HR 31 oktober 2000, NJ 2001, 238 m.nt. Schalken.
HR, 27-10-2009, nr. 08/02719
ECLI:NL:HR:2009:BJ3704
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
27-10-2009
- Zaaknummer
08/02719
- Conclusie
Mr. Machielse
- LJN
BJ3704
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BJ3704, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 27‑10‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BJ3704
ECLI:NL:PHR:2009:BJ3704, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 07‑07‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BJ3704
- Vindplaatsen
Uitspraak 27‑10‑2009
Inhoudsindicatie
Bewijsmotivering. Het Hof heeft voor de bewezenverklaring omstandigheden redengevend geacht en tot het bewijs doen medewerken terwijl de gebezigde bewijsmiddelen en i.h.b. de aangifte, dienaangaande niets inhouden. De bewezenverklaring is daarom niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
27 oktober 2009
Strafkamer
Nr. 08/02719
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 29 april 2008, nummer 23/005292-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Noord-Holland Noord, locatie Westerlinge" te Heerhugowaard.
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. J. Kuijper en mr. M. Mulder, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
1.2. Mr. J. Kuiper voornoemd heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het vierde en het vijfde middel
2.1. De middelen klagen over 's Hofs nadere bewijsmotivering. Zij lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
2.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"1. hij op 11 februari 2007 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet met een auto (merk Mercedes met kenteken [AA-00-BB]) sterk accelererend is ingereden op voornoemde [slachtoffer 1];
2. hij op 11 februari 2007 te Amsterdam op de [a-straat] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een auto (merk Mercedes met kenteken [AA-00-BB]) en een portemonnee en een mobiele telefoon, toebehorende aan [slachtoffer 1], welke diefstal werd gevolgd van geweld tegen voornoemde [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld hierin bestond, dat verdachte met voornoemde auto sterk accelererend is ingereden op voornoemde [slachtoffer 1] met zwaar lichamelijk letsel (drie botbreuken in het gezicht en een hersenschudding en een breuk in het rechteronderbeen vlak onder de knie en een breuk in de linkerelleboog) tengevolge;
3. hij op 17 maart 2007 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een auto (merk Toyota met kenteken [CC-00-DD].) en 2 mobiele telefoons en een portemonnee en navigatiesysteemscherm, toebehorende aan [benadeelde partij 1]."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt onder meer op een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als de op 17 maart 2007 gedane aangifte van [benadeelde partij 1]:
"Ik ben eigenaar van een personenauto, merk Toyota, kenteken [CC-00-DD]. Ik ben taxichauffeur en genoemde auto gebruik ik als taxivoertuig. Op 17 maart 2007 omstreeks 04:25 uur werd door de taxicentrale een rit aan mij doorgegeven op het adres [b-straat 1] te Amsterdam. Ik ben direct naar dit adres gereden en ik arriveerde daar enkele minuten later. Ik ben toen voor de deur uitgestapt en ben naar boven gelopen om te melden dat de taxi voor de deur stond. Ik heb mijn auto niet uitgezet. Direct nadat ik had aangebeld, ben ik naar beneden gelopen. Terwijl ik onderweg was naar mijn auto hoorde en zag ik dat de deur van mijn auto werd dichtgeslagen. Ik zag dat mijn auto wegreed. Enkele minuten later werd ik door een collega teruggebeld dat mijn auto was aangetroffen in de Van Woustraat. Ik ben toen direct naar mijn auto gegaan. Ik zag dat waren weggenomen:
- zaktelefoon, Nokia 6680,1 stuks;
- zaktelefoon, Nokia 3210,1 stuks;
- 1 portemonnee, inhoud ca. EUR 200,00;
- 1 scherm van navigatiesysteem, VDO Dayton, 6,5 inch.
In de [b-straat] was mij verder opgevallen dat er een zwarte Volkswagen Golf met de lichten aan stond geparkeerd op de kruising met de Holendrechtstraat (naar het hof begrijpt zijn beide locaties gelegen te Amsterdam). Ik zag dat de bestuurder een jongeman was met Marokkaans uiterlijk. Hij was rond de 25-30 jaar."
2.2.3. Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring onder meer het volgende overwogen:
"De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten moet worden vrijgesproken omdat bewijs dat de verdachte in de taxi heeft gezeten die het slachtoffer heeft aangereden, ontbreekt.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
Uit de inhoud van het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep blijkt dat op 17 maart 2007 zowel om 4:18 uur als om 4:31 uur vanaf de telefoon van de verdachte naar een taxicentrale is gebeld om een taxi te laten komen naar [b-straat 1], twee hoog te Amsterdam. Uit de aangifte blijkt dat in de tussenliggende periode, rond 4:25 uur, het latere slachtoffer - via de taxicentrale - de oproep voor een taxi voor dit adres heeft ontvangen en daaraan gevolg heeft gegeven. Het hof gaat er gelet op het tijdstip, zoals gemeld in de aangifte, vanuit dat deze oproep verband houdt met het eerste telefonische verzoek van de verdachte om 4:18 uur en niet met het daarop volgende verzoek om 4:31 uur, dat vanaf dezelfde telefoon en voor dezelfde locatie is gedaan. Gelet op het tijdstip waarop de oproep de taxichauffeur heeft bereikt en het feit dat hij daaraan, blijkens de aangifte, direct gevolg heeft gegeven en enkele minuten later is gearriveerd, gaat het hof er tevens vanuit dat de taxi niet lang na 4:25 uur op de [b-straat] is aangekomen.
De verdachte heeft aanvankelijk tegenover de politie ontkend deze telefoongesprekken te hebben gevoerd, maar ter terechtzitting in hoger beroep heeft hij erkend dat hij die nacht twee maal met zijn telefoon om een taxi voor de [b-straat 1], twee hoog, heeft verzocht. De tweede maal, om 4:31 uur, omdat aan de eerste oproep nog geen gevolg was gegeven. Hieruit en uit het voorgaande leidt het hof af dat terwijl de taxichauffeur reeds onderweg was naar de [b-straat], de verdachte nogmaals om een taxi heeft verzocht en dat de taxi vlak na 4:31 uur op de [b-straat] moet zijn gearriveerd.
De verdachte heeft, aldus zijn verklaring ter terechtzitting in hoger beroep, deze taxi op dit adres besteld voor een vriend, [betrokkene 1] genaamd. Door de verdachte is aangevoerd dat door hem is gebeld omdat deze persoon, die door de verdediging overigens wordt aangeduid als [betrokkene 1], vanwege alcoholgebruik niet meer zelf zou hebben kunnen rijden, maar wel naar Schiphol moest om iemand op te halen. De verdachte bevond zich naar eigen zeggen op de momenten waarop werd gebeld niet in de woning, maar wel in de nabije omgeving daarvan op straat. Dit terwijl de verdachte beide keren om een taxi heeft gevraagd voor een adres op nummer [1], twee hoog, in plaats van ter hoogte van nummer [1], op straat. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte voorts verklaard dat hij ná de tweede oproep voor een taxi zijn vriend alleen zou hebben achtergelaten.
Uit de aangifte blijkt dat de taxichauffeur na aankomst op de [b-straat] de motor van zijn auto niet heeft uitgezet en naar boven is gelopen om te melden dat de taxi was gearriveerd. Bij terugkomst beneden zag hij dat de deur van zijn taxi werd dichtgeslagen en dat zijn auto wegreed, met daarin onder meer een scherm van een navigatiesysteem. De bestuurder was volgens de aangever een Marokkaanse man van rond de 25-30 jaar, [die] aan de omschrijving van de verdachte voldoet.
Uit het strafdossier blijkt voorts dat de verdachte enkele uren later op 17 maart 2007 bij een personenauto is aangehouden, waarin zich een beeldscherm van een navigatiesysteem bevond, waarvan later is komen vast te staan dat dit beeldscherm afkomstig was uit eerder vermelde gestolen taxi. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij eerder die ochtend iemand op straat was tegen gekomen en dat hij van diegene, nadat hij daarmee een praatje had gemaakt, het navigatiesysteem had aangeboden gekregen en ontvangen. Volgens de verdachte zou die persoon [betrokkene 1], door de verdediging [betrokkene 1] genoemd, zijn geweest.
Het hof stelt voorts vast dat aan de gebeurtenissen op 11 februari 2007 dezelfde modus operandi ten grondslag heeft gelegen als aan het feit op 17 maart 2007. Ook toen is namelijk met de telefoon van de verdachte om een taxi verzocht en bleek na aankomst van die taxi op het opgegeven adres, niemand een taxi nodig te hebben. Volgens de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep zou zijn vriend [betrokkene 1], die door de verdediging vervolgens wordt aangeduid als [betrokkene 1], zijn telefoon die avond even hebben gebruikt. Tegenover de politie heeft de verdachte eerder verklaard dat hij zijn telefoon die avond niet aan iemand had uitgeleend. Uit het strafdossier blijkt voorts dat enkele dagen na de gebeurtenissen op 11 februari 2007 is gebeld met de mobiele telefoon die zich in de op 11 februari 2007 gestolen taxi had bevonden en dat die mobiele telefoon op dat moment voorzien was van de sim-kaart van de verdachte. De verdachte zou uitgerekend deze telefoon te koop aangeboden hebben gekregen van een onbekend gebleven derde en met zijn sim-kaart hebben getest, maar de vraagprijs uiteindelijk te hoog hebben gevonden.
Het hof stelt vast dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard over [betrokkene 1] in het kader van de gebeurtenissen op 17 maart 2008 en over [betrokkene 1] in het kader van de gebeurtenissen op 11 februari 2007 en dat hij het daarmee heeft doen voorkomen alsof er sprake is van twee verschillende personen, terwijl hij later - nadat hij ermee is geconfronteerd dat de verdediging de namen andersom aan de gebeurtenissen koppelt - heeft verklaard dat het om één en dezelfde persoon zou gaan, genaamd [betrokkene 1] van wie hem verder geen gegevens bekend zijn. Nu hij ook niet eerder over deze vriend(en) heeft verklaard, gaat het hof ervan uit dat de verklaringen over deze vriend(en) ter terechtzitting in hoger beroep als kennelijk leugenachtig moeten worden aangemerkt. Het hof gaat er daarom allereerst vanuit dat de verdachte op 17 maart 2007 niet voor een vriend een taxi heeft gebeld, maar doelbewust en voor zichzelf om een taxi op een adres op twee hoog heeft verzocht, teneinde meer tijd voor zichzelf te creëren om deze taxi te kunnen ontvreemden. Voorts is het naar het oordeel van het hof ook verdachte zelf geweest die op 11 februari 2007 om een taxi heeft verzocht en de taxi met de daarin aanwezige goederen heeft ontvreemd, waarbij dit keer geweld is gebruikt, omdat het latere slachtoffer te snel weer terug was bij zijn taxi.
Gelet op het bovenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde heeft gepleegd."
2.3. Blijkens deze overwegingen heeft het Hof voor de bewezenverklaring redengevend geacht en daarom tot het bewijs doen medewerken (1) de omstandigheid dat de bestuurder die met de taxi van de aangever [benadeelde partij 1] wegreed, volgens de aangever een Marokkaanse man van rond de 25-30 jaar was, alsmede (2) de omstandigheid dat die bestuurder voldoet aan de beschrijving van de verdachte. De gebezigde bewijsmiddelen en in het bijzonder de aangifte van [benadeelde partij 1] houden dienaangaande evenwel niets in, zodat de bewezenverklaring niet naar de eis der wet met redenen is omkleed.
2.4. Voor zover de middelen daarover klagen, zijn zij gegrond.
3. Slotsom
Het vorenoverwogene brengt mede dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de middelen voor het overige geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 27 oktober 2009.
Conclusie 07‑07‑2009
Mr. Machielse
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het Gerechtshof te Amsterdam heeft verdachte op 29 april 2008 voor 1 primair; poging tot doodslag, 2 primair; diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, en 3 primair; diefstal, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, waarvan één jaar voorwaardelijk. Tevens heeft het hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf heeft het hof afgewezen.
2.
De verdachte heeft cassatie ingesteld. Mrs J. Kuijper en M. Mulder, advocaten te Amsterdam, hebben een schriftuur ingezonden, houdende vijf middelen van cassatie.
3.1.
Het eerste middel klaagt over het bewijs van de feiten 1 en 2. Het tweede middel klaagt over het bewijs van feit 3. Omdat het gaat om parallelle klachten en het hof de bewijsverweren ten aanzien van de drie feiten ook gezamenlijk heeft beoordeeld lenen het eerste en tweede middel zich voor gezamenlijke bespreking.
3.2.
Bewezenverklaarde is dat
- ‘1.
hij op 11 februari 2007 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet met een auto (merk Mercedes met kenteken [AA-00-BB]) sterk accelererend is ingereden op voomoemde [slachtoffer 1];
- 2.
hij op 11 februari 2007 te Amsterdam op de [a-straat] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een auto (merk Mercedes met kenteken [AA-00-BB]) en een portemonnee en een mobiele telefoon, toebehorende aan [slachtoffer 1], welke diefstal werd gevolgd van geweld tegen voomoemde [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld hierin bestond, dat verdachte met voomoemde auto sterk accelererend is ingereden op voomoemde [slachtoffer 1] met zwaar lichamelijk letsel (drie botbreuken in het gezicht en een hersenschudding en een breuk in het rechteronderbeen vlak onder de knie en een breuk in de linkerelleboog) tengevolge.
- 3.
hij op 17 maart 2007 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een auto (merk Toyota met kenteken [CC-00-DD].) en 2 mobiele telefoons en een portemonnee en navigatiesysteemscherm, toebehorende aan [benadeelde partij 1].’
3.3.
Volgens de stellers van beide middelen is in hoger beroep een onderbouwd standpunt ingenomen, inhoudende dat het niet verdachte is geweest die deze feiten heeft gepleegd maar een ander, van welk onderbouwd standpunt het hof is afgeweken zonder toereikend de redenen op te geven die tot die afwijking hebben geleid. De pleitnota in hoger beroep suggereert dat er een bende opereert in Amsterdam die taxichauffeurs berooft en die steeds op dezelfde wijze te werk gaat. Van een onschuldige derde wordt de telefoon geleend om de taxi te bellen of men laat de derde zelf bellen, zodat de rovers zelf buiten schot blijven. In de taxi's zijn geen vingerafdrukken of DNA-materiaal van verdachte aangetroffen. De gestolen telefoon is aan verdachte enige dagen na de feiten 1 en 2 aangeboden door [betrokkene 1], die op 11 februari 2007 tweemaal van verdachtes telefoon gebruik heeft gemaakt om de taxi te bellen. Het gestolen navigatiesysteem heeft de verdachte overgenomen van [betrokkene 1], voor wie verdachte enige uren eerder op 17 maart 2007 een taxi had gebeld om naar Schiphol te gaan om iemand op te halen. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat het niet gaat om twee verschillende personen maar telkens om dezelfde, een zekere [betrokkene 1].
3.4.
Naar aanleiding van dit bewijsverweer heeft het hof het volgende in zijn arrest overwogen:
‘Nadere bewijsoverweging
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten moet worden vrijgesproken omdat bewijs dat de verdachte in de taxi heeft gezeten die het slachtoffer heeft aangereden, ontbreekt.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
Uit de inhoud van het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep blijkt dat op 17 maart 2007 zowel om 4:18 uur als om 4:31 uur vanaf de telefoon van de verdachte naar een taxicentrale is gebeld om een taxi te laten komen naar [b-straat 1], twee hoog te Amsterdam. Uit de aangifte blijkt dat in de tussenliggende periode, rond 4:25 uur, het latere slachtoffer — via de taxicentrale — de oproep voor een taxi voor dit adres heeft ontvangen en daaraan gevolg heeft gegeven. Het hof gaat er gelet op het tijdstip, zoals gemeld in de aangifte, vanuit dat deze oproep verband houdt met het eerste telefonische verzoek van de verdachte om 4:18 uur en niet met het daarop volgende verzoek om 4:31 uur, dat vanaf dezelfde telefoon en voor dezelfde locatie is gedaan. Gelet op het tijdstip waarop de oproep de taxichauffeur heeft bereikt en het feit dat hij daaraan, blijkens de aangifte, direct gevolg heeft gegeven en enkele minuten later is gearriveerd, gaat het hof er tevens vanuit dat de taxi niet lang na 4:25 uur op de [b-straat] is aangekomen.
De verdachte heeft aanvankelijk tegenover de politie ontkend deze telefoongesprekken te hebben gevoerd, maar ter terechtzitting in hoger beroep heeft hij erkend dat hij die nacht twee maal met zijn telefoon om een taxi voor de [b-straat 1], twee hoog, heeft verzocht. De tweede maal, om 4:31 uur, omdat aan de eerste oproep nog geen gevolg was gegeven. Hieruit en uit het voorgaande leidt het hof af dat terwijl de taxichauffer reeds onderweg was naar de [b-straat], de verdachte nogmaals om een taxi heeft verzocht en dat de taxi vlak na 4:31 uur op de [b-straat] moet zijn gearriveerd.
De verdachte heeft, aldus zijn verklaring ter terechtzitting in hoger beroep, deze taxi op dit adres besteld voor een vriend, [betrokkene 1] genaamd. Door de verdachte is aangevoerd dat door hem is gebeld omdat deze persoon, die door de verdediging overigens wordt aangeduid als [betrokkene 1], vanwege alcoholgebruik niet meer zelf zou hebben kunnen rijden, maar wel naar Schiphol moest om iemand op te halen. De verdachte bevond zich naar eigen zeggen op de momenten waarop werd gebeld niet in de woning, maar wel in de nabije omgeving daarvan op straat. Dit terwijl de verdachte beide keren om een taxi heeft gevraagd voor een adres op nummer [1], twee hoog, in plaats van ter hoogte van nummer [1], op straat. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte voorts verklaard dat hij ná de tweede oproep voor een taxi zijn vriend alleen zou hebben achtergelaten.
Uit de aangifte blijkt dat de taxichauffeur na aankomst op de [b-straat] de motor van zijn auto niet heeft uitgezet en naar boven is gelopen om te melden dat de taxi was gearriveerd. Bij terugkomst beneden zag hij dat de deur van zijn taxi werd dichtgeslagen en dat zijn auto wegreed, met daarin onder meer een scherm van een navigatiesysteem. De bestuurder was volgens de aangever een Marokkaanse man van rond de 25–30 jaar, aan de omschrijving van de verdachte voldoet.
Uit het strafdossier blijkt voorts dat de verdachte enkele uren later op 17 maart 2007 bij een personenauto is aangehouden, waarin zich een beeldscherm van een navigatiesysteem bevond, waarvan later is komen vast te staan dat dit beeldscherm afkomstig was uit eerder vermelde gestolen taxi. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij eerder die ochtend iemand op straat was tegen gekomen en dat hij van diegene, nadat hij daarmee een praatje had gemaakt, het navigatiesysteem had aangeboden gekregen en ontvangen. Volgens de verdachte zou die persoon [betrokkene 1], door de verdediging [betrokkene 1] genoemd, zijn geweest.
Het hof stelt voorts vast dat aan de gebeurtenissen op 11 februari 2007 dezelfde modus operandi ten grondslag heeft gelegen als aan het feit op 17 maart 2007. Ook toen is namelijk met de telefoon van de verdachte om een taxi verzocht en bleek na aankomst van die taxi op het opgegeven adres, niemand een taxi nodig te hebben. Volgens de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep zou zijn vriend [betrokkene 1], die door de verdediging vervolgens wordt aangeduid als [betrokkene 1], zijn telefoon die avond even hebben gebruikt. Tegenover de politie heeft de verdachte eerder verklaard dat hij zijn telefoon die avond niet aan iemand had uitgeleend. Uit het strafdossier blijkt voorts dat enkele dagen na de gebeurtenissen op 11 februari 2007 is gebeld met de mobiele telefoon die zich in de op 11 februari 2007 gestolen taxi had bevonden en dat die mobiele telefoon op dat moment voorzien was van de sim-kaart van de verdachte. De verdachte zou uitgerekend deze telefoon te koop aangeboden hebben gekregen van een onbekend gebleven derde en met zijn sim-kaart hebben getest, maar de vraagprijs uiteindelijk te hoog hebben gevonden.
Het hof stelt vast dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard over [betrokkene 1] in het kader van de gebeurtenissen op 17 maart 2008 en over [betrokkene 1] in het kader van de gebeurtenissen op 11 februari 2007 en dat hij het daarmee heeft doen voorkomen alsof er sprake is van twee verschillende personen, terwijl hij later — nadat hij ermee is geconfronteerd dat de verdediging de namen andersom aan de gebeurtenissen koppelt — heeft verklaard dat het om één en dezelfde persoon zou gaan, genaamd [betrokkene 1] van wie hem verder geen gegevens bekend zijn. Nu hij ook niet eerder over deze vriend(en) heeft verklaard, gaat het hof ervan uit dat de verklaringen over deze vriend(en) ter terechtzitting in hoger beroep als kennelijk leugenachtig moeten worden aangemerkt. Het hof gaat er daarom allereerst vanuit dat de verdachte op 17 maart 2007 niet voor een vriend een taxi heeft gebeld, maar doelbewust en voor zichzelf om een taxi op een adres op twee hoog heeft verzocht, teneinde meer tijd voor zichzelf te creëren om deze taxi te kunnen ontvreemden. Voorts is het naar het oordeel van het hof ook verdachte zelf geweest die op 11 februari 2007 om een taxi heeft verzocht en de taxi met de daarin aanwezige goederen heeft ontvreemd, waarbij dit keer geweld is gebruikt, omdat het latere slachtoffer te snel weer terug was bij zijn taxi.
Gelet op het bovenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde heeft gepleegd.’
3.5.
In deze overwegingen van het hof ligt besloten dat naar het oordeel van het hof de toedracht zoals verdachte die heeft geschilderd hoogst onaannemelijk is. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk in het licht van de tot bewijs gebezigde bewijsmiddelen en in aanmerking genomen de inhoud van dat verweer en van de verklaringen die verdachte heeft afgelegd, en kan in cassatie niet verder worden getoetst.1. De kwalificatie van de verklaring van verdachte over de gebeurtenissen als kennelijk leugenachtig is door het hof niet gebezigd als redengeving voor het bewijs maar om uit te drukken dat het hof geen geloof hecht aan deze verklaring.2.Het middel faalt.
4.1.
Het derde middel klaagt over het bewijs in feit 1 van het opzet op levensberoving. Dat bewijs zou niet aan de gebezigde bewijsmiddelen kunnen worden ontleend.
4.2.
Voor het bewijs is onder meer het volgende bewijsmiddel gebezigd:
‘1. Een proces-verbaal met het nummer 2007039861-1 van 13 februari 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (doorgenummerde pagina' s 13–17).
Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 12 februari 2007 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van aangifte van [slachtoffer 1]:
Ik ben werkzaam als taxichauffeur. Ik heb een eigen taxi, een grijze Mercedes met kenteken [AA-00-BB]. Ik ben aangesloten bij Taxicentrale Amsterdam. Op 11 februari 2007 kreeg ik van de taxicentrale een ritje. Ik werd opgeroepen dat ik een rit had vanaf café [A] op de [a-straat]. Ik reed erheen. Ik liet de motor draaien en stapte uit. Ik liep het café binnen. Ik liep weer naar buiten en toen zag ik dat mijn auto bewoog. Ik zag dat er iemand op mijn bestuurdersplek zat. Ik stond op dat moment recht voor mijn auto, op een paar meter afstand. Ik rende naar mijn auto toe met de bedoeling om het bijrijderportier te openen. Op dat moment gaf degene die in mijn auto zat veel gas. Hij reed met hoge snelheid vooruit en reed vol op me in en raakte me eerste tegen mijn rechterknie. Ik kwam met de linkerkant van mijn lijf op de motorkap terecht. Vanaf dat moment kan ik me niets meer herinneren.
In het ziekenhuis bleek dat ik ten gevolge van dit voorval het volgende letsel heb opgelopen:
- —
drie botbreuken in mijn gezicht, aan mijn oogkas, kaak en aan de zijkant van mijn gezicht;
- —
een hersenschudding;
- —
mijn rechteronderbeen is net onder de knie gebroken;
- —
mijn linkerelleboog is gebroken.’
4.3.
Of in een concreet geval voorwaardelijk opzet kan worden aangenomen zal, indien de verklaringen van de verdachte en/of bijvoorbeeld eventuele getuigenverklaringen geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in de verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht, van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het — behoudens contra-indicaties — niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.3. Het met veel gas optrekken en met hoge snelheid met een Mercedes inrijden op een voetganger brengt naar algemene ervaringsregels die voetganger in levensgevaar en is naar uiterlijke verschijningsvorm daarop gericht.
Het middel faalt.
5.1.
Het vierde middel klaagt eveneens over het bewijs van de feiten 1 en 2. In de bewijsoverwegingen van het hof zou de aangifte van het slachtoffer gedenatureerd zijn weergegeven. Het vijfde middel klaagt ook over een onderdeel van de overwegingen van het hof, dat samenhangt met het onderdeel waarover het vierde middel klaagt. Beide middelen lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
5.2.
Voor het bewijs van feit 3 heeft het hof onder meer gebruik gemaakt van het volgende bewijsmiddel:
‘7. Een proces-verbaal met het nummer 2007073152-1 van 17 maart 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (doorgenummerde pagina's 41–43).
Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 17 maart 2007 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van aangifte van [benadeelde partij 1]:
Ik ben eigenaar van een personenauto, merk Toyota, kenteken [CC-00-DD]. Ik ben taxichauffeur en genoemde auto gebruik ik als taxivoertuig. Op 17 maart 2007 omstreeks 04:25 uur werd door de taxicentrale een rit aan mij doorgegeven op het adres [b-straat 1] te Amsterdam. Ik ben direct naar dit adres gereden en ik arriveerde daar enkele minuten later. Ik ben toen voor de deur uitgestapt en ben naar boven gelopen om te melden dat de taxi voor de deur stond. Ik heb mijn auto niet uitgezet. Direct nadat ik had aangebeld, ben ik naar beneden gelopen. Terwijl ik onderweg was naar mijn auto hoorde en zag ik dat de deur van mijn auto werd dichtgeslagen. Ik zag dat mijn auto wegreed. Enkele minuten later werd ik door een collega teruggebeld dat mijn auto was aangetroffen in de Van Woustraat. Ik ben toen direct naar mijn auto gegaan. Ik zag dat waren weggenomen:
- —
zaktelefoon, Nokia 6680,1 stuks;
- —
zaktelefoon, Nokia 3210,1 stuks;
- —
1 portemonnee, inhoud ca. EUR 200,00;
- —
1 scherm van navigatiesysteem, VDO Dayton, 6,5 inch.
In de [b-straat] was mij verder opgevallen dat er een zwarte Volkswagen Golf met de lichten aan stond geparkeerd op de kruising met de Holendrechtstraat (naar het hof begrijpt zijn beide locaties gelegen te Amsterdam). Ik zag dat de bestuurder een jongeman was met Marokkaans uiterlijk. Hij was rond de 25–30 jaar.’
5.3.
Beide middelen keren zich tegen het volgende deel van de bewijsoverwegingen van het hof:
‘Uit de aangifte blijkt dat de taxichauffeur na aankomst op de [b-straat] de motor van zijn auto niet heeft uitgezet en naar boven is gelopen om te melden dat de taxi was gearriveerd. Bij terugkomst beneden zag hij dat de deur van zijn taxi werd dichtgeslagen en dat zijn auto wegreed, met daarin onder meer een scherm van een navigatiesysteem. De bestuurder was volgens de aangever een Marokkaanse man van rond de 25–30 jaar, aan de omschrijving van de verdachte voldoet.’
Het vierde middel klaagt dat de verklaring van taxichauffeur [benadeelde partij 1] is gedenatureerd omdat deze een signalement heeft opgegeven van de jongeman die hij in de Golf heeft gezien, niet van de persoon die met de taxi is weggereden. Het vijfde middel komt op tegen de constatering van het hof dat verdachte aan dat signalement voldoet. Het hof heeft immers niet aangegeven waarop die vaststelling is gebaseerd. Omdat deze onderdelen van de overwegingen zijn gekoppeld aan de beschrijving van de modus operandi en op basis van de overeenkomsten in de modus operandi heeft deze kritiek betrekking op alle drie de feiten.
5.4.
Ik deel de bezwaren die het middel formuleert tegen dit onderdeel van de bewijsmotivering. Wellicht heeft het hof geconcludeerd dat het niet anders kan dan dat de jongeman die in de Golf was gezeten vervolgens met de taxi is weggereden, maar dan had het voor de hand gelegen als het hof had aangegeven waarop het die conclusie baseerde. Dat verdachte een jonge Marokkaanse man is van rond de 25–30 jaar en er ook als zodanig zou uitzien kan wel zo zijn, maar de verdediging moet de gelegenheid hebben gehad zich uit te laten over alles wat in de veroordeling aan belastende gegevens is opgenomen. De verdediging heeft niet op basis van het vonnis van de rechtbank rekening ermee kunnen houden dat het hof deze gegevens ook als relevant ten laste van verdachte zou kunnen aanduiden. Ware dit anders dan had de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep kunnen betogen dat verdachte er anders uitziet dan een jonge Marokkaanse man van rond de 25–30 jaar zoals die in de Golf is waargenomen.
Maar de vraag is of dat tot cassatie behoort te leiden.
Mijns inziens is dat niet het geval. Dit onderdeel van de bewijsoverweging van het hof is van ondergeschikt belang. Bij dat oordeel betrek ik dat de rechtbank verdachte voor dezelfde feiten heeft veroordeeld op basis van een iets andere bewijsconstructie en niet heeft gerefereerd aan de persoon in de Golf. En naar mijn mening is op de veroordeling door de rechtbank niets aan te merken.
Het middel faalt.
6.
De voorgestelde middelen falen. De eerste drie middelen kunnen naar mijn mening met de aan art. 81 RO ontleende motivering worden verworpen. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
7.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 07‑07‑2009