlastegelegde, tot een bedrag van € 11.728,68.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
Aangezien de verdachte ter zake van het onder 4 tenlastegelegde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 47, 57 en 140 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 en 4 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 3 primair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden.
Bepaalt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van het onvoorwaardelijke gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart de benadeelde partij [betrokkene A] niet-ontvankelijk in de vordering.
Heft op de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door mr. M.P.J.G. Göbbels, mr. P.J. Wurzer en mr. S.J.A.M. van Gend, in bijzijn van de griffier mr. H. Biemond.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 17 februari 2011.
Mr. P.J. Wurzer is buiten staat dit arrest te ondertekenen.