Het cassatieverzoekschrift is op 22 februari 2018 per faxbericht ingekomen bij de griffie, gevolgd door het origineel op 23 februari 2018.
HR, 01-06-2018, nr. 18/00765
ECLI:NL:HR:2018:820
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
01-06-2018
- Zaaknummer
18/00765
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:820, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 01‑06‑2018; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:533, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2018:533, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 27‑03‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:820, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 01‑06‑2018
Inhoudsindicatie
Art. 81 lid 1 RO. Bopz. Machtiging tot voortgezet verblijf. Afwijzing verzoek om second opinion. Is sprake van paraplumachtiging?
Partij(en)
1 juni 2018
Eerste Kamer
18/00765
TT/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[betrokkene],wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. G.E.M. Later,
t e g e n
DE OFFICIER VAN JUSTITIE BIJ HET ARRONDISSEMENTSPARKET NOORD-NEDERLAND,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als betrokkene en de officier van justitie.
1. Het geding in feitelijke instantie
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/19/120886/FA RK 17-2252 van de rechtbank Noord-Nederland van 22 november 2017.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank heeft betrokkene beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.L.C.C. Lückers strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van betrokkene heeft bij brief van10 april 2018 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en H.M. Wattendorff, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.V. Polak op 1 juni 2018.
Conclusie 27‑03‑2018
Inhoudsindicatie
Art. 81 lid 1 RO. Bopz. Machtiging tot voortgezet verblijf. Afwijzing verzoek om second opinion. Is sprake van paraplumachtiging?
Partij(en)
Zaaknr: 18/00765
mr. M.L.C.C. Lückers
Zitting: 27 maart 2018
Conclusie inzake:
[betrokkene]
Advocaat: mr. G.E.M. Later
tegen
Officier van Justitie
In deze Bopz-zaak heeft de rechtbank een machtiging tot voortgezet verblijf van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis verleend. Geklaagd wordt dat de rechtbank ten onrechte het verzoek om een second opinion heeft verworpen, dat zij een niet toelaatbare paraplumachtiging heeft verleend en dat zij de machtiging voor een kortere duur had moeten verstrekken.
1. Feiten en procesverloop
1.1
Bij verzoekschrift van 7 november 2017 heeft de officier van justitie aan de rechtbank Noord-Nederland verzocht een machtiging te verlenen om het verblijf van verzoekster tot cassatie (hierna: betrokkene) in een psychiatrisch ziekenhuis voort te zetten (art. 15 Wet Bopz). Bij dit verzoekschrift was een geneeskundige verklaring gevoegd, op 6 november 2017 opgemaakt en ondertekend door de geneesheer-directeur.
1.2
Op 20 november 2017 heeft de rechtbank het verzoek mondeling behandeld. Daarbij waren aanwezig: betrokkene, de advocaat van betrokkene, de behandelend psychiater [de psychiater 1] en een verpleegkundige, [de verpleegkundige]. Ter zitting heeft de advocaat primair verzocht het verzoek van de officier van justitie af te wijzen; subsidiair heeft zij verzocht om een second opinion; meer subsidiair heeft zij verzocht om de machtiging voor een kortere periode te verlenen.
1.3
Bij beschikking van 22 november 2017 heeft de rechtbank een machtiging verleend tot voortgezet verblijf van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis tot en met 8 november 2018. De rechtbank heeft het verzoek om een second opinion uitdrukkelijk afgewezen.
1.4
Namens betrokkene is tijdig1.beroep in cassatie ingesteld. In cassatie is geen verweerschrift ingediend.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel bevat drie onderdelen. Onderdeel I is gericht tegen het afwijzen van het verzoek om een second opinion. Onderdeel II klaagt dat de rechtbank een niet meer toelaatbare paraplumachtiging heeft verleend en onderdeel III komt op tegen de termijn waarvoor de machtiging is verleend.
2.2
Onderdeel I klaagt dat de afwijzing door de rechtbank van het verzoek van betrokkene een second opinion te gelasten rechtens onjuist althans onbegrijpelijk is. De rechtbank heeft in dit kader overwogen als volgt2.:
“Subsidiair verzoekt de advocaat om een second opinion van een psychiater ten aanzien van de diagnostiek en het behandelbeleid. (…)
De psychiater geeft aan een second opinion niet nodig te vinden omdat er reeds voldoende psychiaters en onafhankelijk psychiaters bij de behandeling betrokken zijn geweest. (…)
De rechtbank ziet geen aanleiding om thans een deskundigenonderzoek te bevelen. Uit de stukken en de toelichting van de psychiater blijkt dat er reeds meerdere (ook onafhankelijke) psychiaters betrokken zijn (geweest) bij haar behandeling. Over de gestelde diagnose, die ook door meerdere psychiaters is bevestigd, bestaat bij de rechtbank bovendien geen twijfel.”
Het onderdeel klaagt naar de kern genomen dat dit oordeel van de rechtbank onbegrijpelijk is, omdat noch uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling, noch uit de bestreden beschikking blijkt op welke psychiaters de rechtbank met dit oordeel doelt en ook niet in welke periode een en ander speelt. Daarnaast is het oordeel onbegrijpelijk, omdat een bij de behandeling betrokken psychiater geen onafhankelijk psychiater is. Voorts maakt het oordeel van de rechtbank niet duidelijk waarom de rechtbank het advies van een onafhankelijke psychiater om een second opinion te laten uitvoeren, naar welk advies de advocaat van betrokkene in de pleitaantekeningen voor de mondelinge behandeling expliciet heeft verwezen, passeert. Een en ander klemt te meer nu de onafhankelijk psychiater verwacht dat een second opinion enige beweging kan brengen in de behandelimpasse waarbij betrokkene zowel medicatie als alle vormen van begeleiding weigert. Het geheel voorbij gaan aan hetgeen de onafhankelijk psychiater over een second opinion schrijft, terwijl hiernaar door de advocaat van betrokkene ook uitdrukkelijk is verwezen, betekent dat niet voldaan is aan de motiveringseisen die blijkens de beschikking van de Hoge Raad van 29 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS5978 moeten worden gesteld aan een afwijzing van een verzoek om een contra-expertise.
2.3
Op grond van art. 8 lid 6 Wet Bopz kan de betrokkene de rechter verzoeken gebruik te maken van zijn bevoegdheid om een nader onderzoek door een of meer deskundigen te gelasten (bij wijze van contra-expertise naast de door de officier van justitie overgelegde geneeskundige verklaring). Gelet op de ingrijpende aard van de door de rechter te nemen, tot vrijheidsbeneming leidende beslissing kan een verzoek van de patiënt aan de rechtbank om door een deskundige nader onderzoek te doen verrichten, slechts gemotiveerd worden afgewezen.3.De eisen die aan die motivering moeten worden gesteld, hangen af van de omstandigheden van het geval, waarbij met name van belang is op welke punten het verzochte nader onderzoek zich zou moeten richten, en de mate waarin de rechter uit de bij het verzoek tot het verlenen van de machtiging overgelegde geneeskundige verklaring en de overige stukken reeds duidelijkheid heeft verkregen omtrent de door hem te beslissen punten.4.
2.4
Het “advies” van een onafhankelijk psychiater waar het onderdeel op doelt betreft een passage op p. 6 van de geneeskundige verklaring. Daar is op de vraag “welke mededelingen en wenken acht u nog van belang?” o.a. geantwoord:
“Het enige waar betrokkene in gesprek voor open staat is voor een second opinion m.b.t. de diagnostiek en behandelbeleid die haar inziens tot nu toe niet goed verlopen is. Mogelijk dat het proces van een second opinion enige beweging kan brengen in de huidige behandelimpasse waarbij betrokkene zowel medicatie als alle vormen van begeleiding weigert.”
In het op 8 augustus 2017 opgestelde behandelplan is op p. 4 en 5 bij de aanvullende afspraken een “aanzegbrief dwangbehandeling bij extern gevaar” opgenomen. In die brief wordt vermeld:
“Als uw behandelaren ([betrokkene 1] en [betrokkene 2]) hebben wij besloten uw psychiatrische aandoening te behandelen, ondanks het feit dat u hier niet mee instemt. (…)
Wij vinden dat er sprake is van paranoïde ideeën waarmee u uw omgeving ernstig belast en nog verder kan belasten. (…)
Ten tijde van opname is gebleken dat de paranoïde ideeën, het chaotisch gedrag en de manisch ontregeling blijft bestaan. En dat u dat, mits u hierin beperkt wordt, ook naar buiten uitdraagt. (…)
In de richtlijn Bipolaire stoornissen en Psychotisch stoornissen, wordt aangegeven dat farmacotherapie een essentieel onderdeel is van de behandeling van een bipolaire stoornis. Een goede behandeling zonder medicatie is voor u dan ook niet mogelijk. (…)
Deze behandeling zullen wij willen uitvoeren is in het kader van artikel 38c eerste lid a van de wet BOPZ. Tot op heden is het niet gelukt met u tot overeenstemming te komen over een behandeling die tot (voldoende) verbetering van uw situatie leidt. De dwangbehandeling wordt gegeven omdat het gevaar, dat aanleiding was voor uw gedwongen opneming, zonder deze behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Dit besluit is genomen nadat er een second opinion is gegeven door [psychiater 2], psychiater, die met u hierover op maandag 12 juni 2017 heeft gesproken en met wie u uw visie op de situatie heeft kunnen bespreken.
[psychiater 2] geeft schriftelijk aan:
“Er duidelijk sprake van een manisch psychotisch toestandsbeeld, vanuit dit toestandsbeeld is er sprake van extern gevaar in de vorm van maatschappelijke teloorgang en agressief (…) gedrag van haar naar derden, danwel van derden naar haar.
(Betrokkene) heeft oplopende spanningen en grensoverschrijdend gedrag. Er is gestart met een prikkelarme omgeving (kamerprogramma) en al lange tijd aanbieden van de voorgeschreven medicatie, echter weigert dit in te nemen. (Betrokkene) heeft geen ziektebesef, en –inzicht, dit maakt dat betrokkene wilsonbekwaam is ten aanzien van de te nemen beslissing opgenomen te zijn en medicatie in te nemen (Betrokkene) is op dit moment gedwongen opgenomen in Kliniek Groningen. Mijn inziens is de inzet van dwangmedicatie doelmatig en noodzakelijk aangezien er niet op een andere wijze het toestandsbeeld (en het daaruit voortvloeiende gevaar) behandeld kan worden. Prikkelarme omgeving is niet genoeg voor de behandeling van (betrokkene). (subsidiair). Eerdere medicamenteuze behandeling (depakine met cisordinol) zorgde voor een goed herstel. De inzet van medicatie is mijns inziens ook proportioneel, mede om de duur van de opname en het lijden van betrokkene te verkorten.”
2.5
Het verzoek om een second opinion zag blijkens de beschikking van de rechtbank op
de diagnostiek en het behandelbeleid. De machtigingsprocedure in de Wet BOPZ heeft slechts betrekking op de beslissing tot (voortzetting van een) gedwongen opname in een psychiatrisch ziekenhuis. De psychiatrische behandeling in het ziekenhuis en eventuele bezwaren van de patiënt daartegen kunnen, zo nodig, aan de orde worden gesteld bij de vaststelling van het behandelplan (zie art. 38a lid 3 Wet Bopz) of in het kader van een klacht op de voet van art. 41 Wet Bopz.5.Voor zover het verzoek om een second opinion betrekking had op de wijze van behandeling, behoefde de rechtbank dit verzoek binnen het kader van de machtigingsprocedure niet in behandeling te nemen.6.Dit maakt dat zij ook niet behoefde in te gaan op de opmerking van de geneesheer-directeur in de geneeskundige verklaring dat het proces van een second opinion mogelijk enige beweging kan brengen in de huidige behandelimpasse. Ik merk overigens op dat ik de betreffende passage in de geneeskundige verklaring niet lees als een advies of een aanbeveling tot het doen van een second opinion. De mogelijkheid is slechts genoemd, omdat dat het enige was waarvoor betrokkene blijkens de geneeskundige verklaring in een gesprek met de geneesheer-directeur open stond.
2.6
Uit de stukken van het geding blijkt dat naast de behandelend psychiater [de psychiater 1] en de niet bij de behandeling betrokken psychiater (de geneesheer-directeur), die de geneeskundige verklaring heeft opgesteld, in ieder geval ook de niet bij de behandeling betrokken psychiater [psychiater 2], in het kader van een second opinion over een voorgenomen besluit tot dwangbehandeling, bij betrokkene een diagnose heeft gesteld. Gelet op de omstandigheid dat de door de behandelend psychiater gestelde diagnose bevestigd is door in ieder geval twee niet bij de behandeling betrokken psychiaters bestond bij de rechtbank duidelijkheid over de diagnose van betrokkene, te weten stemmingsstoornissen, manische of gemengde episode, met psychotische kenmerken.7.De rechtbank heeft ook met zoveel woorden overwogen dat bij haar over de gestelde diagnose geen twijfel bestaat. De rechtbank heeft de juiste maatstaf gehanteerd. Ik merk overigens op dat de overweging van de rechtbank dat blijkt dat er reeds meerdere (ook onafhankelijke) psychiaters betrokken zijn (geweest) bij de behandeling van betrokkene enige verwarring wekt, gelet op de vaste rechtspraak dat een psychiater als onafhankelijk kan worden aangemerkt indien hij niet (recent) bij de behandeling betrokken is (geweest).8.Nu echter uit de gedingstukken blijkt dat het gaat om twee niet bij de behandeling betrokken psychiaters mist betrokkene belang bij haar klacht.
2.7
Onderdeel II klaagt naar de kern genomen dat de rechtbank de machtiging tot voortgezet verblijf ten onrechte heeft verleend, omdat de machtiging in dit geval feitelijk neerkomt op een sinds de invoering van de voorwaardelijke machtiging niet meer toelaatbare paraplumachtiging, zie HR 11 november 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT87889.. Zo blijkt uit de stukken dat betrokkene alle vrijheid heeft en feitelijk alleen nog maar in de kliniek slaapt en dat het doel van de opname slechts is dat betrokkene medicatie blijft gebruiken en hulpverlening accepteert. Het oordeel van de rechtbank dat het gevaar onvoldoende door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend is gelet op art. 5 lid 1 aanhef en onder e juncto art. 8 en 3 EVRM onvoldoende gemotiveerd nu de rechtbank niet heeft gerespondeerd op het verweer dat van een niet toelaatbare paraplumachtiging sprake is.
2.8
Sinds 1 januari 2004 heeft de rechter de mogelijkheid om op verzoek van de officier van justitie een voorwaardelijke machtiging te verlenen indien aan de vereisten voor een dergelijke machtiging wordt voldaan (art. 14a Wet Bopz). Art. 14d lid 1 Wet Bopz bepaalt dat, na het verlenen van een voorwaardelijke machtiging, de geneesheer-directeur de betrokkene in het psychiatrisch ziekenhuis doet opnemen indien buiten de inrichting het gevaar niet langer kan worden afgewend door naleving van de voorwaarden. Indien de betrokkene de gestelde voorwaarden niet naleeft, kan de geneesheer-directeur hem in het ziekenhuis doen opnemen.
2.9
In het tijdvak vóór 1 januari 2004 heeft zich een praktijk ontwikkeld waarbij een ‘gewone’ rechterlijke machtiging tot onvrijwillig (voortgezet) verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis werd aangevraagd en verleend, óók in die gevallen waarin niet een daadwerkelijke opneming of voortzetting van de opname in een psychiatrisch ziekenhuis werd beoogd, maar een opname pro forma. Deze werd dan terstond of na zeer korte tijd gevolgd door een voorwaardelijk ontslag uit het ziekenhuis op de voet van art. 47 Wet Bopz, waarbij de geneesheer-directeur de voorwaarden stelde. Als de patiënt zich niet aan de hem of haar gestelde voorwaarden hield, kon het voorwaardelijk ontslag door de geneesheer-directeur worden ingetrokken. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot invoering van de voorwaardelijke machtiging merkte de regering op dat het aanvragen van een rechterlijke machtiging uitsluitend met het doel voorwaarden aan de patiënt te kunnen stellen via een voorwaardelijk ontslag uit het ziekenhuis, niet strookt met de bedoeling van de nieuwe wettelijke regeling. De Hoge Raad heeft, dienovereenkomstig, in zijn beschikking van 11 november 2005, waarnaar het onderdeel verwijst, beslist dat sedert de invoering van de voorwaardelijke machtiging voor het gebruik van de methode van de paraplumachtiging in gevallen waarin een daadwerkelijke opneming van de betrokkene, al is het maar voor korte duur, niet in de bedoeling ligt, geen plaats meer is. Kort samengevat lag aan die beslissing ten grondslag dat de nieuwe wettelijke regeling van de voorwaardelijke machtiging betere waarborgen biedt voor de rechtsbescherming van de patiënt.10.
2.10
Uit de gedingstukken blijkt onder meer het volgende. In de geneeskundige verklaring is onder kopje 3 “Psychiatrisch onderzoek” op p. 3 onder d de vraag waarom de stoornis in de geestvermogens ook na verloop van de geldigheidsduur van de lopende machtiging aanwezig zal zijn, beantwoord als volgt:
“(…) betrokkene (is) herstellend van de laatste psychotische episode, dit zal nog enige tijd vragen die langer is dan de geldigheidsduur van de lopende machtiging. Een bipolaire stemmingsstoornis kent een langdurig beloop.”
Onder kopje 4 “Gevaar” is de vraag onder a “op grond van welke gedragingen van betrokkene oordeelt u dat de stoornis van de geestvermogens een gevaar oplevert voor betrokkene zelf, voor anderen of voor de algemene veiligheid van personen of goederen?” als volgt beantwoord:
“Voorafgaand aan de opname blijkt uit de beschikking van de huidige machtiging dat er sprake was van conflicten in de buurt, overlast zich uitend in lawaaioverlast, het zich niet laten begeleiden door anderen. Er is nu sprake van een kwetsbaar evenwicht waarbij betrokkene aangeeft geen medicatie te gebruiken zodra dat niet meer hoeft en er uit de voorgeschiedenis duidelijk blijkt hoe groot het risico is op gedrag wat ernstig nadeel voor haarzelf oplevert wanneer zij opnieuw floride psychotisch wordt.”
2.11
In het proces-verbaal van de mondelinge behandeling is het volgende opgenomen:
“De rechter (…): betrokkene verblijft thans met een voorlopige machtiging in de kliniek. Er wordt toegewerkt naar ontslag onder voorwaarden en daarover is geen overeenstemming.
Betrokkene beaamt dat. Zij wil geen voorwaarden. (…)
het enige wat zij nog in de kliniek doet is slapen. (…)
De psychiater vertelt dat betrokkene is overgeplaatst vanuit Groningen. Daar heeft ze eerder dwangbehandeling gehad. Na het staken hiervan ontstond een recidief psychotisch beeld dat leidde tot een langdurige opname. Betrokkene is overgeplaatst naar de kliniek in Zuidlaren in verband met de verwachting dat het hersteltraject van betrokkene lang zou duren. Betrokkene is het thans wéér niet eens met de medicatie. Het toestandsbeeld is nu deels in remissie maar het lukt niet om met betrokkene in gesprek te gaan over het vervolg van de behandeling, over wat (…) nodig (is) voor herstel en terugkeer naar huis. Betrokkene is niet bereid hier aan mee te werken. (…)
Het is de bedoeling dat betrokkene over niet al te lange tijd met voorwaardelijk ontslag zal gaan en dat de behandeling en begeleiding ambulant vervolgd zullen worden. Daarbij gaat het voornamelijk om gebruik medicatie en het toezicht erop.
Als tweede optie wordt gedacht aan het nemen van het risico dat betrokkene alle contacten verbreekt. De vaste verwachting is dat betrokkene de medicatie zal laten staan en dat er binnen drie maanden sprake zal zijn van een recidief beeld met persoonlijke en maatschappelijke schade en verlies van woning.
De situatie is thans dat wordt bekeken hoe het thuis gaat met betrokkene, onder voortzetting van de dwangbehandeling. (…) De kans is groot dat er binnenkort een gedwongen uithuiszetting wordt opgestart.
(…)
De verpleegkundige vertelt dat betrokkene in de huidige situatie afspraken na komt. Hij vertelt tevens dat betrokkene medicatie nodig heeft.
(…)
De advocaat (…) vraagt zich af wat in deze zaak proportioneel is. Misschien moet er toch maar een risico worden genomen.”
2.12
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking overwogen als volgt:
“Betrokkene is thans herstellende van een maniform en paranoïd gekleurd psychotisch beeld, gepaard gaande met veel overlast in de buurt. De symptomen zijn als gevolg van de dwangbehandeling in ernst afgenomen maar het evenwicht is nog zeer kwetsbaar. Er is inmiddels gestart met verlof naar huis. In de week van 30 oktober jl. heeft de woningbouwvereniging bij het ambulant team van Lentis melding gemaakt van overlast door betrokkene. Zij overwegen haar uit huis te zetten. Dat zou voor betrokkene de derde woning zijn die ze verliest. Betrokkene heeft geen zicht op haar eigen aandeel in de conflicten in de thuissituatie. Ze heeft weinig ziektebesef en -inzicht en is fel tegen medicatie: dat vindt zij vergif. Volgens de behandelaar zal het staken van de medicatie echter binnen drie maanden leiden tot een recidief. Toezicht op het gebruik van medicatie is daarom cruciaal. Er is geen sprake van samenwerking met het behandelend team en geen overeenstemming over het behandelbeleid. Ook de relatie met het ambulante team is ontwricht. Betrokkene voert een permanente strijd ten aanzien van elke behandelbeslissing. Het enige sociale contact van betrokkene is met haar moeder, die haar bevestigt in haar standpunten. Gezien het huidige kwetsbare evenwicht zou het passend zijn toe te werken naar een voorwaardelijk ontslag. Gezien het feit dat betrokkene pertinent weigert mee te werken aan voorwaarden, heeft de behandelaar evenwel verzocht om continuering van de klinische gedwongen zorg, om de dwangbehandeling te kunnen voortzetten en om de psychische gezondheid van betrokkene verder te stabiliseren, zodat zij haar autonomie hopelijk herwint en haar gedrag als gevolg van de psychische stoornis niet meer zal leiden tot ernstig nadeel voor haarzelf.
(…)
De advocaat vraagt het verzoek af te wijzen. In haar visie is er sprake is van een (niet meer toelaatbare) paraplumachtiging: een drukmiddel om betrokkene medicatie te laten innemen en tot het verkrijgen van een behandelovereenkomst, welke er naar haar oordeel niet zal komen.
(…)
Gebleken is dat het gevaar onvoldoende door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend. Betrokkene weigert zich te houden aan de aan haar te stellen voorwaarden, waaronder het innemen van medicatie. Onder deze omstandigheden blijft (om het gevaar af te wenden) een machtiging nodig om eventueel dwangmedicatie te kunnen toedienen en betrokkene in haar vrijheden te kunnen beperken.”
2.13
Het onderdeel is tevergeefs voorgesteld. Uit de gedingstukken blijkt dat een daadwerkelijke opneming van betrokkene, zij het wellicht voor korte duur, in de bedoeling lag. Uit de stukken blijkt dat het herstel van de laatste psychotische episode nog enige tijd zal duren. Er is sprake van een kwetsbaar evenwicht, waarbij het gebruiken van medicatie cruciaal is om een terugval te voorkomen. In de situatie dat verwacht wordt dat betrokkene de medicatie zal staken, indien zij niet meer verplicht wordt tot het innemen daarvan, heeft de rechtbank de machtiging tot voortgezet verblijf kunnen verlenen. Het doel van de machtiging was om dwangbehandeling te kunnen voortzetten en om de psychische gezondheid van betrokkene verder te stabiliseren.
De omstandigheid dat betrokkene elke dag overdag de kliniek verlaat, maakt niet dat de rechtbank niet tot de slotsom kon komen dat betrokkene onvrijwillig in het ziekenhuis was opgenomen. Uit de beschikking blijkt dat de rechtbank het verweer dat sprake is van een niet toelaatbare paraplumachtiging heeft verworpen.
2.14
Onderdeel III klaagt dat de rechtbank de machtiging ten onrechte voor de duur van een jaar heeft verleend, althans onvoldoende gemotiveerd heeft waarom zij de machtiging niet voor een kortere periode heeft verstrekt. Betrokkene is kort na het verlenen van de machtiging tot voortgezet verblijf met ontslag onder voorwaarden gegaan. Als er een verzoek tot een voorwaardelijke machtiging was gedaan, had een dergelijk verzoek alleen tot een toewijzing voor maximaal zes maanden kunnen leiden. Thans is dus een situatie gecreëerd waarin betrokkene minder rechtsbescherming geniet dan in het geval er een voorwaardelijke machtiging zou zijn verstrekt. In dat geval had betrokkene immers akkoord moeten gaan met het behandelplan en zouden de voorwaarden aan de rechter zijn voorgelegd. De rechtbank had zich in ieder geval over het verzoek dienen uit te laten.
2.15
In de pleitaantekeningen van de advocaat van betrokkene is vermeld:
“(Betrokkene) zit al geruime tijd op de open afdeling en heeft alle vrijheden. Het feit dat (betrokkene) al zo lang op een open afdeling verblijft, verhoudt zich ook niet goed met een machtiging voortgezet verblijf voor een jaar. Het is niet te verwachten dat (betrokkene) een jaar opgenomen zal blijven.
(…)
Meer subsidiair verzoek ik u de machtiging voor een kortere duur toe te wijzen, ik denk aan maximaal drie maanden. Immers, het idee is dat toegewerkt wordt naar ontslag, dan is er geen reden de machtiging voor een jaar toe te wijzen en kan gesteld worden dat de machtiging anders gebruikt wordt als ambulante dwangbehandeling.”
In het proces-verbaal van de mondelinge behandeling is het volgende opgenomen:
“(…) Wat betreft de duur van de machtiging merkt de psychiater op dat drie maanden geen toegevoegde waarde heeft. Een langere termijn is nodig om gesprekken met betrokkene te voeren en wellicht de medicatie aan te passen. De kliniek is altijd bezig met de vraag wat proportioneel is en zal een rechterlijke machtiging geen dag langer laten duren dan nodig is. Dat staat los van de toegewezen termijn of een paraplumachtiging.”
De rechtbank heeft in haar beschikking van 22 november 2017 de verzochte machtiging tot en met 8 november 2018 verleend en heeft daartoe op p. 3 van de bestreden beschikking als volgt overwogen:
“De behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden na het einde van de geldigheidsduur van de voorafgaande machtiging. De rechtbank houdt hiermee rekening bij de bepaling van de geldigheidsduur van de nieuwe machtiging”.
Een machtiging voortgezet verblijf kan worden verleend voor ten hoogste één jaar (art. 17 lid 3 Wet Bopz). Het staat de rechter vrij om, indien daar redenen voor zijn, deze machtiging voor kortere termijn te verlenen.11.De rechtbank behoefde echter niet te motiveren waarom zij de machtiging niet voor een kortere duur verstrekte, waarbij ik opmerk dat de rechtbank in haar beschikking heeft verwezen naar hetgeen de psychiater ter terechtzitting heeft opgemerkt over de duur van de machtiging. Hoewel de rechtbank niet uitdrukkelijk overweegt waarom de machtiging niet voor kortere duur wordt afgegeven, zou daaruit een impliciete motivering kunnen worden afgeleid. Het onderdeel is tevergeefs voorgesteld.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 27‑03‑2018
Zie bestreden beschikking p. 2 & p. 3 bovenaan.
Zie recent HR 29 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2528, waarin wordt verwezen naar HR 29 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS5978, NJ 2007/153 m.nt. J. Legemaate, BJ 2005/14 m.nt. W.J.A.M. Dijkers en HR 6 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:528, NJ 2015/131. Zie voorts de conclusie van plv. P-G Langemeijer vóór HR 19 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:58 onder 2.4.
HR 29 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS5978, NJ 2007/153 m.nt. J. Legemaate, BJ 2005/14 m.nt. W.J.A.M. Dijkers.
Blijkens het p-v van de mondelinge behandeling op p. 2 bovenaan is door betrokkene een klacht ingediend over de behandeling en heeft de klachtencommissie de klacht ongegrond verklaard.
Zie ook de conclusie van plv. P-G Langemeijer vóór HR 19 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:58 onder 2.6.
Zie bestreden beschikking p. 1, kopje “Beoordeling”, eerste alinea.
Zie bijv. HR 16 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BK0342), BJ 2009/47 m.nt W. Dijkers.
BJ 2006/1 m.nt. W. Dijkers.
Deze paragraaf is grotendeels ontleend aan de conclusie van plv. P-G Langemeijer vóór HR 2 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2753, JVGGZ 2017/4 onder 2.3.
R.B.M. Keurentjes, De wet Bopz. De betekenis van de wet voor beroepsbeoefenaren in de geestelijke gezondheidszorg, 2016, p. 98.