Volgens de toelichting van psychiater [D] bij de aanvraag rechterlijke machtiging d.d. 24 juli 2014 zou de tumor verwijderd zijn en gaat het om restverschijnselen. Een door de behandelaar genoemd cerebrovasculair accident kon door psychiater [A] niet worden vastgesteld omdat betrokkene niet toeliet dit te onderzoeken (geneeskundige verklaring blz. 3).
HR, 06-03-2015, nr. 14/06072
ECLI:NL:HR:2015:528
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
06-03-2015
- Zaaknummer
14/06072
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Gezondheidsrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:528, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 06‑03‑2015; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:163, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:163, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑01‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:528, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 04‑12‑2014
- Wetingang
art. 8 Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen
- Vindplaatsen
NJ 2015/131 met annotatie van
JVggz 2015/11 met annotatie van Redactie
PFR-Updates.nl 2015-0079
Uitspraak 06‑03‑2015
Inhoudsindicatie
BOPZ. Voorlopige machtiging. Verzoek betrokkene om ‘second opinion’ afgewezen; motiveringseisen afwijzing (HR 8 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY7925, NJ 2013/157). Stelplicht betrokkene.
Partij(en)
6 maart 2015
Eerste Kamer
14/06072
EE
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[de betrokkene],wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. M.E. Bruning,
t e g e n
DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT GELDERLAND,zetelende te Arnhem,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de betrokkene en de officier van justitie.
1. Het geding in feitelijke instantie
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/05/268954/FA RK 14/2766 van de rechtbank Gelderland van 4 september 2014.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank heeft betrokkene beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar de rechtbank Gelderland.
3. Beoordeling van het middel
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht op de voet van art. 2 Wet Bopz een voorlopige machtiging te verlenen tot opname en verblijf van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis.
(ii) Bij dit verzoekschrift was een geneeskundige verklaring gevoegd (hierna: de geneeskundige verklaring), opgemaakt en ondertekend door de niet bij de behandeling betrokken psychiater [A].
(iii) Op 4 september 2014 heeft de rechtbank het verzoek mondeling behandeld. Daarbij waren onder meer aanwezig betrokkene en haar advocaat. De advocaat van betrokkene heeft tijdens de mondelinge behandeling verzocht om de benoeming van een andere deskundige en dit verzoek als volgt toegelicht:
“Ik wil dat er een echt onafhankelijk psychiatrisch onderzoek dient plaats te vinden in hoeverre hier sprake is van psychiatrische problematiek in engere zin (AS I DSM) en/of in hoeverre hier sprake is van een sterke persoonlijkheid – waarbij met het vorderen van de leeftijd en het afnemen van mogelijkheden sommige karaktertrekken wat scherper worden – en met de expliciete vraag of MM een adequate opname plek is voor deze cliënte.”
3.2
De rechtbank heeft de verzochte machtiging verleend. Het verzoek van de advocaat om een ‘second opinion’ is door de rechtbank afgewezen, met als motivering “dat onvoldoende naar voren is gebracht op grond waarvan een andere psychiater tot een andere diagnose zou komen”.
3.3
Onderdeel 2.1 klaagt, samengevat, dat de rechtbank met dit oordeel blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting omtrent hetgeen van de zijde van de betrokkene kan of moet worden aangevoerd ter onderbouwing van een verzoek om een contra-expertise (second opinion), althans dat dit oordeel onvoldoende is gemotiveerd.
3.4.1
Bij de beoordeling van deze klachten wordt het volgende vooropgesteld.
De rechter is overeenkomstig de algemene regels in de verzoekschriftprocedure vrij een verzoek tot het verrichten van een nader onderzoek door een deskundige af te wijzen. Niettemin moet, gelet op de ingrijpende aard van de door de rechter te nemen, tot vrijheidsbeneming leidende beslissing, worden aangenomen dat een verzoek tot het verrichten van een nader onderzoek door een deskundige slechts gemotiveerd kan worden afgewezen. De eisen die aan die motivering moeten worden gesteld, hangen af van de omstandigheden van het geval, waarbij met name van belang is op welke punten het verzochte nadere onderzoek zich volgens de betrokkene zou moeten richten, en de mate waarin de rechter uit de bij het verzoek tot het verlenen van de machtiging overgelegde geneeskundige verklaring en de overige stukken reeds duidelijkheid heeft verkregen omtrent de door hem te beslissen punten. (HR 29 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS5978, NJ 2007/153 en HR 8 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY7925, NJ 2013/157)
3.4.2
Het verzoek van de advocaat strekte ertoe nader te onderzoeken of werkelijk sprake is van een psychiatrische aandoening of dat in wezen slechts sprake is van bepaalde karaktereigenschappen die door (toenemende) fysieke beperkingen zijn versterkt. Ten aanzien van een dergelijk verzoek om een nader, deskundig medisch-psychiatrisch onderzoek kunnen geen hoge eisen worden gesteld aan de stelplicht van betrokkene. Voldoende is dat duidelijk is waarom de conclusies van de geneeskundige verklaring in twijfel worden getrokken en waarop het verzochte onderzoek zich volgens betrokkene zou moeten richten.
3.4.3
Blijkens het proces-verbaal van de mondelinge behandeling is namens betrokkene betwist dat sprake is van een stoornis in de zin van art. 1 lid 1 Wet Bopz en is gesteld dat het disproportioneel is om betrokkene gedwongen te laten opnemen nu zij zich nog redelijk thuis redt met hulp van derden. Voorts is door de advocaat van betrokkene erop gewezen dat uit de geneeskundige verklaring volgt dat een ambulante behandeling de doelstelling zou moeten zijn.
3.4.4
In de geneeskundige verklaring staat vermeld dat sprake is van (vooral) temperamentstoornissen met geagiteerd gedrag, veroorzaakt door een links-temporaal semi-goedaardige tumor van het hersenvlies (rubriek 4d), dat niet zeker is of alles onderzocht is wat mogelijk zou kunnen zijn om het gevaar buiten een psychiatrisch ziekenhuis af te wenden, dat het zou kunnen zijn dat medicatie geïndiceerd is die het temperament van betrokkene mogelijk kan doen bijstellen en dat temporele gedragsveranderingen en -problemen een bekend neurologisch fenomeen vormen, die soms succesvol te behandelen zijn en soms onbehandelbaar blijken (rubriek 6a). Voorts blijkt uit de verklaring dat ook systeemgegevenheden en de hartkwaal van de partner een rol spelen en dat bij eventuele hospitalisering sterk gestreefd moet worden naar geheel of gedeeltelijk ambulante voortzetting (rubriek 6b).
3.4.5
Gelet op het voorgaande en in aanmerking nemende dat het in het onderhavige geval gaat om een eerste onvrijwillige opname, heeft betrokkene haar verzoek om een nader deskundigenonderzoek voldoende toegelicht. Het bestreden oordeel getuigt van een onjuiste rechtsopvatting voor zover de rechtbank ervan is uitgegaan dat betrokkene feiten of omstandigheden diende te stellen waaruit kan volgen dat een andere psychiater tot een andere diagnose zou komen; een dergelijke eis veronderstelt een deskundigheid die niet van betrokkene of haar raadsman gevergd kan worden. Voor zover de rechtbank hiervan niet is uitgegaan, is haar oordeel onvoldoende gemotiveerd, nu uit de bestreden beschikking – gelet op de stukken van het geding – niet volgt dat en op grond van welke gegevens reeds duidelijkheid is verkregen omtrent de te beslissen punten. De klachten slagen dus.
3.5
De overige klachten van het middel behoeven geen behandeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland van 4 september 2014;
verwijst het geding naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren C.A. Streefkerk, als voorzitter, C.E. Drion en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op 6 maart 2015.
Conclusie 13‑01‑2015
Inhoudsindicatie
BOPZ. Voorlopige machtiging. Verzoek betrokkene om ‘second opinion’ afgewezen; motiveringseisen afwijzing (HR 8 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY7925, NJ 2013/157). Stelplicht betrokkene.
Partij(en)
14/06072 Mr. F.F. Langemeijer
13 januari 2015 Conclusie inzake:
[de betrokkene]
tegen
Officier van Justitie Oost-Nederland
In deze Bopz-zaak is een voorlopige machtiging verleend. Het cassatiemiddel heeft betrekking op de begrippen ‘geestelijke stoornis’ en ‘gevaar’ en op de weigering van het verzoek om een ‘second opinion’.
1. De feiten en het procesverloop
1.1.
Bij verzoekschrift, bij de rechtbank Gelderland ingekomen op 14 augustus 2014, heeft de officier van justitie een voorlopige machtiging verzocht om verzoekster tot cassatie (geboren 1937; hierna: betrokkene) in een psychiatrisch ziekenhuis te doen opnemen en te doen verblijven. Bij het verzoekschrift was een geneeskundige verklaring gevoegd, opgemaakt en op 8 augustus 2014 ondertekend door de niet bij de behandeling betrokken psychiater [A].
1.2.
Op 4 september 2014 heeft de rechtbank gehoord: betrokkene, bijgestaan door haar raadsvrouw; [B] en [C] namens de behandelaar; twee dochters van betrokkene. Bij beschikking van diezelfde datum heeft de rechtbank de verzochte machtiging verleend voor de duur van zes maanden.
1.3.
Namens betrokkene is – tijdig – beroep in cassatie ingesteld. In cassatie is geen verweerschrift ingediend.
2.. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1.
Ten aanzien van een persoon die gestoord is in zijn geestvermogens kan de rechter een voorlopige machtiging verlenen indien, naar zijn oordeel, de stoornis van de geestvermogens de betrokkene gevaar doet veroorzaken en het gevaar niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend (art. 2 Wet Bopz). Onderdeel 1 bestrijdt de door de rechtbank aangenomen stoornis van de geestvermogens, het door de rechtbank aangenomen gevaar en, zo begrijp ik, het oorzakelijk verband daartussen. Onderdeel 2 is hoofdzakelijk gericht tegen de weigering van de verzochte second opinion.
2.2.
Uit de overgelegde stukken en de ter zitting verstrekte inlichtingen heeft de rechtbank opgemaakt dat bij betrokkene sprake is van “karakterverandering, cognitieve problemen, vooral temperament-stoornissen met geagiteerd gedrag veroorzaakt door een links-temporaal semi-goedaardige tumor van het hersenvlies”. Deze diagnose heeft de rechtbank woordelijk ontleend aan de geneeskundige verklaring (rubriek 4.d). Zij berust derhalve op het medisch oordeel van de niet bij de behandeling betrokken psychiater [A]1..
2.3.
Onderdeel 1.a klaagt dat dit oordeel blijk geeft van een onjuiste opvatting van het begrip ‘stoornis van de geestvermogens’ in art. 1, lid 1, aanhef en onder d, Wet Bopz en dat de vereiste toerekenbaarheid voor het gevaarvolle handelen of nalaten ontbreekt. Volgens de toelichting op deze klacht zijn de geconstateerde verschijnselen niet voldoende om te kunnen spreken van een stoornis van het denken, voelen, willen, oordelen en doelgericht handelen die zo ingrijpend/ernstig is, dat deze het gedrag van betrokkene, leidende tot het geconstateerde gevaar, in een zodanige mate beheerst dat dit gevaar niet aan betrokkene kan worden toegerekend.
2.4.
Naar de omschrijving in art. 1, lid 1, Wet Bopz moet het gaan om een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens2.. Onder ‘geestvermogen’ wordt verstaan: het vermogen tot denken, voelen, willen, oordelen of doelgericht handelen3.. Deze omschrijving omvat ook stoornissen van de geestvermogens die het gevolg zijn van een lichamelijke aandoening (zoals een tumor van het hersenvlies) en zelfs stoornissen met een onnatuurlijke oorzaak (zoals een hersenbeschadiging door een verkeersongeval). Heeft de psychiater een stoornis van de geestvermogens vastgesteld, dan moet nog worden onderzocht of die stoornis de betrokkene het gevaar doet veroorzaken. Niet ieder ‘vreemd’ gedrag van een persoon wijst op een stoornis van de geestvermogens. Afwijkend gedrag kan ook worden geduid als, bijvoorbeeld: een bewuste keuze voor afwijkend gedrag; een vergissing bij het inschatten van hetgeen in een bepaalde situatie sociaal passend is; persoonlijke karaktereigenschappen, door ongeduld veroorzaakte driftbuien; tijdelijke bewustzijnsvernauwing door dronkenschap etc. In de parlementaire geschiedenis van de Wet Bopz is opgemerkt dat – voor het verlenen van een rechterlijke machtiging tot opneming − de stoornis van zodanige aard dient te zijn dat de mogelijkheden tot denken, voelen, willen, oordelen en doelgericht handelen zo ingrijpend worden beïnvloed dat aan de betrokkene het veroorzaakte gevaar niet kan worden toegerekend omdat de stoornis de gevaarvolle daden van betrokkene overwegend beheerst4.. In de rechtspraak is deze maatstaf gebruikt wanneer het gaat om vormen van verslaving5..
2.5.
Volgens de geneeskundige verklaring (rubriek 4.a) doen zich bij betrokkene de volgende verschijnselen voor:
“Betrokkene toont temperamentsproblemen. Sterke neiging tot externalisering en een dominante neiging te reguleren, vermijden en te ontkennen. Cognitieve zwaktes. Kritiek- en oordeelsstoornis. Inprentingsproblemen.
Grotere en kleinere gedragsproblemen. Soms agitatie en verbale en fysieke agressie. Zwakte in probleem- en ziekteinzicht, en minder vermogen tot congruente coöperatie.”
De diagnose kwam hiervoor al ter sprake. De psychiater heeft deze verschijnselen aangemerkt als een stoornis van de geestvermogens en in het begeleidend schrijven gerubriceerd onder ‘organisch hersensyndroom’6.. In rubriek 5 heeft de psychiater nader omschreven hoe deze stoornis het gevaar teweegbrengt dat betrokkene zichzelf ernstig zal verwaarlozen. Mantelzorg door echtgenoot of kinderen wordt door de stoornis, kort gezegd, onmogelijk of heel moeilijk gemaakt. De rechtbank kon op basis van dit oordeel van een niet bij de behandeling betrokken psychiater tot de slotsom komen dat betrokkene lijdt aan een stoornis van de geestvermogens die betrokkene de genoemde gevaren doet veroorzaken. Aan de desbetreffende vaststelling door de psychiater doet niet af dat naast de stoornis ook andere factoren – de toelichting op het middelonderdeel doelt kennelijk op de in eerste aanleg gevoerde discussie of de geconstateerde symptomen zijn terug te voeren op bepaalde, niet noodzakelijk op een stoornis van de geestvermogens wijzende karaktereigenschappen van betrokkene − aan de geconstateerde verschijnselen kunnen hebben bijgedragen. In het oordeel van de rechtbank ligt onmiskenbaar besloten dat deze stoornis van de geestvermogens de gevaarvolle daden van betrokkene overwegend beheerst. De rechtsklacht onder 1.a faalt. De vraag of de rechtbank t.a.v. de stoornis met de informatie uit de geneeskundige verklaring en de ter zitting gegeven toelichting mocht volstaan komt hierna aan de orde, bij de bespreking van onderdeel 2.
2.6.
Onderdeel 1.b klaagt dat de rechtbank heeft miskend dat de enkele verhoogde kans op het ontstaan van het “gevaar voor ernstige verwaarlozing en verdere maatschappelijke teloorgang die mede optreedt door verdere verwijdering van haar familie” niet voldoende is om het in art. 2 Wet Bopz bedoelde ‘gevaar’ te kunnen aannemen. Subsidiair wordt geklaagd dat de vaststelling van gevaar van (zelf)verwaarlozing en maatschappelijke teloorgang onbegrijpelijk is in het licht van de e-mail van de advocaat van 3 september 2014 aan de rechtbank7.. In deze e-mail viel te lezen dat betrokkene zich thuis nog redelijk weet te redden met hulp van anderen, waaronder Welzijn Thuis. Ook verwijst betrokkene naar de geneeskundige verklaring (in rubriek 6.a, over alternatieve mogelijkheden), inhoudende dat de psychiater niet zeker wist of, met name op het punt van de medicatie, alle mogelijkheden zijn onderzocht om het te duchten gevaar door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis af te wenden.
2.7.
De rechtbank acht het verblijf van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis noodzakelijk ter afwending van het gevaar van ernstige verwaarlozing en een maatschappelijke teloorgang8.die mede optreedt door een verdere verwijdering van haar familie. Gevaar is: een ernstig te nemen (reële) kans op onheil. Ik noteer dat de geneeskundige verklaring (rubriek 5.b) naast de zo-even genoemde gevaren voor betrokkene ook melding maakte van gevaar voor anderen (met name voor de overbelaste echtgenoot, die zelf op leeftijd is en met gezondheidsproblemen kampt, en voor de dochters die als mantelzorgers fungeerden) en van een gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen, waarmee kennelijk werd bedoeld: brandgevaar wanneer betrokkene het fornuis laat aanstaan e.d. Gevaar voor anderen of voor de algemene veiligheid is in cassatie niet aan de orde: de rechtbank heeft de bestreden machtiging uitsluitend gebaseerd op gevaar voor betrokkene zelf.
2.8.
In het middelonderdeel is een passage uit de Nadere memorie van antwoord aangehaald9.waaruit betrokkene opmaakt dat een verhoogde kans op onheil niet voldoende is, nu “de verhoogde kans op het ontstaan van gevaar door een goede begeleiding door de huisarts en andere extramurale voorzieningen en door een goede opvang door degenen die betrokkene nastaan, niet tot werkelijk gevaar [hoeft te] leiden” en “door tijdig geboden adequate hulp, ook in het maatschappelijk vlak, opneming [zal kunnen] worden voorkomen”. Op zich lijkt mij juist, dat een gevaar soms kan worden weggenomen door het treffen van passende maatregelen. Art. 2 Wet Bopz legt dan ook op de rechter de verplichting te onderzoeken of het gevaar door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend. In de rechtspraak over art. 5, lid 1 onder e, EVRM gaat het om de subsidiariteitstoets: kan het met de vrijheidsbenemende maatregel beoogde doel op een andere, voor de betrokkene minder belastende wijze worden bereikt? Ik zie echter geen aanwijzing dat de rechtbank dit aspect heeft miskend. Betrokkene heeft zich tot dusver blijkbaar thuis weten te redden met hulp van haar echtgenoot en naaste familie. Nu, blijkens de geneeskundige verklaring, de echtgenoot van betrokkene vanwege zijn eigen gezondheid de zorg voor betrokkene niet kan voortzetten, andere naaste familieleden door de mantelzorg voor en het gedrag van betrokkene overbelast raken, de hulp van Welzijn Thuis niet steeds bij betrokkene thuis aanwezig kan zijn en betrokkene thuis geen hulp van andere hulpverleners wenst te aanvaarden10., heeft de rechtbank tot haar oordeel kunnen komen dat een opname nodig is omdat het te duchten gevaar niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend. Uit de geneeskundige verklaring11.heeft de rechtbank kunnen opmaken dat betrokkene, als gevolg van de stoornis van haar geestvermogens, steeds minder in staat is voor zichzelf te zorgen of in haar thuissituatie zich te laten verzorgen en dat ten tijde van de rapportage het gevaar aanwezig was dat – zonder opname in een psychiatrisch ziekenhuis − betrokkene zich in ernstige mate zal verwaarlozen en zichzelf isoleert. Dat oordeel is te zeer verweven met een waardering van de feiten om in cassatie op juistheid te worden getoetst. In het licht van de geneeskundige verklaring is het bestreden oordeel niet onbegrijpelijk. De klachten onder 1.b falen. De vraag of de rechtbank met de informatie uit de geneeskundige verklaring en de ter zitting gegeven toelichting mocht volstaan komt hierna aan de orde, bij de bespreking van onderdeel 2.
2.9.
Onderdeel 2.1 heeft betrekking op het geweigerde verzoek om een ‘second opinion’ of contra-expertise. De rechtbank heeft dienaangaande overwogen dat onvoldoende feiten of omstandigheden naar voren zijn gebracht op grond waarvan een andere psychiater tot een andere diagnose zou komen. De rechtsklacht onder 2.1.a houdt in dat dit oordeel blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting omtrent hetgeen van de zijde van betrokkene kan en moet worden aangevoerd ten behoeve van het verzoek om een contra-expertise. Volgens de klacht volstaat dat de betrokkene aanvoert waarop het verzochte nader onderzoek zich zou moeten richten12., zoals betrokkene heeft gedaan. De subsidiaire motiveringsklachten onder 2.1.b en 2.1.c houden samengevat in dat het geciteerde oordeel van de rechtbank onbegrijpelijk is in het licht van de inhoud van meergenoemde e-mail van 3 september 2014 en dat de motivering ook overigens ontoereikend is.
2.10.
Onderdeel 2.2, dat hiermee samenhangt, komt hierop neer dat namens betrokkene ook is verzocht om (een van de) twee met name genoemde psychiaters ter zitting te horen. Voor zover de rechtbank dit verzoek over het hoofd heeft gezien, heeft de rechtbank volgens de klacht gehandeld in strijd met art. 23/24 Rv (onderdeel 2.2.a). Voor zover de rechtbank dit verzoek heeft afgewezen, geeft dat oordeel blijk van een onjuiste rechtsopvatting, althans is het zonder nadere motivering onbegrijpelijk (onderdeel 2.2.b en 2.2.c). Gelet op art. 8 lid 6 Wet Bopz, had de rechtbank dit verzoek slechts mogen afwijzen op de grond dat betrokkene door het achterwege blijven van het horen van deze deskundigen redelijkerwijs niet in haar belangen kan worden geschaad.
2.11.
Deze klachten lenen zich voor een gezamenlijke bespreking. Een patiënt die het niet eens is met de door de officier van justitie overgelegde verklaring van een niet bij de behandeling betrokken psychiater, kan de rechter verzoeken gebruik te maken van zijn bevoegdheid om een deskundige te benoemen voor een (tegen)onderzoek. Uit de beschikking van de Hoge Raad van 29 april 200513.volgt dat de maatstaf voor de beoordeling van een dergelijk verzoek de volgende is:
“De rechter is derhalve overeenkomstig de algemene regels in de verzoekschriftprocedure vrij een verzoek tot het verrichten van een nader onderzoek door een deskundige af te wijzen. Niettemin moet, gelet op de ingrijpende aard van de door de rechter te nemen, tot vrijheidsbeneming leidende beslissing worden aangenomen dat een verzoek tot het verrichten van een ander onderzoek door een deskundige slechts gemotiveerd kan worden afgewezen. De eisen die aan die motivering moeten worden gesteld, hangen af van de omstandigheden van het geval, waarbij met name van belang is op welke punten het verzochte nadere onderzoek zich volgens de betrokkene zou moeten richten, en de mate waarin de rechter uit de bij het verzoek tot het verlenen van de machtiging overgelegde geneeskundige verklaring en de overige stukken reeds duidelijkheid heeft verkregen omtrent de door hem te beslissen punten.”
2.12.
In dit geval heeft de raadsvrouw van betrokkene haar verzoek om benoeming van een andere deskundige gemotiveerd als volgt:
“(…) een echt onafhankelijk psychiatrisch onderzoek dient plaats te vinden in hoeverre hier sprake is van psychiatrische problematiek in engere zin (AS I DSM) en/of in hoeverre hier sprake is van een sterke persoonlijkheid – waarbij met het vorderen van de leeftijd en het afnemen van mogelijkheden sommige karaktertrekken wat scherper worden – en met de expliciete vraag of MM een adequate opname plek is voor deze cliënte. (…)”14..
2.13.
Over deze laatste vraag (in welk psychiatrisch ziekenhuis betrokkene het best kan worden opgenomen wanneer een voorlopige machtiging is verleend) behoefde de rechtbank geen uitspraak te doen. De rechtbank verleent machtiging tot plaatsing in ‘een’ psychiatrisch ziekenhuis, waarna de officier van justitie, zo nodig, opname in een bepaald ziekenhuis kan bevelen15.. Een onderzoek door een deskundige naar de vraag of MM (Maria Mackenzie Centrum voor Ouderenpsychiatrie van Pro Persona) een adequate opnameplek is16., althans het oproepen en horen van een deskundige over deze vraag, kon de rechtbank daarom achterwege laten zonder dat dit nadere motivering behoefde.
2.14.
Met betrekking tot de door de raadsvrouw aan de orde gestelde vraag of in dit geval sprake is van een psychiatrische problematiek in engere zin dan wel van symptomen die aan bepaalde karaktertrekken kunnen worden toegeschreven, heeft de rechtbank het verzoek om een andere deskundige aan te wijzen (althans een andere deskundige ter zitting te horen) afgewezen op de grond dat onvoldoende naar voren is gebracht op grond waarvan een andere psychiater tot een andere diagnose zou komen. Als het om een medisch-psychiatrisch oordeel gaat, moge duidelijk zijn dat aan de stelplicht van de patiënt geen hoge eisen kunnen worden gesteld. Een patiënt is geen psychiater en is doorgaans niet in staat eigen onderzoek te (laten) doen en met een medisch-psychiatrisch verantwoorde tegendiagnose te komen. Evenmin kan van een patiënt worden gevergd dat deze over voldoende expertise beschikt om te kunnen bepalen wat een psychiater nodig heeft om tot een andere diagnose te komen. Een patiënt kan slechts feiten en omstandigheden aanvoeren en zijn twijfel uitspreken over de in de geneeskundige verklaring gestelde diagnose. Dat kan vervolgens door een andere deskundige worden onderzocht en beoordeeld17.. In dit geval heeft de raadsvrouw duidelijk gemaakt op welke punten het verzochte nader onderzoek zich zou moeten richten.
2.15.
Uit de motivering van de rechtbank is niet duidelijk, wat voor feiten of omstandigheden betrokkene nog meer had moeten en kunnen stellen. Ten aanzien van sommige van de geconstateerde verschijnselen18.heeft de rechtbank wellicht nog mogen aannemen dat deze duiden op een stoornis van een of meer van de in middelonderdeel 1 genoemde geestvermogens; ten aanzien van andere geconstateerde verschijnselen, zoals de genoemde temperaments- en gedragsproblemen, kan een stoornis van de geestvermogens de oorzaak zijn, maar ook iets anders. Het gaat in dit geval om een eerste onvrijwillige opname; niet om een dossier waarin zich reeds een aantal eenduidige rapporten van niet bij de behandeling betrokken psychiaters bevindt. Daarbij komt dat volgens de geneeskundige verklaring waarnaar de rechtbank verwijst sprake is van een geleidelijke achteruitgang (GV 4.a) en van een wisselwerking tussen het gedrag van betrokkene en de mantelzorgers (GV 5.b). Volgens de psychiater zou, na een opname in het ziekenhuis, moeten worden toegewerkt naar een geheel of gedeeltelijk ambulante voortzetting (GV 6.b). Tegen deze achtergrond heeft betrokkene haar verzoek om een second opinion gedaan. Om de argumenten aan te reiken op grond waarvan een andere psychiater tot een andere diagnose zou komen, is een psychiatrische deskundigheid vereist die van de patiënte niet kon worden gevergd. De slotsom is dat de rechtbank hetzij de in alinea 2.11 geciteerde maatstaf heeft miskend, hetzij haar beslissing op dit punt ontoereikend heeft gemotiveerd.
2.16.
Bij gegrondbevinding van de klacht onder 2.1 kan de bestreden beschikking niet in stand blijven en behoeven de klachten onder 2.2 geen bespreking meer. Blijkens het proces-verbaal (blz. 3) heeft de raadsvrouw van betrokkene bij haar verzoek om een second opinion een voorkeur uitgesproken voor een nader onderzoek door een psychiater die MM (Maria Mackenzie Centrum voor Ouderenpsychiatrie) van binnenuit kent. Zij heeft in dit verband twee namen van in aanmerking komende artsen genoemd en verzocht deze te horen dan wel een schriftelijk rapport te laten uitbrengen. Hiervoor geldt hetzelfde als bij onderdeel 2.1.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar de rechtbank Gelderland.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
a. – g.
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 13‑01‑2015
Zie hierover: R.H. Zuijderhoudt, Praktijkreeks BOPZ, Stoornis en de Bopz, 2004, blz. 15 e.v. en hoofdstuk 5 (Psycho-organische stoornissen).
Nadere MvA, Kamerstukken II 1979-1980, 11 270, nr. 12, blz. 12.
Nadere MvA, Kamerstukken II 1979-1980, 11 270, nr. 12, blz. 13.
Zie laatstelijk: HR 10 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2937, NJ 2014/439.
Bij psycho-organische stoornissen gaat het om stoornissen van de geestvermogens waarbij sprake is van een niet-functionerend deel van de hersenen. Vaak is sprake van cognitieve stoornissen, waarbij vaardigheden zoals herinnering, aandacht, waarneming en denken zijn aangetast. Zie: W. Vandereycken en R. van Deth, Psychiatrie. Van diagnose tot behandeling, 2004, blz. 76 - 88.
In eerste aanleg is geen verweerschrift ingediend. Uit (de toelichting op) de klacht blijkt niet dat de e-mail van 3 september 2014 door de rechtbank is geaccepteerd als een zelfstandig gedingstuk. Hoe dan ook, de inhoud van deze e-mail is terug te vinden in het proces-verbaal van de mondelinge behandeling als onderdeel van het verweer; zie blz. 3 van het p-v.
Nadere MvA, Kamerstukken II 1979-1980, 11 270, nr. 12, blz. 17 – 18.
Zie rubriek 5.b in de geneeskundige verklaring en voorts de aan de rechtbank overgelegde verklaring van de psychiater [D] d.d. 24 juli 2014, blz. 2. De rechtbank achtte onvoldoende aanleiding aanwezig om betrokkene wilsonbekwaam te verklaren (zie blz. 2 van de bestreden beschikking).
De geneeskundige verklaring wijkt op dit punt niet af van de informatie van psychiater [D] (Pro Persona Ouderenzorg), die op 24 juli 2014 bij de O.v.J. een machtiging heeft aangevraagd.
Het middel verwijst naar HR 8 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY7925, NJ 2013/157 en HR 7 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ9327, NJ 2013/330.
HR 29 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS5978, NJ 2007/153 m.nt. J. Legemaate, BJ 2005/14 m.nt. W. Dijkers; HR 8 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY7925, NJ 2013/157.
Proces-verbaal van de mondelinge behandeling, blz. 3.
Blijkens blz. 1 van het cassatierekest is betrokkene na de voorlopige machtiging opgenomen in de afdeling Maria Mackenzie.
Vanzelfsprekend kan de rechtbank ook (eerst) de psychiater die de geneeskundige verklaring heeft opgemaakt horen, teneinde op bepaalde punten een nadere toelichting te krijgen, waarna gevraagd kan worden of het verzoek om een second opinion wordt gehandhaafd.
Zoals de genoemde: cognitieve zwaktes; kritiek- en oordeelsstoornis; inprentingsproblemen.
Beroepschrift 04‑12‑2014
Verzoekschrift tot cassatie
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
Geeft eerbiedig te kennen:
Verzoekster tot cassatie is [verzoekster], geboren op [geboortedatum] 1937, wonende te ([postcode]) [A] aan de [adres], thans verblijvende in het psychiatrisch ziekenhuis Stichting Pro Persona (statutair gevestigd te Renkum), afdeling Maria Mackenzie Unit B, aan de Panovenlaan nummer 25 (6525 DZ) te Nijmegen, te dezer zake woonplaats kiezende aan de Bezuidenhoutseweg nummer 161 (2594 AG) te 's‑Gravenhage ten kantore van mr. M.E. Bruning, advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden, die verzoekster in deze procedure vertegenwoordigt en als haar (cassatie-) advocaat dit verzoekschrift voor haar indient en heeft ondertekend.
Verzoekster stelt hierbij cassatieberoep in tegen de beschikking van de rechtbank Gelderland zittingsplaats Arnhem, team familierecht, gegeven en uitgesproken op 4 september 2014, onder zaak- en rekestnr. C/05/268954 / FA RK 14/2766, tot de verlening van een voorlopige machtiging om verzoekster in een psychiatrisch ziekenhuis te doen opnemen en/of te doen verblijven voor een periode van zes maanden (derhalve tot en met 4 maart 2015), na daartoe strekkend dit geding inleidende, op 14 augustus 2014 bij de rechtbank ingekomen, verzoek van de officier van justitie aldaar.
Verzoekster (hierna: mevrouw [verzoekster]) voert tegen de (eind)beschikking van de rechtbank aan het navolgende
Middel van cassatie:
schending van het recht en/of tot nietigheid leidend verzuim van (wezenlijke) vormen, doordat de rechtbank heeft overwogen en beslist als in de hier ingelast en herhaald te beschouwen beschikking is vermeld en op die gronden heeft recht gedaan als in het dictum van deze beschikking is omschreven, welk dictum als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd, ten onrechte zulks om één of meer van de hierna volgende, waar nodig (mede) in hun onderlinge verband en samenhang te lezen, redenen.
Essentie van deze zaak in cassatie
Het gaat in deze zaak om verlening van een voorlopige machtiging tot het doen opnemen en verblijven van verzoekster tot cassatie (hierna: betrokkene), een bejaarde vrouw van 77 jaar bij wie zes jaar geleden een links-temporaal semi-goedaardige tumor van het hersenvlies is vastgesteld, als gevolg waarvan zij fysieke klachten ondervindt in haar hand en voet. Volgens de psychiater in de geneeskundige verklaring (rubriek 6.a) vormen‘temporele gedragsveranderingen en -problemen’bij zulke tumoren een bekend ‘neurologisch fenomeen’ die soms succesvol te behandelen zijn en soms onbehandelbaar blijken. Of haar gedragsveranderingen en -problemen verband houden met en, als zodanig en zonder meer, zijn te kwalificeren als‘stoornis van de geestvermogens’als bedoeld in art. 1 lid 1 onder d Wet Bopz, is niet duidelijk. De daartoe strekkende gemotiveerde, schriftelijk en mondeling gedane, verzoeken van de advocate van betrokkene om twee onafhankelijke psychiaters als deskundige op de voet van art. 8 lid 6 Wet Bopz te horen althans een contra-expertise (second opinion) te laten uitvoeren, heeft de rechtbank van de hand gewezen op de enkele grond dat onvoldoende naar voren was gebracht‘op grond waarvan een andere psychiater tot een andere diagnose zou komen’. Aldus heeft de rechtbank blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, uitgaande van een te ruim begrip van‘stoornis van de geestvermogens’en ‘gevaar’, door een onjuiste maatstaf te hanteren voor weigering van een verzoek om ‘second opinion’ en door in dit kader ook voorbij te gaan aan de in art. 8 lid 6, tweede volzin, Wet Bopz neergelegde maatstaf. Althans heeft zij haar beschikking niet met voldoende redenen omkleed omdat de gegeven motivering ontoereikend is in het licht van hetgeen van de zijde van betrokkene (schriftelijk en mondeling) is aangevoerd.
Inleidende opmerkingen
Zoals kan worden opgemaakt uit de gedingstukken die (kenbaar) door de rechtbank in haar beoordeling zijn betrokken, kan in cassatie worden uitgegaan van het volgende.
- (i)
In het dit geding inleidend, op 14 augustus 2014 ingekomen, verzoekschrift heeft de Officier van Justitie — op verzoek van Pro Persona — de rechtbank verzocht een voorlopige machtiging te verlenen voor het doen opnemen en het doen verblijven van mevrouw [verzoekster] ‘in een psychiatrisch ziekenhuis/ verpleeginrichting/ zwakzinnigeninrichting’.
- (ii)
Volgens de daarbij gevoegde geneeskundige verklaring van psychiater [A] (rubriek 4.a) toonde mevrouw [verzoekster] (een bejaarde vrouw van 77 jaar)
‘(…) temperamentsproblemen. Sterke neiging tot externalisering en een dominante neiging te reguleren, vermijden en te ontkennen. Cognitieve zwaktes. Kritiek- en oordeelsstoornis. Inprentingsproblemen. Grotere en kleinere gedragsproblemen. Soms agitatie en verbale en fysieke agressie. Zwakte in probleem- en ziekteinzicht, en minder vermogen tot congruente coöperatie’,
van welke gedragingen de genoemde ‘[s]pecifieke omstandigheden zoals verbale en fysieke agressie’ niet door psychiater [A] zelf zijn waargenomen, maar haar zijn medegedeeld door ‘dochter, echtgenoot en behandelaar’ (rubriek 4.c). Op grond daarvan kwam psychiater [A] tot haar diagnose (rubriek 4.d):
‘Karakterverandering, cognitieve problemen, vooral temperamentsstoornissen met geagiteerd gedrag veroorzaakt door een links-temporaal semi-goedaardige tumor van het hersenvlies (Meningeoom). Later wordt er ook een secundair CVA aangenomen, of kleine vasculaire accidenten van de hersenen. Dat is niet zeker, want betrokkene laat zich niet zo onderzoeken.’
Op de vierde pagina van de geneeskundige verklaring — die tijdens de zitting van de rechtbank ontbrak1. en die de advocate van mevrouw [verzoekster] pas op 23 september 2014 ontving (bijna drie weken na de uitspraak van de rechtbank) — heeft psychiater [A] als belangrijkste diagnose aangekruist (classificatie met code 4) ‘overige (incl. ongespecificeerde) organische hersensyndromen’.
Als de — met deze diagnose verband houdende — gedragingen die voor mevrouw [verzoekster] en voor anderen gevaar zouden kunnen opleveren, vermeldt de geneeskundige verklaring (rubriek 5.b):
‘Verbale en fysieke agressie richting partner van betrokkene. Een zekere ontregeling van het huishouden, maar dat is niet grenspasserend. (bijna) Ongelukken in het huishouden, zoals het aanbranden van pannen. Maar ook kan de partner gedwongen worden handelingen te verrichten, die hij niet wil, bv — autorijden-’
welke feiten en gedragingen ook niet door psychiater [A] zelf waargenomen waren maar zijn medegedeeld door de dochter, echtgenoot en behandelaar van mevrouw [verzoekster] (rubriek 5.c).
- (iii)
Per mail van 3 september 2014 heeft de advocate van mevrouw [verzoekster] alvast haar pleitaantekeningen voor de zitting van de rechtbank gezonden aan de griffier met een kopie ervan aan de rechter die de zaak ter zitting heeft behandeld. Deze pleitaantekeningen zijn nagenoeg integraal overgenomen weergegeven in het proces-verbaal van de zitting van de rechtbank op 4 september 2014 (blz. 2–4).
De advocate van mevrouw [verzoekster] heeft schriftelijk in haar e-mail van 3 september 2014 en mondeling zoals herhaald op de zitting van 4 september 2014, de rechtbank verzocht een (nieuw) onafhankelijk psychiatrisch onderzoek te laten plaatsvinden, waarbij het volgende is aangevoerd, voor zover hier van belang:2.
‘Bij dat onderzoek op 30 juli 2014 [lees: van onafhankelijk psychiater [A], adv.] was ook de behandelend psychiater [naam 1] persoonlijk aanwezig, waardoor sprake van onvoldoende distantie is van de als onafhankelijk geacht optredende psychiater [A], die in het bijzijn van cliënte als een onderonsje (professionals onder elkaar) tegen de [naam 1] zei: ‘We gooien het maar op de hersenschade’, op een toon alsof cliënte niet goed bij haar hoofd was hetgeen respectloos overkwam op mijn cliënte. (…)
Mijn cliënte meldt dat zij helemaal van slag is sinds medio juni 2014, omdat zij sinds die tijd door Pro Persona wordt gewerkt aan een rm-procedure: cliënte is daardoor zo uit het veld geslagen, dat zij daardoor minder goed functioneert. Dit is een (causaliteits)verweer: als er een deskundige een second opinion ex art 8 Wet Bopz een onderzoek op haar eigen initiatief verricht heeft zij weer het gevoel dat zij ook invloed heeft op de procedure en functioneert zij beter als zij onderzocht wordt.
(…)
Ik wil dat er een echte onafhankelijk psychiatrisch onderzoek dient plaats te vinden in hoeverre hier sprake is van psychiatrische problematiek in engere zin (AS I DSM) en/of in hoeverre hier sprake is van een sterke persoonlijkheid — waarbij met het vorderen van de leeftijd en het afnemen van mogelijkheden sommige karaktertrekken wat scherper worden — en met de expliciete vraag of MM [lees: Maria Mackenzie Centrum voor Ouderenpsychiatrie (onderdeel van Pro Persona), adv.] een adequate opname plek is voor deze cliënte. Ik wil dat een psychiater die MM van binnen uit kent, omdat zij daar ooit als zodanig werkzaam was, als deskundige in de zin van art. 8 wet Bopz wordt gehoord of benoemd en een rapport uitbrengt. (…)
De voorgestelde psychiater is dan mw drs. [naam 2] (…). Of drs [naam 3], als mevrouw [naam 2] niet kan of wil. (…)
Formeel betwist cliënte dat er (thans al) sprake is van een Bopz-relevante stoornis; het is disproportioneel om deze justitiabele gedwongen op te laten nemen nu zij zich nog redelijk thuis redt met hulp van derden waaronder ‘Welzijn Thuis’. (…) cliënte redt zich wel of het gevaar kan gepareerd worden bijv. dat zij tegenwoordig altijd zich uitsluitend in het bijzijn van een derde buiten de deur begeeft.’
Onderstrepingen toegevoegd, adv.
- (iv)
Bij de mondelinge behandeling ter zitting van de rechtbank van 4 september 2014 heeft de behandelaar verklaard, voor zover hier van belang:3.
‘Overzicht kwijt in welke behandeling nodig is. (…) Als de machtiging wordt toegewezen, klachten goed behandelen, kijken wat de beste zorg is voor betrokkene en een zorgplaats zoeken voor betrokkene en haar man. Het is ook een ‘time out’, ontlasting voor echtgenoot en kinderen. (…) Meerwaarde van een opname is dat we betrokkene kunnen observeren, gedragsproblemen behandelen, en betrokkene kunnen instellen op medicatie.’
In haar eindbeschikking heeft de rechtbank de voorlopige machtiging verleend, ondanks de schriftelijk en mondeling gemotiveerde betwisting zijdens mevrouw [verzoekster] dat er sprake is van een stoornis van de geestvermogens in de zin van de wet (art. 1 lid 1 onder d), voor welk verweer mevrouw [verzoekster] (gespecificeerd) oproeping van deskundigen als bedoeld in art. 8 lid 6 Wet Bopz heeft verzocht om te worden gehoord dan wel om met betrekking tot de door psychiater [A] gestelde diagnose(s) een second opinion te laten geven. Dienaangaande overwoog de rechtbank, voor zover hier van belang, als volgt (blz. 2):
‘(…) Wat betreft het verzoek om een ‘second opinion’ is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende naar voren is gebracht op grond waarvan een andere psychiater tot een andere diagnose zou komen. Het verzoek wordt daarom afgewezen. Overigens deelt de rechtbank het standpunt van de advocaat van betrokkene dat er onvoldoende aanleiding is om betrokkene wilsonbekwaam te verklaren.’
Vanwege de volgende, nader toegelichte en uitgewerkte, rechts- en motiveringsklachten kan mevrouw [verzoekster] zich niet verenigen met de (eind)beschikking van de rechtbank.
Klachten
Door in de beschikking (blz. 1–2) ‘op grond van de overgelegde stukken en de door haar verkregen inlichtingen (reeds, als zodanig en zonder meer) tot de overtuiging te komen c.q. oordelen, dat mevrouw [verzoekster] ‘lijdt aan een stoornis van de geestvermogens’ omdat bij haar sprake is/zou zijn ‘van karakterverandering, cognitieve problemen, vooral temperament stoornissen met geagiteerd gedrag veroorzaakt door een links-temporaal semi-goedaardige tumor van het hersenvlies’, onder afwijzing van het verzoek van (de advocate van) mevrouw [verzoekster] om een ‘second opinion’ op de (enkele) grond dat onvoldoende naar voren was/zou zijn gebracht op grond waarvan een andere psychiater tot een andere diagnose zou komen, heeft de rechtbank blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting omtrent hetgeen onder stoornis van de geestvermogens (art. 1 lid 1, aanhef en onder d, Wet Bopz) wordt begrepen, heeft de rechtbank een onjuiste maatstaf aangelegd bij haar afwijzing van het verzoek om een contra-expertise (‘second opinion’) en/of ten onrechte, in strijd met art 23/24 Rv., de bestreden oordelen en daarop voortbouwende beslissing niet gegrond op een onderzoek/beoordeling van al hetgeen (de advocate van) mevrouw [verzoekster] (schriftelijk en mondeling) aan de rechtbank had verzocht door niet (kenbaar) te beslissen op haar verzoek om de ter zitting genoemde psychiaters (drs. [naam 2] en [naam 3]) als deskundige in de zin van art. 8 Wet Bopz te doen horen. Althans heeft de rechtbank in het licht van gedingstukken c.q. meer in het bijzonder de inhoud van de mail van 3 september 2014 van de advocate van mevrouw [verzoekster] en de verweren in het proces-verbaal van de zitting van 4 september 2014, haar verzoeken ten onrechte en onbegrijpelijkerwijs te beperkt uitgelegd — op de wijze als zij deed — en de hiervoor bestreden oordelen en daarop voortbouwende beslissing ontoereikend gemotiveerd om (voldoende) begrijpelijk, controleerbaar en aanvaardbaar, te (kunnen) zijn.
Deze algemene rechts- en motiveringsklacht wordt als volgt nader uitgewerkt en toegelicht. Daartoe worden de volgende TWEE MIDDELONDERDELEN aangevoerd.
- 1.
- a.
Door in de beschikking (blz. 1–2) ‘op grond van de overgelegde stukken en de door haar verkregen inlichtingen (reeds, als zodanig en zonder meer) tot de overtuiging te komen c.q. te oordelen, dat mevrouw [verzoekster] ‘lijdt aan een stoornis van de geestvermogens’ omdat bij haar sprake is ‘van karakterverandering, cognitieve problemen, vooral temperament stoornissen met geagiteerd gedrag veroorzaakt door een links-temporaal semi-goedaardige tumor van het hersenvlies’, heeft de rechtbank blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting ten aanzien van hetgeen onder stoornis van de geestvermogens in de zin van art. 1 lid 1, aanhef en onder d, Wet Bopz wordt verstaan, c.q. wat onder ‘gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis’ (van de geestvermogens) kan/mag worden begrepen, om de geconstateerde stoornis naar haar aard, als zij voldoende ernstig is, als een stoornis in de zin van de wet aan te (kunnen) merken omdat toerekenbaarheid voor het gevaarvolle handelen of nalaten — door de stoornis bij mevrouw [verzoekster] — (vrijwel) ontbreekt.
Immers, de rechtbank miskende aldus dat de karakter- en gedragsveranderingen veroorzaakt door een tumor van het hersenvlies, zoals hier geconstateerd, niet als zodanig en zonder meer (hoeven) kwalificeren als ‘stoornis van de geestvermogens’ in de zin als bedoeld in art. 1 lid 1, aanhef en onder d, Wet Bopz nu (ook dan) de geconstateerde stoornis (dan ook) zo ernstig dient te zijn dat de toerekenbaarheid voor het bij de betrokkene (mevrouw [verzoekster]) vastgesteld gevaarvolle handelen of nalaten (vrijwel) ontbreekt. Of de door de rechtbank geconstateerde ‘(…) karakterverandering, cognitieve problemen, vooral temperament stoornissen met geagiteerd gedrag veroorzaakt door een links-temporaal semi-goedaardige tumor van het hersenvlies’, zoals overgenomen uit rubriek 4.d van de geneeskundige verklaring, zodanig ernstig is dat als gevolg van deze stoornis(sen) de toerekenbaarheid voor het gevaarvolle gedrag van mevrouw [verzoekster] ook (vrijwel) ontbreekt, blijkt echter niet uit de geneeskundige verklaring of andere overgelegde stukken en heeft de rechtbank evenmin (anderszins) vastgesteld en, als zodanig, in haar beoordeling en de hiervoor bestreden oordelen (kenbaar) betrokken. Daarmee, of daardoor, is de rechtbank, mede gelet op het bepaalde in art. 5 EVRM over de in gevallen als het onderhavige voor gedwongen opneming vereiste ‘mental illness’ en ‘lawful detention of [a person] of unsound mind’ als bedoeld in het bepaalde in art. 5 lid 1, aanhef en onder e, EVRM. en de daarop gevormde rechtspraak van het EHRM,4. uitgegaan van een verkeerd, te ruim, begrip ‘stoornis’.
Volgens de wetgever moeten onder ‘geestvermogens’ als bedoeld in art. 1 Wet Bopz worden verstaan (zie nadere MvA, TK 1979–1980,11 270, nr. 12, blz. 12–15):
‘(…) de vermogens tot denken, voelen, willen, oordelen en doelgericht handelen. Deze vermogens worden bepaald en beïnvloed door biologische, psychische en sociale factoren.
Een belangrijke biologische factor is de anatomische en fysiologische integriteit van de hersenen. (…) De psychische factoren kunnen worden gezien als beïnvloed door het biologisch substraat enerzijds en sociale invloeden anderzijds. (…) Ook bij een minder goed functioneren van de geestvermogens worden de optredende stoornissen zowel in hun ontstaan als in het verloop ervan bepaald door de bovenbedoelde drie factoren; aan het aandeel waarin deze factoren bijdragen tot de stoornissen zal per geval een verschillend gewicht moeten worden toegekend. (…) Door het ontwerp wordt als voorwaarde voor een gedwongen opneming onder meer geëist dat de geconstateerde stoornis van de geestvermogens (volgens artikel 1 (…) de verzamelterm voor ‘gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis’ daarvan) betrokkene het gevaarvolle handelen of nalaten doet veroorzaken. De tekst van het ontwerp ziet derhalve alleen op die situaties waarin de stoornis van het denken, voelen, willen, oordelen en doelgericht handelen zo ingrijpend is, dat betrokkene het veroorzaakte gevaar als het ware niet kan worden toegerekend. De stoornis moet de gevaarvolle daden van de betrokkene overwegend beheersen.
Niet alle stoornissen in de geestvermogens zullen derhalve-ook niet als gevaar in de wettelijke zin bestaat — aanleiding mogen zijn tot een rechterlijke machtiging: niet het bestaan van de stoornis en van gevaar zijn bepalend, doch het gevaar als gevolg van de stoornis. (…)
Met nadruk moet er dan ook op gewezen worden dat steeds slechts in de concrete situatie beoordeeld zal kunnen worden of de stoornis die geconstateerd wordt zo ernstig is dat de toerekenbaarheid voor het gevaarvolle handelen of nalaten (vrijwel) ontbreekt. Pas als het dan tevens niet mogelijk blijk op een andere wijze hulp te bieden kan een rechterlijke machtiging voor opneming in een psychiatrisch ziekenhuis volgen. (…)
- I.
Onder de omschrijving gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens zijn voor de toepassing van het ontwerp met name te rekenen de uit een aanlegstoornis of beschadiging van de hersenen voortvloeiende diepere vorm van zwakzinnigheid: idiotie en imbecillitas mentis. Het gaat hier om aangeboren of op zeer jeugdige leeftijd verworven ernstige belemmeringen in de ontwikkeling van de geestvermogens.
- II.
Van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de zin van het ontwerp kan worden gesproken als de geestvermogens na een kortere of langere periode van ontwikkeling tijdelijk of blijvend gestoord raken. Hier moge worden herhaald dat altijd biologische, psychische en sociale factoren — zij het in onderling wisselende mate — een rol bij het ontstaan en het voortduren van de stoornis kunnen spelen. Anders dan met name de leden van de P.S.P. en P.P.R. menen is het uitgangspunt van het ontwerp niet gelegen in het begrip ziekte, opgevat als in het individu gelegen stoornis, zoals hersenbeschadigingen, gezwellen of infecties.
Het uitgangspunt is het begrip ziekelijke stoornis als een door een samenspel van genoemde drie factoren ontstane en voortbestaande, in een bepaalde periode geconstateerde, ernstige en als ziekelijk aan te merken stoornis. De stoornis behoeft niet het functioneren van de geestvermogens in ieder opzicht of op elk ogenblik te betreffen.
Als ziekelijke stoornis in de zin van het ontwerp zijn (…) aan te merken:
- a.dementie
Hoewel de voornaamste ontstaansvoorwaarde gelegen is in een anatomische en fysiologische stoornis van de hersenen, is het mede van psychische en sociale factoren afhankelijk of zich een dementieel syndroom zal ontwikkelen.
- b.psychogene opwindingstoestanden
Indien een mens in zijn relatiepatroon met zijn naaste omgeving gedurende kortere of langere tijd in toenemende mate aan grote spanningen is blootgesteld, waarbij een reeks gebeurtenissen een versterkend effect kan hebben, kan — in samenhang met de psychische gesteldheid van betrokkene — een zodanige toestand van ernstige geestelijke ontreddering het gevolg zijn dat van een stoornis in de zin van het ontwerp kan worden gesproken.
- c.bepaalde toestanden als gevolg van verslavingen
(…)
- d.functionele psychosen
Hoewel wetenschappelijk geen algemeen aanvaard oordeel over het ontstaan van deze ernstige stoornissen bestaat, lijkt vooralsnog het vermoeden gewettigd dat ook hier van een samenspel van genoemde drie factoren sprake is. Dergelijke psychosen houden een ernstige stoornis van de geestvermogens in. Ernstige vormen van zwaarmoedigheid, waanvormingen en hallucineren worden met deze verzamelterm aangeduid.
Enerzijds blijk uit het voorgaande dat naar de bedoeling van het ontwerp niet alleen zij voor een eventuele gedwongen opneming in aanmerking komen, die als gevolg van aangeboren of verworven anatomische afwijkingen een stoornis van de geestvermogens vertonen. Duidelijk is aangegeven dat ook (…) psychische en sociale factoren een belangrijke — soms wellicht overheersende — rol kunnen spelen in het ontstaan van een toestand, waarin van betrokkene gezegd moet worden dat zijn geestvermogens (ernstig) zijn gestoord.
Anderzijds is de reikwijdte van het ontwerp niet- zo breed, dat voor allen die thans vrijwillig in psychiatrische ziekenhuizen kunnen worden opgenomen om daar behandelingen te ondergaan, bij door hen in de maatschappij veroorzaakt gevaar, als geen andere hulp kan worden geboden, dwangopneming door het ontwerp mogelijk gemaakt wordt.
Zo zullen de lichtere stoornissen van het voelen, zoals hoogtevrees of angsten, die noch het denken, noch het willen en oordelen, noch het doelgericht handelen in ernstige mate belemmeren, niet tot de stoornissen in de zin van het ontwerp zijn te rekenen. Deze lichtere stoornissen kunnen onder de verzamelnaam neurosen worden omschreven. Ook de stoornissen welke als stoornissen van de persoonlijkheid gelden, kunnen tot toepassing van het ontwerp geen aanleiding geven. De personen die als gevolg van dergelijke persoonlijkheidsstoornissen tot sociaal minder wenselijke gedragingen kunnen komen, zullen niet middels de rechterlijke machtiging op grond van het ontwerp van eventueel gevaarlijk handelen kunnen worden afgehouden. Hun geestvermogens zijn niet in zo ernstige mate gestoord te achten dat hun handelen (vrijwel) geheel onder invloed van hun stoornis tot stand komt. (…) Wel is het mogelijk dat door een samenloop van gebeurtenissen van verschillende aard een persoonlijkheidsstoornis zodanig ongunstig beïnvloed wordt, dat op een gegeven moment gezegd moet worden dat van een ernstige stoornis in de zin van de wet moet worden gesproken. Zo komen de stoornissen, genoemd onder b tot en met d, relatief frequent in samenhang met persoonlijkheidsstoornissen voor.
Met andere woorden, het ontwerp heeft (…) slechts betrekking op een vrij beperkt aantal categorieën uit het totale, brede, spectrum van aandoeningen waarvoor psychiatrische behandeling op vrijwillige basis in het algemeen mogelijk is.’
Onderstrepingen toegevoegd, adv.
Volgens deze uit de parlementaire stukken blijkende bedoeling van de wetgever kan en mag het begrip ‘stoornis’ in de zin van art. 1 lid 1, onder d en e, Wet Bopz niet ruim worden uitgelegd en toegepast, en wordt gedwongen opneming slechts gerechtvaardigd geacht indien en voor zover er sprake is van een situatie waarin de stoornis van het denken, voelen, willen, oordelen en doelgericht handelen zo(danig) ingrijpend is dat de betrokkene het veroorzaakte gevaar als het ware niet kan worden toegerekend omdat deze stoornis de gevaarvolle daden van de betrokkene overwegend beheersen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank dan ook ten onrechte tot haar oordeel gekomen dat mevrouw [verzoekster] lijdt aan een stoornis van de geestvermogens in de zin van art. 1 lid 1, onder d en e, Wet Bopz op de enkele grond dat bij haar sprake is van een ‘karakterverandering, cognitieve problemen, vooral temperament stoornissen met geagiteerd gedrag veroorzaakt door een links-temporaal semi-goedaardige tumor van het hersenvlies’, nu uit deze door psychiater [A] gegeven diagnose niet (reeds), als zodanig en zonder meer, volgt dat er sprake is van een (zodanige) stoornis van het denken, voelen, willen, oordelen en doelgericht handelen die zó ingrijpend/ernstig is dat deze stoornis het gedrag van mevrouw [verzoekster] leidende tot het door de rechtbank geconstateerde gevaar voor ‘ernstige verwaarlozing’ en ‘maatschappelijke teloorgang die mede optreedt door verdere verwijdering van haar familie’ (zie beschikking blz. 2) in een zodanig overwegende mate beheerst dat haar dat gevaar niet kan worden toegerekend en de opneming volgens de wet(gever) gerechtvaardigd was (en is).
Hierbij dient in aanmerking te worden genomen, en heeft de rechtbank ten onrechte niet (kenbaar) in haar oordeel betrokken, dat — zoals rubriek 6.a van de geneeskundige verklaring vermeldt — ‘[t]emporale gedragsveranderingen en -problemen’ (door een tumor van het hersenvlies) ‘een bekend neurologisch fenomeen’ vormen, die aldus niet hoeven verband houden met, c.q. symptomen zijn van, een (zo ernstige) stoornis van denken, voelen, willen, oordelen en doelgericht handelen, maar louter of overwegend worden bepaald/beïnvloed door biologische/neurologische en niet-psychische factoren, zodat géén sprake is/hoeft te zijn van de ‘ziekelijke stoornis van de geestvermogens’ (art. 1-1.d).
- b.
Daarmee, of daarnaast, heeft de rechtbank met haar oordeel dat de, onder 1.a bedoelde, ‘karakterverandering, cognitieve problemen, vooral temperament stoornissen met geagiteerd gedrag veroorzaakt door een links-temporaal semi-goedaardige tumor van het hersenvlies’ als stoornis van de geestvermogens mevrouw [verzoekster] ‘het gevaar voor ernstige verwaarlozing en verdere maatschappelijke teloorgang die mede optreedt door verdere verwijdering van haar familie’ doet veroorzaken dat niet buiten een ziekenhuis kan worden afgewend, dan ook een verkeerd, te ruim, begrip van ‘gevaar’ gehanteerd en aldus blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, mede gelet op de in gevallen als het onderhavige voor gedwongen opneming vereiste ‘lawful detention of [a person] of unsound mind’ als bedoeld in art. 5 lid 1, aanhef en onder e, EVRM en de daarop gevormde rechtspraak van het EHRM.5.
Ten aanzien van de onder 1.a in de aangehaalde passage uit de parlementaire stukken onder a t/m d bedoelde personen, heeft de wetgever van 1995 immers onderkend (nadere MvA, TK 1979–1980, 11 270, nr. 12, blz. 17–18) dat zij ‘(…) een verhoogde kans hebben om — afhankelijk van de sociale situatie waarin zij leven of de concrete omstandigheden waarmee zij worden geconfronteerd — gevaar te gaan opleveren voor zich zelf, voor anderen, of de algemene veiligheid van personen of goederen. (…) Demente personen kunnen — niet verzorgd zijnde — in gevaar komen door onvoorzichtigheid met gas en vuur, verwaarlozing en chaotisch gedrag in het verkeer. Personen in een psychogene opwindingstoestand kunnen zowel voor zich zelf als voor anderen levensgevaar opleveren. (…) Personen kunnen op grond van wanen of hallucinaties tot ernstig agressieve handelingen jegens zich zelf of anderen komen. (…) Deze verhoogde kans is op zich zelf evenwel beslist niet aan te merken als het gevaar dat het ontwerp in artikel 2 en daarmee overeenkomende artikelen op het oog heeft. Het gevaar moet — uit handelen of nalaten van betrokkene blijkend — zich inmiddels gemanifesteerd hebben en niet alleen als latente mogelijkheid aanwezig zijn. Deviant gedrag alleen is daarvoor zeker niet voldoende. Het belang van de levensomstandigheden en de relaties van een persoon en van een goede en tijdige hulpverlening voor het voorkomen van de gevaarssituaties (…) is overduidelijk. Veelal zal de verhoogde kans op het ontstaan van gevaar door een goede begeleiding door huisarts en andere extramurale voorzieningen en door een goede opvang door degenen die betrokkene nastaan, niet tot werkelijk gevaar leiden. (…) Zelfs als het gevaar zich manifesteert, kan in vele gevallen door tijdig geboden adequate hulp, ook in het maatschappelijk vlak, opneming worden voorkomen. (…)’
Onderstrepingen toegevoegd, adv.
Kennelijk en ten onrechte heeft de rechtbank op grond van de verklaring van (de waarnemer van) de behandelend psychiater ter zitting in aanmerking genomen, c.q. aan het oordeel ten grondslag gelegd dat gevaar zou kunnen (‘kan’) ontstaan als zonder rechterlijke machtiging mevrouw [verzoekster] alleen in huis zou verblijven en zij niet voor zichzelf zou kunnen (‘kan’) zorgen. Aldus miskende de rechtbank dat de enkele, verhoogde, kans op het ontstaan van het ‘gevaar voor ernstige verwaarlozing en verdere maatschappelijke teloorgang die mede optreedt door verdere verwijdering van haar familie’ op zichzelf, als zodanig en zonder meer, niet voldoende is om het in art. 2 Wet Bopz vereiste van gevaar te kunnen aannemen. De rechtbank heeft aldus ten onrechte, kennelijk indachtig de verklaring van de dochters het beste te willen voor hun moeder (proces-verbaal blz. 4), (impliciet) geoordeeld naar het niet-toepasselijk ‘bestwill’-criterium door het gevaarcriterium te ruim uit te leggen en toe te passen op de wijze en gronden als zij heeft gedaan. Althans is het hier bestreden oordeel over het door de rechtbank geconstateerde gevaar voor (zelf)verwaarlozing en (verdere) maatschappelijke teloorgang van mevrouw [verzoekster] onbegrijpelijk in het licht van haar stellingname in de e-mail van haar advocate d.d. 3 september 2014 (zoals herhaald ter zitting van 4 september 2014; proces-verbaal blz. 3 onderaan), dat ‘zij zich nog redelijk thuis redt met hulp van derden waaronder ‘Welzijn Thuis’’, (mede) gelet op de verklaring van de onafhankelijk psychiater [A] in rubriek 6.a van haar geneeskundige verklaring dat zij ‘niet zeker [weet], of alles onderzocht is’, om te kunnen oordelen dat het (geconstateerde) gevaar ‘niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend’.
Daarvoor is, gelet op de hiervoor aangehaalde passage uit de parlementaire stukken over het wettelijk begrip van ‘gevaar’, dan ook (of althans in zoverre) niet voldoende dat, blijkens de rubriek 5.a-c van de geneeskundige verklaring, bij mevrouw [verzoekster] — volgens haar dochter(s) en echtgenoot — in het verleden sprake is/zou zijn geweest van ‘bijna ongelukken in het huishouden, zoals het aanbranden van pannen’ en/of ‘onvoldoende structuur in huishouden, met een zekere neiging tot chaos, mogelijk onvoldoende zelfzorg, onvoldoende eten en drinken. Psychische overlast voor partner en kinderen’, en/of ‘zekere ontregeling van het huishouden (…) dat [lees: volgens psychiater [A], adv.] (…) niet grenspasserend [is]’. Zoals de wetgever benadrukt, kunnen/hoeven (ook) zulke omstandigheden niet (reeds), als zodanig en zonder meer, gedwongen opneming te rechtvaardigen nu ‘de verhoogde kans op het ontstaan van gevaar door een goede begeleiding door huisarts en andere extramurale voorzieningen en door een goede opvang door degenen die betrokkene nastaan, niet tot werkelijk gevaar [hoeven] leiden’ en ‘door tijdig geboden adequate hulp, ook in het maatschappelijk vlak, opneming [zal kunnen] worden voorkomen’. Zoals uit de parlementaire toelichting volgt, was (en is) evenmin voldoende dat, zoals vermeld in de geneeskundige verklaring (rubriek 5.a en b en 6.b) en ter zitting de behandelaar herhaalde (p.-v. blz. 1 en 2), de omgeving van mevrouw [verzoekster] inmiddels ernstig psychisch overbelast is (en graag zien dat er meer hulp komt voor hun moeder en echtgenote) en opname als een ‘time out’ haar partner en kinderen zou ontlasten.
2.1.
- a.
Bovendien, of althans, heeft de rechtbank met haar oordeel (beschikking blz. 2) dat het door (de advocate van) mevrouw [verzoekster] per mail en ter zitting gedane verzoek om een ‘second opinion’ diende te worden afgewezen omdat onvoldoende naar voren is gebracht op grond waarvan een andere psychiater tot een andere diagnose zou komen, blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting omtrent hetgeen in een geval als het onderhavige van de zijde van de betrokkene kan/moet worden aangevoerd ten behoeve van c.q. ter onderbouwing van een verzoek om een contra-expertise (‘second opinion’), nu volgens de rechtspraak van de Hoge Raad volstaat dat de betrokkene daartoe aanvoert op welke punten het verzochte nadere onderzoek zich volgens de betrokkene zou moeten richten (HR 8 maart 2013, NJ 2013/157 rov. 3.4). Anders dan de rechtbank ten onrechte tot uitgangspunt heeft genomen en heeft geoordeeld, behoefde (de advocate van) mevrouw [verzoekster] aldus niet naar voren te brengen c.q. aan te voeren ‘op grond waarvan een andere psychiater tot een andere diagnose zou komen’, maar volstond dat in de e-mail van 3 september 2014 zoals herhaald ter zitting van de rechtbank op 4 september 2014 was aangevoerd op welke punten het verzochte nadere psychiatrisch onderzoek zich, volgens haar advocate, zou moeten richten.
Aldus stelde de rechtbank te zware/strenge eisen aan de onderbouwing(splicht) ten behoeve van het verzoek om een contra-expertise (‘second opinion’).
- b.
Daarmee, of daarnaast, is het onder 2.1.a bestreden oordeel van de rechtbank dat onvoldoende naar voren is gebracht op grond waarvan een andere psychiater tot een andere diagnose zou komen, onbegrijpelijk in het licht van de inhoud van de e-mail van de advocate van mevrouw [verzoekster] van 3 september 2014 zoals herhaald op de zitting van de rechtbank op 4 september 2014 en vastgelegd in haar proces-verbaal. Immers, ten behoeve van het verzochte nadere onderzoek heeft de advocate van mevrouw [verzoekster] (gemotiveerd) aangevoerd dat het nieuw (‘echte onafhankelijk’) psychiatrisch onderzoek zich zou moeten richten op de vragen: ‘in hoeverre hier sprake is van psychiatrische problematiek in engere zin (AS I DSM) en/of in hoeverre hier sprake is van een sterke persoonlijkheid — waarbij met het vorderen van de leeftijd en het afnemen van mogelijkheden sommige karaktertrekken wat scherper worden — en met de expliciete vraag of MM [lees: Maria Mackenzie, adv.] een adequate opname plek’ zou zijn; anders gezegd: of er sprake is van een stoornis van de geestvermogens (in de zin van art. 1 lid 1, onder d, Wet Bopz) die, in de gegeven omstandigheden, een gedwongen opneming zal kunnen rechtvaardigen. In de hiervoor bedoelde mail en het proces-verbaal betwistte mevrouw [verzoekster] immers (formeel) ‘dat er (thans al) sprake is van een Bopz-relevante stoornis’. Gelet op die onderbouwing heeft (de advocate van) mevrouw [verzoekster], anders dan de rechtbank ten onrechte en onbegrijpelijkerwijs oordeelde, aldus voldoende naar voren gebracht op grond waarvan in een nieuw (‘onafhankelijk’) onderzoek de andere psychiater tot een andere diagnose zou kunnen komen, dan wel (of althans) op welke punten het nadere onderzoek zich zou moeten richten.
- c.
Daardoor, of althans, heeft de rechtbank haar bestreden oordelen en daarop voortbouwende beslissing tot verlening van de voorlopige machtiging, gelet op de ingrijpende aard van deze beslissing tot vrijheidsbeneming, niet naar de eisen der wet met voldoende redenen omkleed aangezien, (mede) in het licht van de onder 2.1.b vermelde gedingstukken c.q. onderbouwing door (de advocate van) mevrouw [verzoekster], de gegeven motivering dat onvoldoende naar voren is gebracht op grond waarvan een andere psychiater tot een andere diagnose zou komen, ontoereikend is om te kwalificeren als (afdoende) gemotiveerde afwijzing van verzoeken als het onderhavige om een contra-expertise (‘second opinion’) als bedoeld in de vaste rechtspraak van de Hoge Raad (zie o.m. HR 29 april 2005, NJ 2007/153; HR 8 maart 2013, NJ 2013/157 en HR 7 juni 2013, NJ 2013/330); volgens die rechtspraak moest de rechtbank in de motivering, ten minste, ingaan op de punten waarop het verzochte nadere onderzoek zich volgens mevrouw [verzoekster] zou moeten richten, en de mate waarin de rechter uit de bij het verzoek tot verlening van de machtiging overgelegde geneeskundige verklaring en de overige stukken reeds duidelijkheid heeft verkregen omtrent de door hem te beslissen punten. Door dit alles niet in haar motivering (kenbaar) te betrekken, is de bestreden beschikking niet naar de eisen der wet met voldoende redenen omkleed (om, mede in het licht van de gedingstukken/stellingen van mevrouw [verzoekster], begrijpelijk — d.i. controleerbaar en aanvaardbaar — te zijn).
2.2.
- a.
Bovendien, of althans, heeft de rechtbank (met de hier bestreden oordelen) in haar beschikking ten onrechte niet, danwel op een uit de gegeven motivering niet (voldoende) kenbare wijze, in haar beoordeling/beslissing betrokken het verzoek zijdens mevrouw [verzoekster] om de in de mail van 3 september 2014 en ter zitting van de rechtbank op 4 september 2014 met name opgegeven psychiaters drs. [naam 2] en/of [naam 3] (proces-verbaal, blz. 3 derde alinea) op te (doen) roepen om als deskundige in de zin van art. 8 (lid 6) Wet Bopz te (kunnen) worden gehoord. Door op dit (tweede) verzoek van mevrouw [verzoekster] niet (kenbaar) te oordelen en beslissen, heeft de rechtbank geoordeeld en beslist in strijd met het bepaalde in art. 23 en 24 Rv. nu zij (alsdan) niet heeft onderzocht en beslist al hetgeen mevrouw [verzoekster] aan de rechtbank heeft verzocht en aan haar verzoek(en) ten gronde heeft aangevoerd.
- b.
Indien de rechtbank van oordeel is geweest dat mevrouw [verzoekster] uitsluitend en alleen om een contra-expertise (‘second opinion’) heeft verzocht, is dat kennelijke oordeel onbegrijpelijk in het licht van de onder 2.1.b vermelde gedingstukken/stellingen zijdens mevrouw [verzoekster], nu hetgeen haar advocate per e-mail (schriftelijk) en op de zitting (mondeling) naar voren heeft gebracht (herhaald), geen andere lezing toelaat dan dat door mevrouw [verzoekster] niet slechts was verzocht om een contra-expertise (‘second opinion’) als deskundigebericht, maar door haar (daarnaast) óók is verzocht dat de met name genoemde psychiaters drs. [naam 2] en/of [naam 3] ‘die MM [lees: Maria Mackenzie, adv.] van binnen uit kent, omdat zij daar ooit als zodanig werkzaam was, als deskundige in de zin van art. 8 wet Bopz [zouden worden] gehoord’.
- c.
Daarmee, of daarnaast, heeft de rechtbank (dan ook) bij/met haar beslissing tot afwijzing van het door mevrouw [verzoekster] verzochte (althans in zoverre) blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, nu voor wat betreft haar verzoek om de met name genoemde psychiaters drs. [naam 2] en/of [naam 3] te (doen) horen als deskundige in de zin van art. 8 (lid 6) Wet Bopz de rechtbank op grond van de in de tweede en derde volzin van art. 8 lid 6 Wet Bopz in beginsel verplicht was tot het horen van die door de betrokkene opgegeven deskundigen, en zij dit — gespecificeerd — (oproepings)verzoek van mevrouw [verzoekster] uitsluitend (gemotiveerd) kon afwijzen op de grond dat zij van oordeel was dat mevrouw [verzoekster] door het achterwege blijven van het horen van deze deskundigen redelijkerwijs niet in haar belangen kan (kon) zijn geschaad.
Uit de in de beschikking gegeven motivering kan ook niet worden opgemaakt of en dat de rechtbank bij/voor haar beslissing genoemde maatstaf heeft aangelegd, waardoor de rechtbank bij haar beoordeling/beslissing (althans in zoverre) hetzij heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, hetzij haar beschikking niet naar de eisen der wet met afdoende redenen heeft omkleed nu daaruit niet blijkt of, dat en waarom de rechtbank kennelijk van oordeel is geweest dat psychiaters drs. [naam 2] en/of [naam 3] niet als deskundigen in de zin van art. 8 lid 6 Wet Bopz hoefden worden gehoord en waarom mevrouw [verzoekster] naar het oordeel van de rechtbank daardoor niet in haar belangen werd (is) geschaad.
Gegrondbevinding van één of meerdere klachten van deze middelonderdelen brengt mee dat wat de rechtbank overigens in haar beschikking heeft geoordeeld en beslist, (ook) niet in stand kan blijven en de beschikking zal moeten worden vernietigd.
Conclusie
Op bovenstaande gronden verzoekt betrokkene de Hoge Raad om de in cassatie bestreden beschikking van de rechtbank Gelderland, gegeven en uitgesproken op 4 september 2014, onder zaak- en rekestnummer C/05/268954 / FA RK 14/2766, te vernietigen, met een zodanige afdoening als de Hoge Raad zal vermenen te behoren.
Den Haag, 4 december 2014
Advocaat
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 04‑12‑2014
Proces-verbaal van de zitting van de rechtbank d.d. 4 september 2014, blz. 4, tweede alinea.
Proces-verbaal van de zitting van de rechtbank d.d. 4 september 2014, blz. 2 en 3, gelezen in samenhang met de e-mail van de advocate van mevrouw [verzoekster] d.d. 3 september 2014, andermaal toegezonden en aangevuld na zitting per e-mail aan dezelfde griffier op 4 september 2014 om 12:17 uur.
Proces-verbaal van de zitting van de rechtbank d.d. 4 september 2014, blz. 1–2.
Vaste rechtspraak sinds EHRM 24 oktober 1979, NJ 1980/114 (Winterwerp/Nederland): zie o.m.EHRM 15 september 2001, BJ 2001/36 (Varbanov/Bulgarije) waarover o.m. HR 27 januari 2012, NJ 2012/420.
Vaste rechtspraak sinds EHRM 24 oktober 1979, NJ 1980/114 (Winterwerp/Nederland): zie o.m.EHRM 15 september 2001, BJ 2001/36 (Varbanov/Bulgarije) waarover o.m. HR 27 januari 2012, NJ 2012/420. Zie hier ook EHRM 29 augustus 2008, appl. 44009/05, BJ 2008/41 (Shtukaturov / Rusland).